Archive for mei, 2014

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de aanslag en de verliesbeschikking ondanks het verstrijken van de driejaarstermijn toch kunnen worden opgelegd.

De heer X woont in Hongarije. X claimt in zijn IB-aangifte over 2009 een verlies te hebben geleden van € 5.070. In geschil is of de inspecteur uiterlijk op 31
december 2012 een aanslag op had moeten leggen en een verliesbeschikking had moeten vaststellen, alsmede of X recht heeft op een dwangsom. Tijdens de zitting
is X via een telefonische verbinding “aanwezig”, in die zin dat X kan horen wat er wordt gezegd en dat kan worden gehoord wat X zegt. Rechtbank
Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de aanslag en de verliesbeschikking ondanks het verstrijken van de driejaarstermijn toch kunnen worden opgelegd. De aanslag
en de verliesbeschikking zijn rechtsgeldig, aangezien X er juist een belang bij heeft (verg. HR 28 september 2012, nr. 12/01761, V-N 2013/8.7). De inspecteur
wordt opgedragen om de aanslag alsnog binnen twee weken op te leggen en eventueel ook de verliesbeschikking. Voor iedere dag dat de inspecteur in
gebreke blijft, is een dwangsom van € 100 verschuldigd. Het verzoek om toekenning van een andere dwangsom wordt afgewezen. Volgens art. 8 lid 3 AWR is
het doen van aangifte geen aanvraag in de zin van art. 1:3 lid 3 Awb, zodat niet aan de voorwaarden van par. 4.1.3.2 Awb is voldaan. Het beroep van X is gegrond.

(Bron: Taxlive)

Mag een aandeelhoudersovereenkomst afwijken van de statuten (dwingend recht)? Dat is een vraag die de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam op 16 januari 2014 diende te beantwoorden.

Een B.V. heeft drie bestuurders en 4 aandeelhouders die ieder 25% van de aandelen bezitten. In de statuten is opgenomen dat een bestuurder ontslagen mag worden bij een besluit van de AvA (algemene vergadering van aandeelhouders) met een meerderheid van 2/3 van de uitgebrachte stemmen, waarbij ten minste de helft van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigd is (dit is van dwingend recht en opgenomen in artikel 2:244 lid 2 BW). In de tussen de aandeelhouders gesloten aandeelhoudersovereenkomst is echter opgenomen dat een besluit tot ontslag van een bestuurder uitsluitend door AvA kan worden genomen met unanimiteit van de uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin het gehele geplaatste kapitaal aanwezig is. De statuten en aandeelhoudersovereenkomst zijn op dit punt dus tegenstrijdig.

Drie van de vier aandeelhouders zijn voornemens een bestuurder te ontslaan. Deze bestuurder is echter tevens aandeelhouder en wil de andere bestuurders houden aan de met elkaar gesloten aandeelhoudersovereenkomst. De andere bestuurder vinden dat zij niet gehouden zijn aan de aandeelhoudersovereenkomst, nu deze in strijd is met de statuten.

De voorzieningenrechter oordeelt dat hetgeen opgenomen in de aandeelhoudersovereenkomst in strijd mag zijn met hetgeen opgenomen in de statuten. De voorzieningenrechter geeft aan “dat niet valt in te zien dat nakoming van een dergelijke afspraak (opgenomen in de aandeelhoudersovereenkomst; toevoeging JdW) niet zou kunnen worden gevorderd, nu deze op grond van artikel 2:8 BW doorwerken in de vennootschapsrechtelijke verhoudingen. Slechts indien sprake is van bijzondere omstandigheden komt aan een aandeelhouder geen beroep toe op de aandeelhoudersovereenkomst.” De drie aandeelhouders zullen derhalve de toestemming van de betreffende aandeelhouder/bestuurder nodig hebben om hem te ontslaan.

Hierdoor ontstaat wel de situatie dat de bestuurder enkel met zijn eigen goedkeuring kan worden ontslagen, een onwerkbare en ongewenste situatie. Daarom een tweetal tips:

Tip 1: Raadpleeg bij het nemen van besluiten niet alleen de statuten, maar – indien en voor zover aanwezig – ook een overeengekomen aandeelhoudersovereenkomst. Dit kan (vervelende) verrassingen voorkomen.

Tip 2: Zorg dat in een aandeelhoudersovereenkomst impasses zoveel als mogelijk worden voorkomen in plaats van het creëren van (onbedoelde) impasses.

Wilt u meer informatie over dit onderwerp? Ik ben u graag van dienst.

(Bron: Van As Advocaten)

Zorg dat je niet te veel betaalt of aan slechte voorwaarden vastzit
Wil je een bedrijfspand of kantoorruimte huren? Zorg ervoor dat je niet te veel betaalt en voorkom ongewenste bepalingen in je huurcontract. Deze tips helpen je bij het onderhandelen.

Met wie heb je te maken?

Met een huurcontract voor een pand of ruimte ga je een serieuze verbintenis aan, vaak voor langere tijd. Probeer voordat je de onderhandelingen ingaat te achterhalen met wie je te maken hebt. Wat is het belang van de makelaar, belegger of projectontwikkelaar? Er is vaak veel geld mee gemoeid. Om sterk in je schoenen te staan kun je je laten bijstaan door een juridisch-, bouwkundig- of huisvestingsadviseur.

Onderhandelen

Over het huurcontract en de prijs valt altijd te onderhandelen. Hoe groter de oppervlakte, hoe meer voordeel je eruit kan halen. Maar ook bij kleinere panden kun je behoorlijk besparen als je op de volgende punten let:
  • Huurvrije periode. Je kunt onderhandelen over een huurvrije periode. Deze kan uiteen lopen van een maand bij een kortlopend contract, tot soms wel twee jaar bij een langlopend contract. Maar pas op, een huurvrije periode levert niets op als de huurprijs die daarna moet worden betaald veel hoger is dan marktconform.
  • Prijs-kwaliteit. Huur je het pand kaal, ligt er vloerbedekking, moeten er tussenwandjes komen, et cetera? Een lage huurprijs is weinig waard als je zelf moet opdraaien voor het schilderen, aanleggen van brandvoorziening en airconditioning. Waar moet in geïnvesteerd worden en is dit in verhouding met de huurprijs? Het kan soms een stuk goedkoper zijn als de ruimte ‘compleet af’ wordt gehuurd.
  • Leeg opleveren? Hoe moet het pand worden achtergelaten bij vertrek? Moet het leeg opgeleverd worden of teruggebracht in de oude staat? Dit is heel belangrijk om te weten voordat je gaat investeren in aanpassingen aan het pand. Het kan veel kosten opleveren als het pand na je vertrek in oude staat hersteld moet worden.
  • Servicekosten. Zijn de servicekosten bij de huurprijs inbegrepen en zo niet, hoe worden ze dan verrekend? Betaal je vooruit, zijn het vaste kosten? Je zult niet de eerste zijn die zich rot schrikt van de eindafrekening.
  • Flexibiliteit Is het mogelijk om ruimte erbij te huren, of ruimte af te stoten? Het kost veel geld om een nieuwe ruimte te huren of te blijven huren met onderbezetting. En kun je tussentijds opzeggen en op welke termijn?
  • Vergunningen. Zijn alle benodigde vergunningen er? Als een pand lang leeg heeft gestaan, moet er bijvoorbeeld een legionella- en asbestvrij-verklaring zijn. De verhuurder kan zeggen dat alles in orde is, maar later blijkt er asbest in het pand te zitten. De verhuurder heeft meldplicht, maar de huurder heeft ook vraagplicht. Als er niet naar gevraagd is, wie is er dan verantwoordelijk?
  • Oppervlakte Er wordt soms gesjoemeld met de oppervlakte. Deze moet in het contract staan volgens de NEN2580-norm. Er is onderscheid in BVO (Bruto Vloeroppervlak), NVO (Netto Vloeroppervlak) en VVO (Verhuurbaar Vloeroppervlak). Dit verschil kan in sommige gevallen flink oplopen. Een aantal onderdelen van een gebouw mogen niet als verhuurbaar vloeroppervlak aangemerkt worden. Denk aan technische ruimtes, lift/trappenhuis en kijk ook naar de verrekening van algemene ruimtes, zoals de entree en ontvangstbalie.

(Bron: MKB Servicedesk)

In zijn aangifte IB 2007 vermeldde X bij de aftrek van ziektekosten € 4.213. Bij de digitale verwerking van de aangifte scande de computer van de Belastingdienst het ingevulde bedrag als € 154.213. In zijn aangiften IB over 2008 tot en met 2011 vulde X niets in bij het restant van de persoonsgebonden aftrek (PGA), maar op de aanslagen werd telkens een bedrag aan nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek vermeld van respectievelijk € 142.048, € 128.656, € 118.151 en € 103.456. In zijn aangifte IB over 2011 vulde X bij de vraag over het restant PGA over vorige jaren € 120.000 in. Naar aanleiding van deze aangifte schreef de inspecteur aan X dat er geen sprake was van een verrekenbaar bedrag aan PGA uit voorgaande jaren. X kreeg op 13 december 2012 een beschikking waarin stond dat de beschikkingen restant PGA over 2007 tot en met 2010 nihil waren. Op deze onjuist afgegeven beschikkingen kwam de inspecteur niet terug, maar over 2011 paste hij de hoogte wel aan. Dit had geen gevolgen voor de uiteindelijke verrekening met het inkomen van 2011, maar het restant PGA werd na verwerking van de aanslag 2011 vastgesteld op nihil. X ging in beroep. Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft beslist dat een in 2007 gemaakt fout waarbij een uit dat jaar afkomstig restantbedrag ten onrechte tot een te hoog bedrag was vastgesteld, alleen kon worden hersteld door herziening, maar volgens de Rechtbank was niet voldaan aan de voorwaarden die golden voor herziening. Volgens de Rechtbank was geen sprake van een nieuw feit en was X ook niet te kwader trouw geweest. Volgens de Rechtbank kon de inspecteur ook geen gebruik maken van de per 1 januari 2010 ingevoerde herzieningsbevoegdheid ingeval van kenbare ambtelijke fouten in het vijfde lid van artikel 6.2a Wet IB 2001 omdat dat op grond van het overgangsrecht pas mogelijk was ten aanzien van beschikkingen die waren genomen na 31 december 2009.

(Bron: FUTD)

De Belastingdienst moet een toontje lager zingen bij de boetes die werkgevers krijgen wanneer werknemers geen deugdelijke rittenadministratie voor de auto van de zaak bijhouden. Dat blijkt uit een zaak die een transportbedrijf had aangespannen.

Een transportbedrijf uit Urk kreeg over vier jaar tijd een naheffing loonbelasting en vergrijpboetes opgelegd oplopende tot 80%. De reden: De rittenadministratie van een werknemer gaf onvoldoende onderbouwing voor de ‘verklaring geen privé-gebruik auto’ die hij bij de Belastingdienst had aangevraagd en gekregen. Die verklaring scheelt de werknemer loonbelasting maar dan moet de rittenadministratie wel deugen. En dat ziet de fiscus (ook) als de verantwoordelijkheid van de werkgever.

Omdat de rittenadministratie niet deugde, belastte de belastinginspecteur het ter beschikking stellen van de auto als loon. Dit leidde tot de naheffing van loonbelasting en het opleggen van vergrijpboeten voor het bedrijf.  De inspecteur hanteerde daarbij de eigen boeteregels van de Belastingdienst. Die boetes zijn echter in dit geval tot wel vier keer zo hoog als de normale regels voor een boete.

Willekeur

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden noemt dit willekeur, stelt Sandra Ligtenberg van Fiscaal up to Date. ,,Uit de uitspraak concluderen wij dat het Hof de desbetreffende beleidsregels van de Belastingdienst zelfs naar de prullenbak verwijst.”

Cruciaal is volgens de rechter dat de mate van verwijtbaarheid door de fiscus aangetoond moet worden en dat de fiscus ook in deze gevallen moet aansluiten bij de normale boeteregels. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vindt een boete van 25% in dit geval hoog genoeg. De inspecteur had volgens het Hof wel aannemelijk gemaakt dat het aan de grove schuld van het bedrijf was te wijten dat de verschuldigde belasting niet was betaald, omdat zij ervan op de hoogte was dat de rittenadministratie niet deugdelijk was.

(Bron: Telegraaf)

DGA A overleed in 2005 waarna zijn echtgenote DGA werd van BV X. De activiteiten van BV X bestonden uit het beheer en de exploitatie van onroerende zaken. In de periode van 8 juli 2005 tot en met 30 november 2005 verkocht BV X al haar onroerende zaken. Voor de boekwinst van ruim € 1,7 mln vormde zij een herinvesteringsreserve (HIR). De boekwinst leende BV X zoveel mogelijk uit aan A. Eind oktober 2005 kocht de met BV X gelieerde BV Y een verhuurde onroerende zaak van een derde voor bijna € 2,2 mln. Vervolgens verkocht BV Y dit pand aan zustervennootschap BV Z die het vervolgens weer verkocht aan BV X voor € 2,6 mln. In 2006 waren de aandelen van BV X geleverd aan BV C. In 2010 verkocht BV X de nieuwe onroerende zaak door aan haar dochtervennootschap BV E en BV G. Na een boekenonderzoek in 2010 stelde de inspecteur dat de afboeking van de HIR van de in 2005 gekochte nieuwe onroerende zaak niet mogelijk was omdat BV X enkel werd aangehouden met het oogmerk om te dienen voor de uitvoering van de investeringsplannen van een derde. Volgens de inspecteur was in onmiddellijke samenhang met het overlijden van A het besluit genomen om BV X klaar te maken voor de verkoop. Hij legde een navorderingsaanslag Vpb 2005 op. Ook corrigeerde hij € 71.108 aan accountantskosten omdat uit de facturen bleek dat deze kosten zagen op privé-aangelegenheden van A. Rechtbank Zeeland-West-Brabant besliste dat BV X onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat zij een voornemen had tot herinvestering omdat BV X alle oude onroerende zaken in korte tijd had verkocht en de opbrengst van de verkoop van de oude onroerende zaken door A via een lening aan BV X was onttrokken. Het ontbrak BV X dus aan financiële middelen om tot feitelijke herinvestering over te gaan. De latere aankoop van het nieuwe pand was gefinancierd door overname van een hypothecaire schuld van de verkoper en voor de rest via een lening bij de verkoper. De Rechtbank besliste dat BV X niet aannemelijk had gemaakt dat zij een herinvesteringsvoornemen had. Omdat niet was voldaan aan de vereisten voor de toepassing van de HIR was volgens de Rechtbank sprake van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigde. De Rechtbank besliste dat de inspecteur ook de accountantskosten terecht had gecorrigeerd omdat die kosten zagen op de overdracht van de aandelen in het HIR-lichaam en op testamentaire aangelegenheden van A.

(Bron: FUTD)

Moet je een lagere ontslagvergoeding accepteren uit vrees dat je bedrijf failliet gaat? De adviezen van twee arbeidsrechtadvocaten.

Als werknemer kun je niet zo maar ontslagen worden. In vrijwel alle gevallen moet een ontslag worden getoetst door een onafhankelijke partij. De werkgever kan een ontslagvergunning aanvragen bij het UWV, of deze kan zich de kantonrechter vragen de arbeidsovereenkomst te ontbinden.

Er zijn echter ook situaties waarin die toetsing niet nodig is. Eén daarvan is ontslag met “wederzijds goedvinden”. In dat geval gaat de werknemer vrijwillig akkoord met zijn of haar ontslag. In veel gevallen staat daar wel een ontslagvergoeding tegenover. Wanneer het echter slecht gaat met een bedrijf, kan een werkgever een vergoeding aanbieden die relatief laag is, met het argument dat er niet meer geld in het laatje zit.

Als werknemer sta je vervolgens voor de keus: moet je een onredelijk lage ontslagvergoeding accepteren? Of bij de werkgever blijven terwijl die je eigenlijk niet meer kan betalen en misschien zelfs failliet zal gaan? Twee arbeidsrechtadvocaten geven advies.

Mag een werkgever een werknemer vragen om akkoord te gaan met een  beperkte ontslagvergoeding omdat faillissement dreigt?

‘Ja dat mag’, zegt arbeidsrechtadvocaat Floris Asscher van Pellicaan Advocaten. ‘Werkgever en werknemer kunnen samen afspreken onder welke voorwaarden ze uit elkaar gaan. Meestal wordt wat betreft de ontslagvergoeding uitgegaan van wat een rechter bij een ontbindingsprocedure zou toekennen, maar niet altijd. En ook als de werkgever de kantonrechter vraagt om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, kan hij tijdens deze procedure een beroep doen op zogenaamde “habe nichts of habe wenig”-uitzondering. De werkgever voert in dat geval aan dat deze weinig tot geen financiële middelen heeft om een ontslagvergoeding te betalen. Als de situatie inderdaad dusdanig ernstig is, kan de rechter dat verweer honoreren.’

Wanneer is het slim om als werknemer een lagere #ontslagvergoeding te accepteren?
(Bron: Intermediair.nl)

‘Of een werkgever een vergoeding moet betalen en zo ja welke, hangt met name af van de ontslagroute die hij kiest’, zegt arbeidsrechtadvocaat Liesbeth van Duyneveldt-Franken. ‘Bij een ontslagvergunning van het UWV hoeft immers helemaal geen vergoeding te worden betaald. De kantonrechter ontbindt op kortere termijn maar kent doorgaans wel een vergoeding toe gebaseerd op de kantonrechtersformule. Een zeer slechte financiële situatie bij de werkgever kan daarbij wel een argument zijn om de vergoeding naar beneden bij te stellen.’

Wanneer is het slim om als werknemer een beperkte ontslagvergoeding te accepteren?

Asscher: ‘Op het moment dat je weet dat je binnen afzienbare tijd ergens anders aan de slag kan, kun je overwegen met wederzijds goedvinden weg te gaan. In een dergelijk geval kan je vaak ook goed afspraken maken over het laten vervallen van beperkende bedingen zoals het concurrentiebeding.

Van Duyneveldt-Franken: ‘Voor een werknemer is het soms lastig te bepalen wanneer het slim is om een lagere vergoeding te accepteren. Werknemers hebben immers vaak weinig inzicht in de financiële situatie en vooruitzichten van hun werkgever. Moet je dan het verhaal van je werkgever dat hij echt niet een hogere vergoeding kan betalen zonder meer geloven? Het in ieder geval goed om te overwegen wat er kan gebeuren als je de aangeboden vergoeding afwijst.

Heeft je werkgever voldoende grond om een ontslagvergunning aan te vragen bij UWV? Dan zal hij behalve een slechte financiële situatie ook moeten kunnen aantonen dat jij op grond van het afspiegelingsbeginsel als eerste voor ontslag in aanmerking komt. Aan de andere kant dreigt eventueel daadwerkelijk faillissement. Als het zover komt, word je met een korte opzegtermijn door de curator ontslagen en krijg je helemaal geen vergoeding. Als daadwerkelijk faillissement dus een reëel risico is, kan het inderdaad verstandig zijn een lagere vergoeding te accepteren om in ieder geval nog iets te krijgen.

Om een goede beslissing te nemen moet je dus op zoek naar informatie. Vraag cijfers op bij je werkgever of kijk het na in de gepubliceerde cijfers bij de Kamer van Koophandel.’

Wanneer niet?

Asscher: ‘Als de werkgever echt bijna failliet is. Dan is het de vraag of je een eventueel overeengekomen ontslagvergoeding nog wel krijgt, of dat je in de situatie belandt waarin je maar moet kijken of er nog iets uit de boedel over blijft. In dat geval kan ook overwogen worden juist niet in te stemmen met beëindiging: mocht de werkgever inderdaad failliet gaan, dan wordt de loondoorbetalingsverplichting voor een periode overgenomen door het UWV Werkbedrijf. De curator zal dan doorgaans opzeggen en daarbij een opzegtermijn van maximaal zes weken hanteren.

In dat geval heb je in elk geval voor de duur van deze zes weken enige zekerheid. Houd er wel rekening mee dat als de werkgever daadwerkelijk failliet wordt verklaard, het nog wel even kan duren voordat het UWV de aanmeldingen heeft verwerkt en de betalingen ook daadwerkelijk uitvoert.’

Moet je een lagere #ontslagvergoeding accepteren uit vrees dat je bedrijf failliet gaat?

Krijg je WW na een ontslag met wederzijds goedvinden?

Van Duyneveldt-Franken: ‘Ja dat is geen probleem. Zo lang je aan de voorwaarden voldoet om een WW-uitkering te krijgen, dus een bepaald minimum arbeidsverleden hebt, kun je gewoon een uitkering aanvragen na een beëindiging van je dienstverband met wederzijds goedvinden. Let er wel op dat uit de tekst van de beëindigingsovereenkomst duidelijk blijkt dat het initiatief om tot een beëindiging te komen door de werkgever is genomen.’

Asscher: ‘Duidelijk moet dus zijn dat het initiatief bij de werkgever lag. Verder mag er geen sprake zijn van verwijtbare werkloosheid, bijvoorbeeld door een gedraging die anders ontslag op staande voet had opgeleverd. Ten slotte heeft het de voorkeur dat de opzegtermijn in acht wordt genomen.’

Wanneer kun je je als werknemer na ontslag met wederzijds goedvinden beroepen op “dwaling”?

Asscher: ‘Als de werkgever voor het tekenen van de overeenkomst onjuiste inlichtingen heeft verstrekt over de ernst van de financiële situatie, zodanig dat de werknemer de overeenkomst bij een juiste voorstelling van zaken niet zou hebben getekend. Een beroep op “dwaling” wordt in de praktijk echter niet snel gehonoreerd.’

Van Duyneveldt-Franken: ‘Een eventueel beroep op dwaling is vaak lastig en kan een langdurige en kostbare procedure worden. Daarbij zal dan ook een rol spelen in hoeverre je als werknemer zelf enig onderzoek hebt gedaan en of je juridische hulp hebt ingeschakeld.’

Als ondernemer bent u wettelijk verplicht uw administratie zeven jaar te bewaren. Soms geldt zelfs een langere fiscale bewaartermijn, maar wist u dat u met de Belastingdienst ook afspraken kunt maken over een kortere bewaartermijn?

Fiscale bewaarplicht
Hoe lang u de administratie moet bewaren hangt af van het belang dat de Belastingdienst hecht aan de verschillende onderdelen van de administratie. Bepaalde onderdelen van uw administratie worden aangemerkt als basisgegevens. Deze moet u in ieder geval zeven jaar bewaren. Denk aan het grootboek en de voorraad-, crediteuren-, debiteuren-, inkoop-, verkoop- en loonadministratie.
Deze bewaarplicht geldt ook voor computerprogramma’s en bestanden. Besluit u om digitale bestanden in een andere vorm te gaan bewaren, dan stelt de Belastingdienst hieraan bijzondere eisen.

Let op! In verband met de btw-herzieningstermijn moet u de gegevens van onroerende zaken, zoals bijvoorbeeld het bedrijfspand, tien jaar bewaren.

Afspraken met de Belastingdienst
Het is mogelijk om met de Belastingdienst afspraken te maken over een kortere bewaartermijn dan zeven jaar. Dat kan alleen voor zover het overige gegevens betreft. Ook is het mogelijk om met de Belastingdienst afspraken te maken over welke gegevens u nu precies moet bewaren, tot op welk detailniveau en in welke vorm. Met name in de volgende situaties is het maken van afspraken belangrijk:
bij een faillissement;
bij het staken van een onderneming;
na een belastingcontrole.

Tip: De Belastingdienst legt de afspraken die met u worden gemaakt over een kortere bewaartermijn, de vorm waarin u gegevens bewaart en/of het detailniveau schriftelijk vast. Zo weet u precies hoe lang en op welke manier u bepaalde zaken moet bewaren.
(Bron: Schuiteman)

Bereken hier wat jij minimaal moet vragen
Het is een vraag waar iedere zzp’er mee worstelt: hoe bepaal ik mijn tarief? Je wilt jezelf niet uit de markt prijzen door te hoog te gaan zitten, maar je wilt ook weer niet te weinig vragen voor jouw vakmanschap. De meeste zzp’ers blijken toch vrij laag in te zetten en dat is niet nodig. Door een aantal stappen te doorlopen kun je duidelijk vaststellen wat jouw minimale tarief moet zijn.
Zelfstandigen verdienen gemiddeld ruim 21.000 euro per jaar, zo blijkt uit recent onderzoek van Panteia/EIM. Dat is ruim onder het modale jaarsalaris van 32.500 euro. Zzp’ers gaan gelukkig wel steeds meer verdienen. Uit een ander onderzoek, uitgevoerd door Hoofdkraan, blijkt dat zelfstandigen nu zo’n 29 procent meer verdienen dan een jaar geleden. Het gemiddelde uurtarief is omhoog gegaan van 42 euro naar 54 euro. Zelfstandigen in Zeeland blijken het het best bekeken te hebben. Zij krijgen gemiddeld 61 euro per uur. De Limburgers komen er daarentegen een stuk slechter van af. Daar verdient een zzp’er gemiddeld 42 euro per uur. In de Randstad ligt het gemiddelde rond de 54 euro.
Om te bepalen wat jij minimaal per uur moet verdienen moet je jezelf een aantal vragen stellen:
1. Wat was je laatstverdiende salaris?
2. Wat verdient iemand die hetzelfde werk doet in loondienst?
Probeer in te schatten hoeveel loon je zou moeten krijgen als werknemer op basis van je ervaring en leeftijd. Tel daarbij 8 procent vakantiegeld en de werkgeverslasten op. Werkgeverslasten bedragen zo’n 25 procent van het brutoloon. Dat betekent dat een werkgever zo’n 3.750 euro kwijt is aan een werknemer die 3.000 bruto verdient. 750 euro gaat naar sociale premies en dergelijken.
Een gemiddelde werkmaand telt 21,67 dagen. Wanneer je 3.750 euro deelt door het aantal uren in zo’n werkmaand kom je uit op ruim 21,50 euro per uur. Dit verdubbel je en dan kom je uit op jouw uurtarief: 43 euro. De rekensom is dan: brutoloon + vakantiegeld x 1,25 : (21,67×8=173,36) = uurtarief in loondienst x 2 = uurtarief zzp’er. Maar, 43 euro is misschien wel te weinig.
3. Wat is het gemiddelde tarief in jouw branche?
Misschien vragen collega-zzp’ers een stuk meer dan 43 euro per uur. Probeer erachter te komen wat zij verdienen. Dit kun je ze natuurlijk direct vragen, maar je kunt ook contact opnemen met branche-organisaties en -verenigingen.
4. Wat zijn je uitgaven en kosten?
Uitgaven zijn eenmalig. Denk aan dingen die je niet regelmatig aanschaft voor je onderneming, zoals een ladder of een softwareprogamma. Kosten zijn terugkerend, denk bijvoorbeeld aan je huur en verzekeringen. Bereken of het tarief dat je hebt berekend, dekkend is wanneer je je kosten en uitgaven er vanaf trekt.
5. Hoe groot is de opdracht?
Heb je een grote opdracht binnengesleept die je voor een forse periode een omzetgarantie geeft? Dan kun je de opdrachtgever belonen door een korting te geven op je tarief. Zo komt hij de volgende keer sneller bij je terug.
Al met al kom je waarschijnlijk op een tarief uit dat ongeveer twee keer zo hoog is als het salaris van iemand in loondienst. Dat lijkt veel, maar is het niet. Bedenk dat de opdrachtgever alleen betaalt voor de uren waarin je productief bent en ze hebben niet te maken met ontslagregels, doorbetaling bij ziekte en vakantiedagen. Bovendien moet jij zelf je pensioen regelen en je verzekeren tegen onder andere arbeidsongeschiktheid. Schat jezelf dus niet te laag in!
(Bron: ZZP Servicedesk)

Fiscus heft te veel over aanmerkelijk belang

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, diversen
Reacties uitgeschakeld voor Fiscus heft te veel over aanmerkelijk belang

Bij voorlopige aanslagen hanteert de Belastingdienst niet het juiste tarief over dividend uit een aanmerkelijk belang. Dat tarief is normaal gesproken 25%, maar voor 2014 tijdelijk verlaagd naar 22%. Bij het opleggen van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting heft de fiscus echter het reguliere tarief van 25%. Almer de Beer, fiscalist bij Grant Thornton, heeft dit op 8 mei aan de orde gesteld in het online fiscale educatieprogramma Tax Talks van Licent Academy.

Zijn kantoor wordt hiermee geconfronteerd en volgens hem is de Belastingdienst niet van plan haar systemen hierop aan te passen. Het indienen van een voorlopige aangifte is belangrijk omdat belastingplichtigen anders belastingrente moeten betalen als eenmaal de definitieve aanslag wordt opgelegd over dit jaar. De belastingrente is minimaal 4% en kan dus flink oplopen. DGA’s die willen profiteren van het verlaagde tarief zullen dus een voorlopige aangifte doen over 2014 maar betalen dan wel 3% inkomstenbelasting teveel. Philip Ruys van Licent Academy bevestigt de lezing van De Beer. ‘Ik heb inmiddels diverse fiscalisten gesproken en die vertellen allemaal hetzelfde verhaal. Extra pijnlijk is dat het tegenwoordig niet meer mogelijk is om bezwaar te maken tegen een voorlopige aanslag. Je zou een verzoekschrift kunnen indienen, maar ik vermoed dat de Belastingdienst dat terzijde zal leggen. Je zou uit praktische overwegingen kunnen besluiten om een lager bedrag aan dividend aan te geven, zodanig dat het belastingbedrag wel juist is. Maar strikt genomen doe je dan een onjuiste aangifte, dus dat raad ik af’, aldus Ruys.

(Bron: Taxence)