Archive for augustus, 2012

In verband met de invoering van het nieuw bv-recht op 1 oktober 2012 verandert ook de definitie van het dga-begrip in de Pensioenwet.

Er is volgens de aangepaste definitie slechts sprake van een dga indien hij een belang heeft van minimaal 10% van de aandelen waaraan stemrecht in de algemene vergadering is verbonden. De nieuwe definitie in artikel 1 van de Pensioenwet gaat per 1 oktober 2012 als volgt luiden:

directeur-grootaandeelhouder:

persoonlijk houder van aandelen welke ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap van de werkgever vertegenwoordigen en waaraan stemrecht in de algemene vergadering is verbonden;

indirect persoonlijk houder van aandelen welke ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap van de werkgever vertegenwoordigen en waaraan stemrecht in de algemene vergadering is verbonden; of

houder van certificaten van aandelen, uitgegeven door tussenkomst van een administratiekantoor waarvan hij voor ten minste een tiende deel in het bestuur vertegenwoordigd is, welke ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap vertegenwoordigen en aan welke aandelen stemrecht in de algemene vergadering van aandelen is verbonden.

De vet gedrukte cursiveringen zijn de voorgestelde nieuwe tekstdelen in de definitie. De aanpassing heeft te maken met het per 1 oktober gewijzigde bv-recht. Zoals al eerder gemeld ontstaat de mogelijkheid aandelen uit te geven waarop geen stemrecht in de algemene vergadering rust. Aandeelhouders met dergelijke stemrechtloze aandelen hebben geen zeggenschap en kwalificeren dus niet als dga. De Pensioenwet is dan dus gewoon van toepassing.

Wijziging van statuten

Als de nieuwe definitie gaat gelden heeft dat niet direct gevolgen voor bestaande pensioenregelingen van directeuren-grootaandeelhouders. Dat wordt anders op het moment dat de statuten van een bv worden aangepast in die zin dat stemrecht in de aandeelhoudersvergadering (deels) wordt losgekoppeld van aandelenbezit. In dat geval kan iemand die nu directeur-grootaandeelhouder is, niet langer als zodanig kwalificeren. De dga wordt dan ‘gewoon’ werknemer, ook al wijzigt er ogenschijnlijk niets. Het is in die gevallen zaak dat de pensioenregeling hierop wordt aangepast.

Als er sprake is van verzekerd pensioen, zal de pensioenregeling voor de dga premievrij moeten worden gemaakt en zal er een nieuwe pensioenregeling – vallende onder de werkingsfeer van de Pensioenwet – opgestart moeten worden. Is er sprake van een pensioen in eigen beheer, dan zal het overeengekomen pensioen naar de toekomst toe verzekerd moeten worden.

[Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden]

Een belangrijke bepaling in het arbeidsrecht is het rechtsvermoeden van het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Wanneer iemand tegen beloning in drie opeenvolgende maanden wekelijks of ten minste twintig uur per maand werkt, wordt verondersteld dat er tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestaat. Dit rechtsvermoeden kan door partijen weerlegd worden. Van belang in dit verband is wat partijen hebben willen afspreken, op welke manier zij die afspraken hebben uitgevoerd en daaraan inhoud hebben gegeven.

Iemand werkte aanvankelijk op basis van een tijdelijke arbeidsovereenkomst voor een periode van een half jaar als oproepkracht. Na deze periode bleef de werknemer werkzaamheden verrichten zonder dat er een nieuwe overeenkomst werd gesloten. De werkzaamheden werden op vaste dagen in de week uitgevoerd. Toen de werknemer ziek werd, weigerde de werkgever het loon door te betalen omdat de werknemer een oproepkracht was. De werknemer meende dat het oproepkarakter van de aanvankelijke overeenkomst verloren was gegaan, waardoor hij recht had op doorbetaling van loon tijdens ziekte en op deelname aan de pensioenregeling.

Volgens Hof Den Bosch slaagde de werkgever er niet in het rechtsvermoeden van het bestaan van een arbeidsovereenkomst te weerleggen. Zo wist de werkgever niet duidelijk te maken dat hij geen arbeidsovereenkomst met de werknemer had willen sluiten. Het hof stelde vast dat de werknemer niet op oproepbasis werkte, maar volgens een vooraf door de werkgever opgesteld rooster. De werknemer had de vrijheid om werkzaamheden te weigeren, mits hij zelf zorgde voor vervanging door een directe collega die op andere dagen hetzelfde werk deed. Hoewel er aanvankelijk een oproepovereenkomst bestond, was deze in de loop van de tijd gewijzigd in een arbeidsovereenkomst. De werknemer had recht op doorbetaling van loon tijdens ziekte en op deelname aan de pensioenregeling.

(Bron: Hof Den Bosch)

 

Een ‘Verklaring Arbeidsrelatie’, vaak afgekort tot VAR, wordt aangeraden voor iedereen die niet in loondienst is, maar werkzaamheden uitvoert voor één of meerdere opdrachtgevers. De VAR moet u ieder jaar opnieuw aanvragen bij de Belastingdienst. Hoe dit in zijn werk gaat – en wat het verschil is tussen de vier VAR-verklaringen, leest u in de checklist: VAR-verklaring aanvragen.

1. Waarom bestaan er verschillende VAR-varianten?

Dat is eigenlijk vrij logisch als je bedenkt hoezeer het werk van freelancers onderling van elkaar kan verschillen. Het gaat daarbij niet eens zozeer om de verschillende branches waarin mensen werkzaamheden kunnen uitvoeren op freelancebasis, maar eerder om het feit dat je bijvoorbeeld ZZP’er of hybride ondernemer kunt zijn. Of u voor de inkomstenbelasting wordt beschouwd als ondernemer en recht heeft op een Var-wuo (winst uit onderneming), bepaalt de fiscus. Omdat er in een jaar veel kan veranderen, moet u in ieder geval in de eerste drie jaar een nieuwe VAR-verklaring aanvragen. Er zijn vier verschillende varianten:

  • VAR-wuo: winst uit onderneming
  • VAR-dga: werkzaamheden voor een vennootschap
  • VAR-row: resultaat uit overige werkzaamheden
  • VAR-loon: inkomsten uit een dienstbetrekking

 

Als ZZP’er bent u in de meeste gevallen vooral gebaat bij een VAR-wuo of een VAR-dga. Hiermee garandeert u uw opdrachtgevers namelijk dat zij geen premies en loonheffingen hoeven te betalen, omdat de Belastingdienst uw inkomsten ziet als winst uit onderneming.

2. Wat is het doel?

Een VAR-verklaring is een zekere vorm van houvast. Voor de opdrachtnemer, maar met name voor de opdrachtgever. Een VAR geeft opdrachtgevers namelijk een mate van zekerheid dat zij achteraf niet zomaar kunnen worden aangeslagen voor loonbelastingen en premies. Een VAR-verklaring is niet verplicht – u kunt als freelancer dus ook prima werkzaamheden uitvoeren zonder een geldige VAR op zak maar het komt steeds vaker voor dat opdrachtgevers u om zo’n verklaring vragen, zeker wanneer zij twijfelen aan de aard van de arbeidsrelatie.

3. Hoe vraag ik een VAR-verklaring aan?

U kunt een VAR-verklaring op verschillende manieren aanvragen. Schriftelijk – door het aanvraagformulier (PDF-bestand) hier te downloaden – of digitaal op de website van de Belastingdienst. Op dit formulier vult u uw persoonlijke gegevens in en moet u een aantal vragen beantwoorden op verschillende gebieden. Hiermee probeert de Belastingdienst een goed beeld te krijgen van uw werkzaamheden, zodat u uiteindelijk de juiste VAR krijgt toegewezen. Hierbij moet u denken aan vragen als:

  • Wat voor werk doet u?
  • Hoeveel uur verwacht u eraan te besteden?
  • Hoeveel opdrachtgevers verwacht u te hebben?
  • Bent u ingeschreven bij de Kamer van Koophandel?
  • Hebt u personeel in dienst?
  • Hoe beoordeelt u zelf de inkomsten uit de VAR-werkzaamheden in het jaar
  • waarvoor u de verklaring aanvraagt?

 

4. Ik ben starter en heb nog vrij weinig opdrachtgevers. Ziet de Belastingdienstmij dan wel als volwaardig ondernemer?

Veel startende ondernemers vrezen dat het aantal klanten en opdrachtgevers van grote invloed is op het type VAR dat zij door de fiscus krijgen toegewezen. Hoewel het aantal opdrachtgevers wel kan meespelen bij deze beslissing, zal dit criterium in de meeste gevallen niet leidend zijn. De Belastingdienst kijkt eerder naar het totaalbeeld en houdt bijvoorbeeld rekening met uw werkzaamheden. Het gaat vooral om het ondernemersrisico. Hierbij wordt door de fiscus rekening gehouden met het feit dat u als zelfstandige werkt voor eigen rekening en risico (bij ziekte krijgt u bijvoorbeeld niet automatisch doorbetaald, zoals bij een vaste baan het geval is).

Omdat u bij het aanvragen van de verklaring de verwachtingen voor het komende jaar opgeeft, denken sommige starters het oordeel van de Belastingdienst te beïnvloeden door een hoog aantal verwachte opdrachtgevers op te geven. De fiscus prikt echter zo door dit soort optimistische voorspellingen heen. Wees liever gewoon eerlijk. Een freelance projectmanager die gedurende een jaar maar voor één of twee opdrachtgevers werkzaam is, kan nog steeds recht hebben op een VAR-wuo.

5. Hoe lang is een VAR-verklaring geldig?

Zoals gezegd is een VAR-verklaring maximaal één jaar geldig. Voor het nieuwe kalenderjaar kunt u vanaf 1 september een nieuwe VAR aanvragen. U ontvangt de (nieuwe) VAR-verklaring vrij snel (meestal binnen vijf werkdagen) en uiterlijk binnen twee maanden. Om te voorkomen dat u begin januari zonder een geldige VAR zit en daardoor opdrachten misloopt, is het desalniettemin verstandig om de nieuwe VAR altijd ruim op tijd aan te vragen.

6. Wanneer ontvang ik automatisch een nieuwe VAR?

Als u in de voorgaande drie jaar ook al een VAR heeft aangevraagd en uw status onveranderd is gebleven (u bent bijvoorbeeld niet van een VAR-row naar VAR-wuo geswitcht), hoeft u dat voor het vierde jaar niet nog eens actief te doen. In dat geval valt de nieuwe VAR automatisch tijdig bij u thuis op de deurmat. Overigens moet u daarvoor wel aan meer voorwaarden voldoen: zo moet u steeds een VAR voor hetzelfde type werk hebben aangevraagd, de opdrachten steeds onder vergelijkbare omstandigheden hebben uitgevoerd ende Belastingdienst mag de VAR’s in de tussentijd niet hebben herzien.

Indien er in uw situatie wel wijzigingen zullen plaatsvinden of deze in het afgelopen kalenderjaar hebben plaatsgevonden (bijvoorbeeld in uw werkzaamheden of de omstandigheden waaronder u werkt), moet u dit altijd zo spoedig mogelijk doorgeven aan de Belastingdienst. Dit doet u door een brief te sturen naar het Coördinatiepunt VAR in Groningen:

Belastingdienst/Noord/Coördinatiepunt VAR

Postbus 418

9700 AK Groningen

(Bron: Ikgastarten)

Iedereen in Nederland, of u nou in loondienst werkt of al een tijd als zelfstandig ondernemer door het leven gaat, betaalt belasting. Daar is nu eenmaal weinig aan te doen, maar er zijn gelukkig wel verschillende fiscale voordelen waar u als ZZP’er van kunt profiteren: 5 belastingtips voor ZZP’ers.

1. De zelfstandigenaftrek  

Een oude bekende op het gebied van belastingvoordeel is de zelfstandigenaftrek, waarbij u als zelfstandig ondernemer een vast bedrag (€7.280,-) mag aftrekken, mits u kunt aantonen dat u ondernemer bent, aan het begin van het kalenderjaar nog niet de leeftijd van 65 jaar had bereikt en aan het gestelde urencriterium hebt voldaan. Voorheen was deze aftrek altijd variabel, maar sinds 1 januari 2012 geldt een vaste aftrek van €7.280,-.   Mocht uw winst te laag zijn om de zelfstandigenaftrek geheel toe te passen, kunt u het bedrag aan niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek verrekenen in de volgende negen jaar. Let op: de winst moet in die jaren dan wel hoger zijn dan de zelfstandigenaftrek in die jaren. Lees meer over de nieuwe zelfstandigenaftrek in het artikel De belangrijkste belastingwijzigingen voor 2012.

2. De startersaftrek  

Startende ZZP’ers hebben, afgezien van de zelfstandigenaftrek, in veel gevallen ook recht op de startersaftrek. Om in aanmerking te komen voor deze aanvullende verhoging van de zelfstandigenaftrek moet u wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zo moet u in het aangiftejaar recht hebben gehad op de zelfstandigenaftrek, heeft u de afgelopen vijf jaar geen eigen bedrijf gedreven en daarnaast niet meer dan twee keer gebruik gemaakt van de zelfstandigenaftrek.

3. De kleineondernemersregeling (KOR)  

Bent u jaarlijks minder dan €1.883,- kwijt aan BTW? Dan kan het zijn dat u in aanmerking komt voor extra fiscaal voordeel. Indien u gebruik mag maken van de zogenaamde Kleineondernemersregeling (KOR), hoeft u soms zelfs helemaal geen BTW te betalen. Houd er echter wel rekening mee dat hiervoor enkele voorwaarden gelden. Zo moet u kunnen aantonen dat u een natuurlijke persoon of een combinatie van natuurlijke personen bent (bijvoorbeeld een eenmanszaak, maatschap of vof). Daarnaast moet u kunnen opgeven dat u, na aftrek van de voorbelasting, op jaarbasis minder dan €1.883,- aan BTW betaalt en voldoet aan uw administratieve verplichtingen voor de BTW. Lees alles over de KOR in het artikel 5 feiten over de Kleineondernemersregeling.

4. De zorgtoeslag  

Ook als ZZP’er kunt u in principe in aanmerking komen voor de zorgtoeslag. Uiteraard geldt voor een dergelijke toeslag wel dat u jaarlijks (eventueel samen met uw partner) niet meer mag verdienen dan €35.059,- (alleenstaanden) of €51.691,- (samen met uw partner). Wijzigingen in uw inkomen (of dat van uw partner) moet u altijd zo snel mogelijk doorgeven aan de Belastingdienst. Kijk voor meer informatie bij Mijn inkomen verandert.

5. De investeringsaftrek  

Als zelfstandig ondernemer – en misschien wel als starter in het bijzonder – investeert u regelmatig in bedrijfsmiddelen voor uw organisatie. Dat beseft ook de overheid, die hiervoor de zogenaamde investeringsaftrek in het leven heeft geroepen. Er zijn drie aftrekposten, waarvoor in 2012 de volgende voorwaarden zijn vastgesteld:

Kleinschaligheidsaftrek -> Bedoeld voor ondernemers die een bedrag tussen de   €2.300,- en €306.931,- investeren in bedrijfsmiddelen voor hun onderneming   (klik hier voor meer informatie over de kleinschaligheidsaftrek)

Energie-investeringsaftrek -> Bedoeld voor ondernemers die voor meer dan   €2.300,- aan energie-investeringen doen. In dat geval heeft u recht op een   aftrek van 41,5 procent, maar houd er rekening mee dat voor deze investering   een maximumbedrag van €118.000.000,- geldt. Sinds januari dit jaar moet u   investeringen voor de energie-investeringsaftrek digitaal melden via het   Agentschap NL eLoket. (klik hier voor meer informatie over de   Energie-investeringsaftrek)

Milieu-investeringsaftrek -> In 2012 is bij een bedrag aan   milieu-investeringen in een kalenderjaar van meer dan €2.300,- de   investeringsaftrek vastegesteld op: 36 procent (categorie I), 27 procent   (categorie II) en 13,5 procent (categorie III). Ook deze investeringen moet u   sinds begin dit jaar digitaal melden bij het Agentschap NL eLoket. (klik hier   voor meer informatie over de Milieu-investeringsaftrek)

Als ZZP’er zult u in de meeste gevallen te maken krijgen met de Kleinschaligheidsaftrek. Lees meer details over de investeringsaftrek op de website van de Belastingdienst.

(Bron: Ikgastarten)

1. Mogen ondernemers voor prestaties die zij verrichten na 30 september 2012 reeds voor 1 oktober 2012 btw factureren naar het tarief van 21%?

Ja. Om te voorkomen dat ondernemers aanvullende factureren voor het verschil tussen 19% en 21% moeten uitreiken mogen ondernemers voor prestaties die zij verrichten na 30 september 2012 en die onder het 21% tarief vallen reeds voor 1 oktober 2012 btw factureren naar het tarief van 21%. De ondernemer die de prestatie afneemt mag die 21% conform de regels voor hetrecht op aftrek in aftrek brengen.

2. Onder welke rubriekpost op het aangifteformulier dient het 21% tarief te worden opgenomen tot 1 oktober 2012?

Als voor prestaties die na 30 september 2012 verricht worden voor 1 oktober 2012 een factuur wordt uitgereikt met 21% btw dan kan deze btw opgenomen worden in rubriek 1c van het aangifteformulier. Indien het aangeven in rubriek 1c problematisch is voor de ondernemer dan mag hij er voor kiezen dat wordt aangegeven in rubriek 1a (momenteel 19%). Met ingang van 1 oktober 2012 moet het algemene btw-tarief van 21% gewoon weer in rubriek 1a van het aangifteformulier aangegeven worden. Dit is de rubriek waar tot 1 oktober 2012 het 19% btw-tarief moet worden aangegeven en dat vanaf 1 oktober 2012 wordt aangeduid met “hoog tarief”.

3. Welk tarief is van toepassing bij doorlopende prestaties die zijn aangevangen vóór 1 oktober 2012 en eindigen na 30 september 2012?

Als de afrekening voor doorlopende prestaties betrekking heeft op een periode die eindigt na 30 september 2012 moet de afrekenperiode worden gesplitst. Voor het deel van de prestatie dat plaatsvindt vóór 1 oktober 2012 geldt het oude tarief van 19%. Voor het deel van de prestatie dat plaatsvindt ná 30 september 2012 geldt het nieuwe tarief van 21% Hierbij valt te denken aan het verlenen van licenties, abonnementen op leveringen van bijvoorbeeld gas, elektriciteit en water en telecommunicatiediensten.

4. Hoe dient de correctie in verband met de btw verhoging van 19 naar 21% over de periode 1 oktober tot en met 31 december 2012 bij doorlopende prestaties plaats te vinden?

Voor het deel van de (doorlopende) prestatie dat plaatsvindt ná 30 september 2012 moet in beginsel bij prestaties aan ondernemers en rechtspersonen een aanvullende factuur uitgereikt worden met 21% btw. Als een ondernemer begin 2013 een “jaarfactuur” uitreikt over het jaar 2013 dan kan hij om administratieve redenen er voor kiezen op deze factuur mede de extra verschuldigde btw over het laatste kwartaal van 2012 in rekening te brengen. Op deze factuur kan de “2012 btw” vermeld worden als “na gefactureerde btw 2012”. De ondernemer moet de extra verschuldigde btw wel voldoen over het tijdvak oktober 2012.

5. Op welk moment kan worden aangenomen dat de dienst is afgerond bij onderhoudsen serviceabonnementen voor cv-installaties, liften e.d.?

Met de klant worden afspraken gemaakt over onderhoudswerkzaamheden aan cv-installaties die nodig zijn voor de veiligheid en het ongestoord functioneren van de cv. Vaak worden hiervoor zogenoemde onderhoudsabonnementen afgesloten. Als daarnaast ook afspraken worden gemaakt waarbij de ondernemer zich, tegen een relatief geringe (extra) vergoeding, verplicht om binnen een bepaalde termijn (meestal 24 uur) een storing te verhelpen worden dit meestal serviceabonnementen genoemd. Kenmerkend aan de hier bedoelde overeenkomsten is dat in alle gevallen eenmaal per jaar onderhoudswerkzaamheden aan de installatie worden verricht. Het moment waarop de vergoeding wordt betaald kan variëren van een eenmalige vooruitbetaling, betaling in termijnen of zodra de onderhoudswerkzaamheden zijn verricht. Zowel bij de hiervoor bedoelde onderhoudsabonnementen als de serviceabonnementen is de onderhoudsdienst de hoofdprestatie (hetgeen onder andere tot uitdrukking komt in de prijs van het abonnement). Het moment waarop de onderhoudsdienst is afgerond is daarom bepalend voor het antwoord op de vraag of het algemene tarief van 19% of 21% van toepassing is. Hierbij is niet van belang op welke wijze de vergoeding (vooraf, in termijnen of na afloop) wordt betaald.

6. Vaak worden service- en onderhoudsabonnementen in termijnen betaald of ze zijn al vooraf betaald (lees: ook al gefactureerd) in januari. Is het juist dat als de onderhoudsbeurt plaatsvindt na 30 september 2012 de ondernemer nog extra 2% verschuldigd is als gefactureerd is en betaling al heeft plaatsgevonden tegen 19%?

Ja, zie het antwoord bij 3. Het moment waarop de prestatie wordt verricht is beslissend. Opgemerkt wordt nog dat het opmaken van de factuur als zodanig irrelevant is. Als bijvoorbeeld de prestatie vóór 1 oktober 2012 wordt verricht en de factuur wordt opgemaakt ná die datum is toch het 19% tarief van toepassing.

7. Overgangsregeling voor aangekochte nieuwbouwwoningen. Wat wordt bedoeld met “een gesloten overeenkomst”? Indien nog opschortende voorwaarden gelden valt deze overeenkomst dan wel al onder de werking van de overgangsregeling of pas vanaf het moment dat de opschortende voorwaarden zijn uitgewerkt?

Een overeenkomst is een meerzijdige rechtshandeling, waarbij een of meer partijen jegens een of meer andere een verbintenis aangaan (artikel 6:213 van het Burgerlijk Wetboek). Van belang is dat de (koop/aannemings)overeenkomst vóór 28 april 2012 is gesloten. Niet van belang is of er opschortende dan wel ontbindende voorwaarden zijn opgenomen in deze overeenkomst.

8. Hoe zit het met gemengde objecten (woning versus bedrijfsgedeelte)? Geldt de overgangsregeling voor aangekochte nieuwbouwwoningen alleen voor het woongedeelte en niet voor het bedrijfsgedeelte?

Panden die deels als woning en deels als bedrijfspand worden gebruikt (bijvoorbeeld woon-/winkelpanden) mogen in hun geheel als woning worden aangemerkt. Daarbij geldt de voorwaarde dat die panden voor meer dan 50% voor particuliere bewoning worden gebruikt. Bij een percentage van 50% of minder mag het deel dat voor particuliere bewoning wordt gebruikt voor de toepassing van het tarief worden afgesplitst. In dit laatste geval is de overgangsregeling alleen van toepassing op het woongedeelte.

9. Worden er eisen gesteld aan de verkrijger van de woning? (particulier?)

Nee, er worden geen eisen gesteld aan de verkrijger van de woning.

10. Hoe dient men te handelen bij de overgangsregelingen voor onroerende zaken en aangekochte nieuwbouwwoningen bij meerwerk?

Meerwerk: In het kader van de uitvoering van een koop/aanneemovereenkomst is het vaak mogelijk zgn. meerwerk te laten uitvoeren. Veel koop/aanneemovereenkomsten bepalen terzake dat de opdrachtgever bij het verstrekken van de opdracht tot meerwerk direct een bedrag moet betalen ter grootte van een bepaald percentage, bijvoorbeeld 50%, van de vergoeding voor dat meerwerk.

Overgangsregeling onroerende zaken: Als de opdracht tot het verrichten van het hier bedoelde meerwerk wordt verstrekt vóór 1 oktober 2012,  kan het daarbij direct te betalen bedrag worden beschouwd als een op dat tijdstip vervallen termijn. Daarvoor geldt dan dus het 19% tarief.

Overgangsregeling nieuwbouwwoningen: Als de opdracht tot het verrichten van het hier bedoelde meerwerk is verstrekt vóór 28 april 2012 (dus als onderdeel van de koop/aanneemovereenkomst voor de bouw van een nieuwbouwwoning) en de betaling daarvan in één of meer termijnen gedaan wordt vóór 1oktober 2013 geldt het 19% tarief.

11. Een particulier heeft vóór 28 april 2012 een bouwkavel gekocht. Er is (nog) geen aannemingsovereenkomst overeengekomen voor de bouw van een nieuwbouwwoning. Is de overgangsregeling voor aangekochte nieuwbouwwoningen ook van toepassing op de aankoop van een bouwkavel?

Nee, de overgangsregeling geldt niet. De overgangsregeling voor aangekochte nieuwbouwwoningen is slechts van toepassing als een ondernemer ingevolge een vóór 28 april 2012 gesloten koop/aannemingsovereenkomst ná 30 september 2012 een woning levert. De datum van 28 april 2012 is in die zin een fatale termijn. Als er vóór die datum geen koop/aannemingsovereenkomst is gesloten voor de bouw van een nieuwbouwwoning is de overgangsregeling niet van toepassing.

12. Geldt de overgangsregeling voor onroerende zaken ook voor apart overeengekomen verbouwingen (zoals het plaatsen van een keuken of badkamer) waarbij de vergoeding vervalt in termijnen naarmate de verbouwing vordert?

Ja, de overgangsregeling voor onroerende zaken geldt ook voor apart overeengekomen verbouwingen waarbij de vergoeding vervalt in termijnen naarmate de verbouwing vordert. Dit geldt echter niet voor diensten bestaande in het verrichten van onderhouds- of herstelwerkzaamheden. Als zodanig zijn in dit verband aan te merken werkzaamheden die (vrijwel) uitsluitend gericht zijn op de instandhouding van de zaak, zoals het vervangen van kozijnen of dakgoten en het vernieuwen van dakbedekking. Van verbouwing is slechts sprake, als de werkzaamheden gericht zijn op een verandering van de inrichting, de aard of de omvang van de zaak. Dat is bij woningen bijvoorbeeld het geval bij veranderingen aan/het plaatsen van keukens en badkamers, het aanbouwen van een serre en het aanbrengen van een dakkapel. Ingeval in het kader van de uitvoering van een en hetzelfde contract naast verbouwingswerkzaamheden tevens werkzaamheden worden verricht die van belang zijn voor de instandhouding van de zaak, zodat het contract in zoverre mede een element van onderhoud of herstel in zich draagt, is niettemin het geheel aan te merken als verbouwing, mits de werkzaamheden als geheel niet (vrijwel) uitsluitend gericht zijn op de instandhouding van de zaak. Er behoeft alsdan geen splitsing te worden gemaakt: de overgangsregeling kan worden toegepast op de verbouwing als geheel. Daarbij wordt aangenomen dat de ondernemer dan ook het 19%-tarief berekent aan de klant.

13. Heeft de verhoging van het algemene btw-tarief gevolgen voor de wijze van verrekenen van negatieve tijdvak- en jaarwinstmarges bij toepassing van de globalisatieregeling bij de margeregeling?

Nee, er hoeft bij het verrekenen van negatieve tijdvak- en jaarwinstmarges geen rekening te worden gehouden met de tariefsverhoging.

14. Hoe wordt bij toepassing van de globalisatieregeling bij de margeregeling na afloop van het kalenderjaar 2012 de btw berekend over de voor 2012 vastgestelde winstmarge voor goederen waarop het algemeen tarief van toepassing is?

De btw over de jaarwinstmarge 2012 voor goederen waarvoor het algemeen tarief van toepassing is moet tijdsevenredig worden berekend. Dat wil zeggen dat voor ¾ van de jaarwinstmarge het 19%-tarief geldt en voor ¼ van de jaarwinstmarge het 21%-tarief

(Bron: Overheid)