Archive for januari, 2012

Beschikt een inspecteur over aanwijzingen over het bestaan van buitenlandse inkomsten, dan mag hij een langere navorderingstermijn toepassen. Hij mag daarbij de termijn die noodzakelijk is voor het verkrijgen van de inlichtingen echter niet overschrijden.

De erfgenamen van een overleden man informeerden de inspecteur begin 2003 over het bestaan van spaartegoeden die hun vader in het buitenland aanhield. De inspecteur had naar aanleiding hiervan twee inlichtingenverzoeken gedaan bij de buitenlandse belastingautoriteiten. Het eerste verzoek had betrekking op één bankrekening. In het tweede verzoek vroeg de inspecteur expliciet om informatie over alle bankrekeningen. De inspecteur legde medio 2005 navorderingsaanslagen op. Volgens de erfgenamen heeft de inspecteur de termijn die noodzakelijk was voor het verkrijgen van de inlichtingen overschreden. De inspecteur stelde dat met internationale inlichtingenuitwisseling vaak meer tijd gemoeid is dan met informatieverzoeken in de binnenlandse sfeer. Het hof besliste dat de inspecteur door de onvolledigheid in het eerste verzoek een tweede verzoek had moeten indienen, waardoor een vertraging was ontstaan. De vertraging had volgens het hof niets te maken met het verkrijgen van inlichtingen uit het buitenland, maar met een fout van de inspecteur. De navorderingsaanslagen waren in strijd met het vrije kapitaalverkeer te laat opgelegd.

Bron: Taxence

Er wordt beslag gelegd op het loon van een van uw medewerkers. Bent u dan verplicht om mee te werken? Lees het antwoord hier.

“Vorige maand kreeg ik van een gerechtsdeurwaarder bericht dat er beslag gelegd gaat worden op het loon van één van de medewerkers in mijn onderneming. Moet ik me daar iets van aantrekken? En hoe gaat een en ander in zijn werk? Het is voor mij de eerste keer dat ik hiermee te maken krijg.”

Antwoord
Ja, u bent als werkgever wettelijk verplicht om mee te werken aan een loonbeslag.

Als uw werknemer openstaande schulden heeft, kan een schuldeiser beslag laten leggen op het loon van de schuldenaar. Dat loonbeslag wordt uitgevoerd door een gerechtsdeurwaarder op basis van een rechterlijk vonnis. De deurwaarder stelt u als werkgever op de hoogte van de aard en omvang van de schuld.

U moet diverse gegevens verstrekken aan de deurwaarder, die vervolgens aangeeft welk bedrag op het loon moet worden ingehouden en aan wie en hoe dit bedrag moet worden overgemaakt.

Beslagvrije voet
Bij loonbeslag geldt een beslagvrije voet – het deel van het salaris dat de werknemer mag behouden voor de kosten van levensonderhoud en vaste lasten.

De hoogte daarvan is wettelijk vastgelegd en hangt onder andere af van de gezinssamenstelling. De beslagvrije voet is – bij voldoende inkomen – ten minste 90% van de bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld.

Als de werknemer extra hoge woonlasten heeft, moet de beslaglegger hier soms rekening mee houden. Dat geldt ook voor de premie ziektekostenverzekering.

Als werkgever moet u het vastgestelde beslag aan de gerechtsdeurwaarder overmaken, totdat de volledige schuld is voldaan.

Ontslag
Ontslag vanwege het loonbeslag kan niet: het is geen geldige ontslaggrond.

Bron: Belastingdienst

Het begon met één dierenartsenpraktijk en meerdere werknemers. De aandeelhouder van de dierenartsenpraktijk droeg zijn aandelen over aan zijn zoon. De overige werknemers (samenwerkingspartners) richtten zelf B.V.’s op en werkten jaren zonder contract via hun B.V.’s voor de dierenartsenpraktijk. Uiteindelijk viel de dierartsenpraktijk uiteen en ontstond er ruzie met de samenwerkingspartners over de financiële afwikkeling. De samenwerkingspartners stelden zich op het standpunt dat zij een maatschap waren aangegaan met de dierenartsenpraktijk en daarom recht hadden op een goodwill-vergoeding.

Partijen hadden niets vastgelegd over de aard van hun samenwerking. Dit had tot gevolg dat het wel of niet bestaan van een maatschap geheel uit andere feiten en omstandigheden moest worden afgeleid. Het Hof heeft de samenwerking vervolgens beoordeeld op basis van materiële kenmerken.

Het Hof is daarbij ingegaan op de volgende elementen:

– overeenkomst

– samenwerking

– gelijkheid/gelijkwaardigheid

– verdeling van voordeel

– inbreng

– gerichtheid op voordeel voor alle deelnemers

Op basis van deze elementen kwam het Hof tot de conclusie dat in casu sprake was van een maatschap. Zelfs al was er geen schriftelijke overeenkomst die dit kon bevestigen. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel.

Wanneer partijen niet vooraf expliciet aangeven wat voor type contractuele relatie hen voor ogen staat, brengt dat vermijdbare onzekerheid mee over de wijze waarop de relatie achteraf kan worden gekwalificeerd. Dit kan leiden tot een (vergroot) risico op herkwalificatie, oftewel gedurende de samenwerking is een bepaald type overeenkomst ontstaan, met alle gevolgen van dien. Zoals in dit geval een afrekening op basis van goodwill ten gunste van de samenwerkingspartners.

(Bron: Dijkstra Voermans)

Per 1 januari 2012 is het eenvoudiger om gebruik te maken van de zogeheten ‘extra verhoogde schenkingsvrijstelling’ in verband met een schenking van ouders aan kinderen voor de financiering van een eigen woning. De tot 1 januari jl. geldende eis van een notariële akte is namelijk komen te vervallen.

Bij schenking van ouders naar kinderen gelden voor 2012 de volgende vrijstellingen:

  • de jaarlijkse schenkingsvrijstelling van € 5.030;
  • de eenmalig verhoogde vrijstelling voor kinderen tussen 18 en 35 jaar van € 24.144;
  • de extra verhoogde vrijstelling voor kinderen tussen 18 en 35 jaar van € 50.300 ten      behoeve van de financiering van een studie of een eigen woning.

Voor de (extra) verhoogde vrijstellingen is vereist dat hierop een beroep wordt gedaan in de aangifte schenkbelasting. Dat is ook precies de reden dat de eis van een notariële akte is komen te vervallen. Door deze aangifte is controle door de Belastingdienst voldoende gewaarborgd. Vreemd genoeg wordt de eis van een notariële akte nog wel gesteld bij de extra verhoogde schenkingsvrijstelling ter financiering van een studie. Waarschijnlijk is hier sprake van een omissie en wordt de wet op dit punt nog aangepast.
­
Voor de volledigheid staan de voorwaarden om gebruik te kunnen maken van de extra verhoogde vrijstelling hieronder.
­
Eigen woning: De vrijstelling wordt slechts verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1. De schenking wordt gebruikt voor een of meerdere van de volgende bestedingen:

  • de verwerving van een eigen woning;
  • het afkopen van een recht van erfpacht, opstal of beklemming;
  • het geheel of gedeeltelijk aflossen van een eigenwoningschuld;

In deze gevallen vindt de schenking plaats onder een opschortende voorwaarde. De schenking kan al zijn overeengekomen, maar wordt pas definitief als de hiervoor beschreven gebeurtenis zich voordoet.

  • kosten voor verbetering of onderhoud van de eigen woning. In dit geval vindt de schenking plaats onder ontbindende voorwaarde. De schenking vervalt als het geschonken bedrag niet in het jaar van de schenking of in de twee daarop volgende kalenderjaren is gebruikt voor verbetering of onderhoud van de eigen woning.

2. Op verzoek kan met schriftelijke bewijzen worden aangetoond dat het geschonken bedrag daadwerkelijk is gebruikt voor de eigen woning.
­
Studie: De vrijstelling wordt slechts verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

1. De kosten voor de studie of opleiding zijn aanzienlijk hoger dan gebruikelijk. Hiervan is sprake als de kosten, exclusief kosten voor levensonderhoud, ten minste € 20.000 per jaar bedragen;
2. De schenking is gedaan bij notariële akte. In de akte is vermeld voor welke studie of opleiding het bedrag bedoeld is en hoe hoog de verwachte kosten zijn;
3. De schenking is gedaan onder de ontbindende voorwaarde dat de schenking vervalt voor zover het geschonken bedrag niet binnen twee kalenderjaren na het jaar waarin de schenking is gedaan aan de studie of opleiding is besteed;
4. Op verzoek kan met schriftelijke bewijzen worden aangetoond dat het bedrag is gebruikt voor de vermelde studie of opleiding.

Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden

Door de intrekking van het wetsvoorstel Personenvennootschappen ontstaat er een ongelijk speelveld tussen de aanbieders van lijfrenteproducten. De faillissementsbescherming blijft namelijk alleen gelden voor lijfrenteverzekeringen, maar niet voor de bancaire lijfrente.

Het wetsvoorstel personenvennootschappen waarin de verschillende rechtsvormen voor een personenvennootschap zouden worden aangepast, is bij brief van 15 december 2011 door Minister Opstelten van Justitie ingetrokken. Dit heeft ook gevolgen voor de faillissementsbescherming voor lijfrentespaarrekeningen en lijfrentebeleggingsrechten.
­
Door het vervallen van het wetsvoorstel blijft de faillissementsbescherming hiervoor vooralsnog niet geregeld. Hierdoor blijft er een ongelijk speelveld bestaan tussen enerzijds de lijfrenteverzekeringen die wel onder de faillissementsbescherming vallen en anderzijds de lijfrenterekeningen en lijfrentebeleggingsrechten. Het is nu wachten op een nieuw wetsvoorstel.

Ongelijke speelveld

 

Gerelateerd nieuws

In het geval van een faillissement treedt de curator in de rechten en plichten van de verzekeringnemer of rekeninghouder. Dit betekent dat de curator de rechten en plichten van de verzekeringnemer of rekeninghouder kan uitoefenen. Hieronder valt in beginsel ook het recht op afkoop van een kapitaalverzekering of beëindiging van een lijfrenterekening om zo de schuldeisers te kunnen betalen. Alleen de curator is na het faillissement bevoegd om de rechten uit de verzekering of de rekening uit te oefenen.
­
Voor de afkoop van een lijfrenteverzekering door een curator is op deze hoofdregel een uitzondering opgenomen in de wet. Als aan de volgende voorwaarden is voldaan, kan de wet bescherming bieden bij faillissement:

  • de      betaalde premies kunnen in aftrek worden genomen als uitgaven voor      inkomensvoorziening;
  • het      opgebouwde kapitaal moet worden aangewend voor een periodieke uitkering;      en
  • op de      polis staat een afkoopverbod.

De bescherming geldt uitsluitend voor een verzekeringsproduct en niet voor een bancair product. Als de Eerste Kamer het wetsvoorstel had aangenomen, was er een einde gekomen aan dit verschil tussen een lijfrenteverzekering ten opzichte van een bancaire lijfrente. Door de intrekking van het wetsvoorstel blijft het ongelijke speelveld tussen de aanbieders bestaan.

Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden

Eén op de vijf werknemers in Nederland is gebonden aan een concurrentiebeding en kan na afloop van de dienstbetrekking niet zomaar overal aan de slag. Hoe bindend is dat eigenlijk?

Concurrentiebeding altijd schriftelijk Eén op de vijf werknemers in Nederland is gebonden aan een concurrentiebeding. Dat betekent dat de werknemer na afloop van de dienstbetrekking, niet vrij is om te doen wat hij wil.

Het kan zijn dat hij gedurende een bepaalde periode niet bij een concurrent mag werken, of dat hij geen contact mag hebben met (ex-)klanten.

Aangezien een concurrentiebeding nogal ingrijpend is, moet het – om de werknemer te beschermen – altijd schriftelijk worden overeengekomen.

Via e-mail ook rechtsgeldig?
Een arbeidsovereenkomst met concurrentiebeding dat via e-mail verstuurd is en waarop de werknemer via de e-mail zijn akkoord geeft, is rechtsgeldig.

Beding blijft altijd bestaan?
Vaak wordt gedacht dat een concurrentiebeding blijft bestaan als een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd wordt verlengd. Zeker als bij de verlenging de arbeidsvoorwaarden gelijk blijven.

Niet onlogisch, maar toch zit het anders.

Een concurrentiebeding vervalt, als bij verlenging van een arbeidscontract niet expliciet is afgesproken dat het blijft gelden. Ofwel: als het niet opnieuw schriftelijk is afgesproken. Als de werknemer dan uit dienst gaat, kan de werkgever geen beroep doen op het concurrentiebeding.

Concurrentiebeding opnieuw ondertekenen
Laat daarom, om iedere discussie te voorkomen, de werknemer bij elke verlenging van een arbeidsovereenkomst het concurrentiebeding opnieuw ondertekenen.

(Bron: De Zaak)

Door uw merk te beschermen voorkomt u dat een ander er met uw merk vandoor gaat. Als u een merk gebruikt, heeft u namelijk niet automatisch het merkenrecht. U krijgt merkenrecht door uw merknaam of logo te registreren bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE).

Regio waarin uw merkenrecht geldt

Voor het deponeren van een merk moet u bepalen binnen welk gebied u het merk wilt beschermen:

  • Benelux: depot bij het BBIE;
  • EU: depot bij het OHIM in Alicante, Spanje;
  • Internationaal: depot op basis van een Benelux-depot bij de World Intellectual Property Organisation (WIPO) in Genève, Zwitserland. Dit kan alleen als het merk al is gedeponeerd bij het BBIE of bij het OHIM.

Voldoet u aan de voorwaarden voor een Benelux-depot?

Bij een depot bekijkt het BBIE of het merk in aanmerking komt voor registratie. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:

  • Uw merk moet onderscheidend zijn. U mag bijvoorbeeld geen soortnaam gebruiken voor uw merk. Zo mag u niet de naam fiets gebruiken voor een fietsmerk. U mag wel een soortnaam gebruiken als deze niets met het product te maken heeft, bijvoorbeeld ‘locomotief’ voor een jenevermerk.
  • Uw merk mag niet misleidend zijn. Bijvoorbeeld de afbeelding van een chocoladeletter op een zak Engelse drop.
  • Uw merk moet in lijn zijn met de openbare orde of goede zeden.
  • Uw merk mag geen aanduiding zijn van een hoedanigheid (zoals ‘Schenkstroop’ voor vloeibare stroop) of van een bestemming (zoals ‘Hoofdpijnverlichter’ voor een pijnstiller).

In het Merkenregister van het BBIE vindt u alle gedeponeerde en ingeschreven merken die gelden in de Benelux. Dit register is openbaar en gratis toegankelijk.

Wilt u weten of er oudere merken zijn die uw depot in de weg staan?

Het BBIE onderzoekt op uw verzoek (tegen betaling) of er oudere merken bestaan die registratie van uw eigen merk in de weg staan. U ontvangt een onderzoeksrapport binnen ongeveer 3 weken. Ook een merkengemachtigde kan onderzoek doen naar oudere merkinschrijvingen. Daarnaast kan hij u adviseren over de beste manier om een merk te deponeren. Meer informatie: Beneluxvereniging voor Merken- en Modellenrecht (BMM).

Wat is een collectief merk?

Er zijn ook collectieve merken, zoals het KEMA-Keurmerk voor elektrische apparatuur en het Wolmerk voor producten van wol. Die merken horen niet bij producten maar bij eigenschappen van producten, bijvoorbeeld het wolgehalte in truien. U mag deze merken gebruiken als u toestemming heeft van de merkhouder. Die onderzoekt eerst of uw product aan de vereiste criteria voldoet.

(Bron: Kamer van Koophandel)

5 vragen en antwoorden over innovatiefonds MKB

Categories: Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), subsidies, innovatie
Reacties uitgeschakeld voor 5 vragen en antwoorden over innovatiefonds MKB

Als ondernemer wilt u blijven innoveren, maar juist in deze tijd kan het lastig zijn om goede investeerders te vinden voor innovatieve projecten. De overheid wil innovatief ondernemerschap ondanks de economische tegenwind blijven stimuleren. Wat u moet weten over deze toekomstige regeling: 5 vragen en antwoorden over het innovatiefonds MKB.

1. Waarom wordt het innovatiefonds MKB opgericht?

Aan innoveren hangt doorgaans een prijskaartje, want het ontwikkelen van nieuwe producten en technologieën kost nu eenmaal veel geld. Daarnaast is een dergelijke investering nooit zonder risico; van tevoren is vanzelfsprekend nog niet bekend of de uiteindelijke resultaten wel naar wens zullen zijn. Niet zo vreemd dus dat de drempel voor ondernemers en hun potentiële investeerders een stuk hoger wordt.

Wie daarbij optelt dat de markt van informeel risicokapitaal in Nederland nog minder ontwikkeld is dan in bijvoorbeeld Engeland of de VS, moet al snel de conclusie trekken dat het voor bedrijven in ons land een stuk minder makkelijk is om voor innovatieve projecten aan het benodigde kapitaal te komen. Het innovatiefonds MKB moet daar verandering in gaan brengen.

2. Wat houdt dit fonds precies in?

Dankzij het innovatiefonds MKB krijgen bedrijven, ook als ze nog niet over voldoende durfkapitaal beschikken, straks alsnog groen licht voor het uitvoeren van hun ideeën. De nadruk ligt hierbij op de fase waarin kennis wordt omgezet in een eindproduct (van kennis naar kassa). Een ander uitgangspunt is dat de regeling zo laagdrempelig mogelijk moet blijven. Dit wil de overheid bereiken door intensiever samen te werken met ondernemers en financiers.

3. Hoe zit het fonds in elkaar?

Het innovatiefonds MKB bestaat uit twee onderdelen. Het eerste deel bestaat uit innovatiekredieten die rechtstreeks aan ondernemingen worden verstrekt. In bepaalde gevallen zal worden gewerkt met risicokapitaal, dat via de SEED-regeling en investeringsfondsen bij de ondernemer terechtkomt. De belangrijkste voorwaarde is dat deelnemende bedrijven hun leningen terugbetalen wanneer de innovatie eenmaal succesvol op de markt is gebracht. Dit geld wordt vervolgens niet op andere gebieden besteed, maar zal later weer worden ingezet ter financiering van nieuwe innovatieve projecten.

4. Vanaf wanneer kan hier een beroep op worden gedaan?

Het innovatiefonds gaat officieel van start op 1 januari 2012. Tot en met het jaar 2015 gaat de overheid hiervoor vijfhonderd miljoen euro per jaar reserveren. Daarnaast zal volgend jaar het budget van het innovatiekrediet worden verdubbeld naar 95 miljoen euro. Tot slot kunnen straks niet alleen MKB-ondernemers, maar ook iets grotere bedrijven gebruik maken van het krediet.

5. Bestaan er volgend jaar nog andere regelingen?

Bedrijven kunnen ook gebruik blijven maken van de regeling ‘Innovatie Prestatie Contracten’. Deze regeling, waarmee een poging wordt gedaan om op de lange termijn innovatie en samenwerking binnen het MKB te stimuleren, is afgelopen voorjaar aangepast en verruimd. Sinds 1 april 2011 kunnen MKB-bedrijven gebruik maken van de nieuwe IPC-regeling. Lees meer over ‘Innovatie Prestatie Contracten’ op Agentschap NL.

Bron: Ik ga starten

Heeft u een auto van de zaak en een verklaring geen privégebruik, maar denkt u toch méér dan 500 kilometer privé te gaan rijden? Dan moet u dat voortaan bij de Belastingdienst melden, nog voordat u de grens van 500 kilometer overschrijdt. Voor een bestelauto met verklaring uitsluitend zakelijk gebruik geldt dit al voordat er ook maar 1 kilometer privé is gereden.

Verklaring geen privégebruik
Bij een verklaring geen privégebruik mag de bijtelling achterwege blijven en is er de zekerheid dat achteraf geen naheffingen volgen. Al moet nog wel kunnen worden bewezen dat er minder dan 500 kilometer per jaar privé is gereden.

Voortaan verplicht melden: overschrijding grens van 500 kilometer
Sinds 1 januari 2012 moet het direct bij de Belastingdienst worden gemeld als er meer dan 500 kilometer privé wordt gereden – nog vóórdat die grens daadwerkelijk is overschreden.

Gebruik voor de melding het volgende formulier van de Belastingdienst: Wijziging of intrekking Loonheffingen, Verklaring geen privégebruik auto.

Een dergelijke melding betekent dat de verklaring wordt ingetrokken.

Verplichting geldt ook bij bestelauto…
Deze verplichte melding geldt ook bij een bestelauto waarvoor een verklaring uitsluitend zakelijk gebruik is afgegeven, maar dan nóg eerder, aangezien in zo’n geval geen enkele kilometer voor privédoeleinden mag worden gereden.

De melding moet dan dus worden gedaan nog voordat de bestelauto daadwerkelijk privé wordt gebruikt, met het volgende formulier: Intrekking verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto werknemer/werkgever. Net als bij de aanvraag van een verklaring uitsluitend zakelijk gebruik, moet de werkgever dit formulier naar de Belastingdienst sturen.

… en voor zowel werknemer als werkgever
Bij een bestelauto geldt de meldplicht voor zowel werknemer als werkgever. Dat betekent dat als een werknemer geen melding doet, terwijl u weet of vermoedt dat hij de bestelauto toch privé gebruikt, u zelf de melding moet doen bij de Belastingdienst om de verklaring in te trekken. Doet u dat niet, dan kan er een boete volgen.

Boete
Overtreding van de meldplicht kan een boete opleveren voor zowel de werknemer als de werkgever, gebaseerd op het bedrag aan belasting dat de schatkist is misgelopen. Maar hieraan is een maximum verbonden van € 4.920.

Bovendien kan het zijn dat er met terugwerkende kracht loonbelasting/premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet moet worden betaald.

(Bron: De Zaak)

Nog even en we mogen de aangifte inkomstenbelasting 2011 gaan verzorgen. Het nieuwe jaar brengt ook zo wat leuke zaken, toch? In dit bericht staan we stil bij de vraag hoe een verhuurde woning in box 3 moet worden aangegeven.

De waarde van een verhuurde woning die in box 3 valt, is, met ingang van 1 januari 2010, gelijk aan de WOZ – waarde. In sommige gevallen geldt een lagere waarde, zoals voor een permanent verhuurde woning en een woning op erfpachtgrond.

Verhuurde woningen

Voor verhuurde woningen die onder de huurbescherming vallen geldt dat de WOZ – waarde gecorrigeerd mag worden met de zogenaamde “leegwaarderatio”. De in aanmerking te nemen waarde in box 3 is dan de WOZ waarde vermenigvuldigd met de leegwaarderatio. De leegwaarderatio is afhankelijk van het rendement dat wordt behaald en wordt bepaald aan de hand van de navolgende tabel:

Waarde verhuurde   woningen

De verhouding van     de jaarlijkse huurprijs tot de WOZ-waarde is meer dan

maar niet meer dan

Leegwaarderatio is

0%

1,0%

60%

1,0%

1,5%

64%

1,5%

2,0%

68%

2,0%

2,5%

72%

2,5%

3,0%

75%

3,0%

3,5%

79%

3,5%

4,0%

82%

4,0%

85%

Deze leegwaarderatio is nodig om de waarde te berekenen van:

  • verhuurde      woningen waarvoor een huurprijs is overeengekomen die gebruikelijk is      tussen willekeurige derden. Willekeurige derden zijn personen die geen      zakelijke of familierelatie met elkaar hebben.
  • woningen      die gedeeltelijk zijn verhuurd en waarvoor een huurprijs is overeengekomen      die gebruikelijk is tussen willekeurige derden.
  • woningen      waar de verhuurder en huurder gelieerde partijen zijn en er een huurprijs      is overeengekomen die niet met derden zou zijn overeengekomen. Gelieerde      partijen zijn personen die familie van elkaar zijn of personen of      instellingen die een zakelijke relatie met elkaar hebben. Leegwaarderatio      is in dit geval altijd 79%

Praktisch gezien denk ik dat de meeste verhuurde woningen, appartementen, flats ed. die wij tegen komen in de praktijk onder de huurbescherming zullen vallen.

Voor de liefhebber wat is huurbescherming en wat valt er onder?

Huurbescherming

Huurbescherming beschermt huurders tegen het opzeggen van de huur door de eigenaar of verhuurder. Zowel bewoners van zelfstandige als van onzelfstandige woningen (zoals studentenkamers) hebben recht op huurbescherming.

Huurbescherming geldt ook voor geliberaliseerde huurcontracten[1]. Eventuele medehuurders, medebewoners en onderhuurders hebben ook huurbescherming. Voor bewoners van hospitakamers geldt gedeeltelijke huurbescherming (gaat over het algemeen in na 9 maanden).

Consequenties

Huurbescherming betekent dat als de verhuurder de huur opzegt en de huurder het daarmee niet eens is, de verhuurder altijd naar de rechter moet om de huurder eruit te krijgen.
Zolang de rechter niet heeft beslist dat de huurder het huis uit moet, loopt de huurovereenkomst gewoon door. Als de huurder in hoger beroep gaat, loopt de huurovereenkomst meestal door totdat de rechter in hoger beroep heeft beslist dat de huurder de woonruimte moet verlaten. Als de huurder niet in hoger beroep gaat, wordt de uitspraak van de lagere rechter na een bepaalde tijd onherroepelijk en kan de huurder eruit gezet worden. Soms kan de rechter in geval van zeer ernstige wanprestatie onmiddelijke ontruiming uitspreken

Huurbescherming geldt niet voor de huurders van:

* woonschepen (woonboten);
* winkelwoningen;
* dienstwoningen;
* recreatiewoningen zoals vakantiewoningen en seizoenwoningen;
* kamers in verzorgingshuizen.