De vaststellingsovereenkomst

De auteur behandelt de vragen wanneer nu eigenlijk sprake is van een vaststellingsovereenkomst, met betrekking tot welke onderdelen van een echtscheiding een vaststellingsovereenkomst kan worden gesloten en in welke mate een vaststellingsovereenkomst aantastbaar is.
De regeling van de vaststellingsovereenkomst is neergelegd in de artikelen 7:900 t/m 7:910 BW. Volgens artikel 7:900 BW is een vaststellingsovereenkomst een overeenkomst die is gericht op beëindiging of voorkomen van een onzekerheid of een geschil. Het is niet nodig dat de onzekerheid tussen partijen al is verworden tot een geschil: het gaat erom dat een partij (kenbaar) onzeker is over de juistheid van het standpunt van de wederpartij en met het oog daarop instemt met een gezamenlijke beslissing over dat standpunt. Niet vereist is dat partijen kunnen overzien waarvan zij afzien (ofwel: waarop de onzekerheid of het potentiële geschil precies betrekking heeft).
Voor een goed begrip van de vaststellingsovereenkomst is van belang onderscheid te maken tussen een drietal begrippen, te weten:

– de vaststelling;

– de beslissing en:

– de vaststellingsovereenkomst.
Deze begrippen komen afzonderlijk voor in genoemde wetsartikelen en zijn als volgt te onderscheiden: – teneinde onzekerheid of geschil te voorkomen of te beëindigen, nemen partijen door middel van een overeenkomst samen over die onzekerheid of dat geschil een bindende beslissing of dragen zij die beslissing op aan een of meer derden; – de beslissing (van partijen of een derde) voorkomt of beëindigt de onzekerheid over het geschil; zij houdt in wat de rechtsverhouding of rechtstoestand tussen partijen bij de vaststellingsovereenkomst moet zijn; – die rechtsverhouding is de vaststelling. De vaststelling is dus het beoogde resultaat van een vaststellingsovereenkomst. Het is de rechtstoestand die het gevolg is van nakoming van de vaststellingsovereenkomst. Op grond van artikel 7:902 BW mag de vaststelling onder omstandigheden in strijd zijn met dwingend recht, de vaststellingsovereenkomst mag dat niet.
In zijn algemeenheid geldt dat het antwoord op de vraag of sprake is van een vaststellingsovereenkomst afhankelijk is van uitleg van de betreffende overeenkomst. Gekeken moet worden naar de bedoeling van partijen bij het aangaan van de overeenkomst en of die bedoeling van partijen wederzijds kenbaar was.
In de praktijk worden echtscheidingsconvenanten vaak gesloten ter beëindiging van gerezen geschillen of ter vermijding daarvan. Dat brengt echter niet mee dat een echtscheidingsconvenant per definitie een vaststellingsovereenkomst vormt, ook niet als het convenant in de aanhef mede wordt gekwalificeerd als ‘vaststellingsovereenkomst’. Per onderwerp/regeling van het echtscheidingsconvenant zou moeten worden vastgesteld of sprake is van een vaststellingsovereenkomst.
Een vaststellingsovereenkomst is, net als alle overeenkomsten, vatbaar voor vernietiging op grond van de wilsgebreken als genoemd in artikel 3:44 BW. Voor dwaling ligt dat fundamenteel anders. Een beroep op dwaling bij een vaststellingsovereenkomst is in beginsel niet mogelijk. Uit de voor een vaststellingsovereenkomst vereiste bereidheid om het eigen standpunt prijs te geven en het standpunt van de wederpartij te respecteren, volgt dat partijen niet kunnen dwalen over de inhoud van de beslissing, indien en voor zover deze beslissing afwijkt van het standpunt dat zij voorafgaand aan of bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst hadden. De vaststellingsovereenkomst kan wel worden vernietigd wegens dwaling als de onjuiste voorstelling van zaken geen betrekking heeft op de onzekerheid die door de zekerheid is vervangen, maar op een zekerheid die bij de beslissing krachtens de vaststellingsovereenkomst tot uitgangspunt is genomen.
T.M. Subelack, EB 2012/9 (MK)

(Bron: SDU)