Archive for mei, 2014

Aftrek tbs-kosten vereist onderbouwende overeenkomst

Categories: Kennisbank voor het MKB (BV), Kennisbank voor het MKB(BV), juridisch, diversen
Reacties uitgeschakeld voor Aftrek tbs-kosten vereist onderbouwende overeenkomst

Als een dga bedrijfsmiddelen overneemt om ter beschikking te stellen aan zijn bv, is het verstandig om duidelijk in de overeenkomst op te geven dat hij echt de eigenaar wordt van de bedrijfsmiddelen. Bij onduidelijkheid over de eigendom riskeert de dga dat de fiscus de terbeschikkingstelling (tbs) niet of niet volledig accepteert.

In een zaak voor Hof Arnhem-Leeuwarden had een man ruim drie jaar een pand verhuurd aan een bv van zijn kinderen. Aan het einde van de verhuur werd besloten dat de bv van de kinderen haar activa inclusief inventaris zou overdragen. Dit was geregeld in een overeenkomst waarin de vader zowel namens zichzelf handelde als in zijn positie als dga van zijn bv. Deze bv werd overigens enkele maanden later failliet verklaard. De dga meende dat hij de overgenomen inventaris ter beschikking had gesteld aan zijn bv. Hij trok daarom diverse kosten af van zijn resultaat uit tbs. Maar de Belastingdienst en het hof haalden uit de overdrachtsovereenkomst dat de bv van de dga de eigenaar was van de overgenomen inventaris. De dga stelde wel het pand ter beschikking, maar niet de inventaris. Hij kon daarom de kosten met betrekking tot de inventaris niet aftrekken als kosten uit tbs. Ook een groot deel van de andere kosten die de dga wilde aftrekken, bleek toe te rekenen aan de bv.

(Bron: Taxence)

Verkoopt u alcohol in uw winkel? Of schenkt u alcohol in uw café of restaurant? De regels hiervoor staan in de Drank- en Horecawet. De wet maakt verschil tussen:

  • drank met minder dan 15% alcohol, zoals bier en wijn (inclusief port en sherry, ook wanneer het alcoholpercentage hoger is dan 15%);
  • sterke drank met 15% alcohol of meer.

Als u sterke drank verkoopt, hebt u een drank- en horecavergunning of slijterijvergunning nodig. Uw personeel moet ook aan bepaalde eisen voldoen.

Aan wie mag u alcohol verkopen?

U mag alleen alcohol verkopen aan jongeren boven de 18 jaar. Daarom moet u de leeftijd van een jongere controleren. U mag ook geen drank verkopen aan jongeren via mensen die ouder zijn dan 18 jaar. Wordt u binnen 1 jaar 3 keer betrapt op het verkopen van alcohol aan jongeren onder de leeftijdsgrens? Dan kunt u een (tijdelijk) verbod op de verkoop van alcoholhoudende drank krijgen.

Hoe controleert u de leeftijd van jongeren?

Vraag naar het identiteitsbewijs om de leeftijd vast te stellen. Dat hoeft niet als een jongere duidelijk ouder is dan 18 jaar. Hang de regels aan wie u wel en aan wie u niet mag verkopen goed zichtbaar op in uw zaak.

Waaraan moet uw personeel voldoen?

Als u bier, wijn, port of sherry schenkt of sterke drank verkoopt, moeten uw personeelsleden 16 jaar of ouder zijn. Uw leidinggevenden zijn minimaal 21 jaar. In uw zaak moet altijd een leidinggevende aanwezig zijn. Deze leidinggevende staat op uw vergunning.

(Bron: Antwoord voor bedrijf

Ondernemers zijn in beginsel verplicht om omzetbelasting te berekenen over de vergoeding die zij aan hun afnemers in rekening brengen. Bij het doorberekenen van kosten voor gemene rekening hoeft geen omzetbelasting in rekening te worden gebracht. Kosten voor gemene rekening zijn kosten die ten behoeve van verschillende ondernemers worden gemaakt en in eerste instantie door één van hen worden betaald. Deze kosten worden volgens een vaste verdeelsleutel doorbelast aan de andere ondernemers. Het risico van die kosten gaat alle ondernemers volgens de overeengekomen verdeelsleutel aan.

Een ondernemer die de administratie van een aantal onderwijsinstellingen verzorgde deed een beroep op de regeling voor doorbelasten van kosten voor gemene rekening. Hof Amsterdam vond niet aannemelijk dat het om kosten voor gemene rekening ging. Volgens het hof was het risico niet volgens een vaste verdeelsleutel verdeeld over de betrokkenen. Dat is een feitelijk oordeel dat in cassatie niet op juistheid kan worden getoetst. Volgens de Hoge Raad berust het oordeel van het hof niet op een onjuiste rechtsopvatting. Het beroep in cassatie was daarom ongegrond.

(Bron: Schuiteman)

Geen laag btw-tarief voor producten die alleen lichaam verzorgen

Categories: Nieuws, Nieuws voor de eenmanszaak of vof, Nieuws voor de eenmanszaak of vof, belastingnieuws, omzetbelasting
Reacties uitgeschakeld voor Geen laag btw-tarief voor producten die alleen lichaam verzorgen

Rechtbank Noord-Holland overweegt dat van een geneesmiddel wetenschappelijk moet zijn vastgesteld dat het fysiologische functies kan herstellen, verbeteren of wijzigen door een farmacologisch, immunologisch of metabolisch effect, of een medische diagnose kan stellen. Een zonnebrandmiddel kwalificeert niet als geneesmiddel.

X levert zonnebrandmiddelen, fluoridehoudende tandpasta’s, alsmede jeukstillende middelen bij insectenbeten en antimuggenmiddelen. Volgens X vallen deze producten onder het lage tw-tarief van 6%. Het zouden namelijk geneesmiddelen zijn als bedoeld in art. 1-1-b Geneesmiddelenwet en dus onder Tabel I post a6 Wet OB 1968 vallen.

Rechtbank Noord-Holland overweegt dat van een geneesmiddel wetenschappelijk moet zijn vastgesteld dat het fysiologische functies kan herstellen, verbeteren of wijzigen door een farmacologisch, immunologisch of metabolisch effect, of een medische diagnose kan stellen. Een product is een geneesmiddel op grond van zijn aandiening (aandienings- of presentatiecriterium) of op grond van zijn werking (toedieningscriterium). X beroept zich met betrekking tot de zonnebrandmiddelen en de fluoridehoudende tandpasta’s ten onrechte op het aandieningscriterium. De aanprijzingen die X namelijk gebruikt, hebben veeleer de vorm van het benadrukken van het in stand houden van een goede gezondheid. Van medische claims, zoals het voorkomen van brandwonden, kanker of cariës, is geen sprake. X maakt ook niet aannemelijk dat de in geschil zijnde producten voldoen aan het toedieningscriterium. De producten vormen slechts een beschermend laagje op de huid of op de tanden. X beroept zich ook vergeefs op het mentholpoeder arrest (zie HR 18 april 2001, nr. 36.444, V-N 2001/24.26). Mentholpoeder is namelijk niet vergelijkbaar met de onderhavige producten. Het beroep van X is ongegrond.

 

(Bron: Taxlive)

Het jaar waarin een iemand een aanspraak op een pensioenvoorziening verkrijgt, kan een later jaar zijn dan het jaar waarin de pensioenvoorziening wordt gevormd. Dit verschil kan voldoende zijn voor de Belastingdienst om een navorderingsaanslag op te leggen.

 

In een zaak voor de Hoge Raad had een stichting in 2003 een stellig voornemen geuit om enkele van haar bestuurders, onder wie de penningmeester, een pensioen toe te kennen. Daarbij gold als voorbehoud dat deze toekenning niet zou leiden tot een negatief exploitatieresultaat of vermogen. Eind 2003 vormde de stichting een pensioenvoorziening. In 2004 voldeed zij de koopsommen voor de polissen en ondertekende de penningmeester de pensioenbrief. Zowel de penningmeester als de Belastingdienst merkte in 2008 de verkrijging van de pensioenaanspraak aan als resultaat uit overige werkzaamheden. De vraag was in welk jaar de man de aanspraak had verkregen. De navorderingstermijn over 2003 was namelijk verlopen, die over 2004 nog niet.

Definitieve aanspraak

Hof Amsterdam wees erop dat het jaar van verkrijging niet hetzelfde hoefde te zijn als het jaar waarin de stichting de pensioenvoorziening had gevormd. Dit vloeit voort uit het goed koopmansgebruik. Het hof oordeelde dat de man de verkrijging had kunnen toerekenen aan 2003, maar ook aan 2004. In 2004 was namelijk de pensioenaanspraak nader geconcretiseerd en definitief ingevuld. Omdat de penningmeester de aanspraak in geen van beide jaren had opgegeven, mocht de inspecteur de aanspraak toerekenen aan het jaar 2004. De man stelde nog dat de aanspraak behoorde tot het stakingsresultaat in 2003. Het hof verwierp deze stelling omdat de aanspraak ook zonder enige staking zou zijn genoten. Toen de penningmeester in cassatie ging, verklaarde de Hoge Raad dit beroep zonder nadere motivering ongegrond.

(Bron: Taxence)

Toezicht dga nodig bij verbod privégebruik auto

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, auto
Reacties uitgeschakeld voor Toezicht dga nodig bij verbod privégebruik auto

Om de bijtelling voor privégebruik van de auto van de zaak te voorkomen, kunt u met de werknemer een verbod voor privégebruik afspreken. U moet dan wel de naleving van dat verbod controleren. Dit zou inhouden dat een directeur-grootaandeelhouder (dga) zichzelf moet gaan controleren. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft daarom bepaald dat er in dat geval een externe partij nodig is voor de controle.

Voor het afspreken van een verbod voor privégebruik gelden drie voorwaarden:

  1. U moet het verbod schriftelijk vastleggen. Op de website van de Belastingdienst staat daarvoor een voorbeeldafspraak.
  2. Umoet de naleving van het verbod controleren.
  3. Bij overtreding van het verbod moet u een sanctie opleggen.

Het draaide in deze zaak om een bv met een bestelbus. De bv vroeg bij de Belastingdienst een ontheffing aan voor het voeren van de rittenadministratie. De bv had haar dga namelijk verboden de bestelauto voor privédoeleinden te gebruiken. Hiervoor was een verbodsovereenkomst opgesteld en ondertekend, die in grote lijnen overeenkwam met de voorbeeldafspraak die de Belastingdienst
hiervoor zelf op haar website heeft staan.

Toezicht op privégebruik auto
De inspecteur ging voorwaardelijk akkoord, maar na het bestuderen van de overeenkomst vond de inspecteur dat het verbod niet erg overtuigend was. De sanctie die de bv op zou leggen aan zijn dga was namelijk niet afschrikwekkend genoeg. Bovendien vond de inspecteur dat de verantwoordelijkheid voor het toezicht op het privégebruik bij de werkgever lag. De fiscus zag hierin wel een
probleem: de dga zou dus toezicht moeten houden op zichzelf. De inspecteur liet per brief weten dat de bv het gebruik van de auto door een onafhankelijke derde zou moeten laten controleren. De bv kon de naleving van het verbod onvoldoende bewijzen en dus legde de inspecteur een naheffingsaanslag op.
Bijzondere vorm van toezicht gebruik auto
De bv was hier niet mee eens en stapte naar de rechter, maar kon daar niet overtuigend bewijzen dat het verbod was nageleefd. Er was namelijk geen overtuigende rittenadministratie. Hoewel de bv erop wees dat een verbodsovereenkomst juist betekende dat er geen rittenadministratie bijgehouden werd, vond de rechter dat niet overtuigend. Het Hof nam daarbij in overweging dat de dga behalve werknemer ook werkgever was. Dit vereiste volgens de rechter een bijzondere vorm van toezicht op het gebruik van de auto. De eis van de inspecteur dat de bv een onafhankelijke derde in moest schakelen om het gebruik van de auto te controleren, was dus terecht. De naheffingsaanslag bleef in stand.

(Bron: Fiscaal Rendement)

Meer dan de helft van de mkb-ondernemers heeft door uitbetaling van de vakantietoeslag wel eens problemen gehad met de betaling van toeleveranciers of vast lasten. Uit onderzoek van Markteffect in opdracht van Please Payroll blijkt bovendien dat een meerderheid van de ondernemers wel eens een beroep op de bank heeft moeten doen om de personeelskosten te kunnen betalen. Wat zijn de regels rond de vakantietoeslag en hoe voorkomt u dat dit een blok aan uw been wordt?
Vakantietoeslag

De vakantietoeslag of -bijslag is iets anders dan vakantiegeld. Het eerste is de jaarlijkse uitbetaling van de opgebouwde reservering over het brutoloon van uw werknemers. Die bouwen deze toeslag op over de periode van juni tot en met mei. Vakantiegeld is het loon dat uw onderneming doorbetaalt wanneer een werknemer een vakantiedag opneemt.

In principe bedraagt de vakantietoeslag 8 procent van het bruto jaarloon. Uitbetalingen die niet direct betrekking hebben op het reguliere dienstverband vallen buiten beschouwing bij het berekenen van de vakantietoeslag. Denk hierbij aan betaald overwerk, winstuitkering en onkostenvergoedingen. Prestatietoeslagen, provisies en onregelmatigheidstoeslagen tellen weer wel mee,
net als uitbetaalde (bovenwettelijke) vakantiedagen

 

Verplicht

De vakantietoeslag is verplicht en bedraagt dus minimaal 8 procent van het brutoloon. Daarop geldt één uitzondering: wanneer een werknemer meer dan drie keer het minimumloon verdient, mag u over het bedrag boven drie keer het minimumloon minder of geen vakantietoeslag berekenen, mits dat schriftelijk is vastgelegd. Ook kan het zijn dat er andere regels in een bindende cao zijn
vastgelegd.

 

Maandelijks of één keer per jaar?

Iedere werknemer bouwt maandelijks vakantiebijslag op. Meestal keert u dat bedrag één keer per jaar uit, in mei of uiterlijk in juni. U mag met uw werknemers afspreken van die datum af te wijken maar daarvoor heeft u schriftelijke toestemming nodig. U kunt ook met uw werknemers afspreken om de vakantiebijslag in termijnen uit te keren. Let in dat laatste geval wel op dat u
het bedrag van de vakantietoeslag duidelijk apart vermeldt op de loonstrook. Zo kan de medewerker niet alsnog achteraf aanspraak maken op zijn vakantiegeld.

Werknemers kunnen ook vragen om de vakantietoeslag eerder te ontvangen, bijvoorbeeld om een schuld op tijd af te lossen of een grote uitgave te kunnen doen. Het staat u vrij om de toeslag dan eerder uit te keren maar u bent het niet verplicht.

In het geval van uitzendwerk of vakantiewerk, mag u het vakantiegeld maandelijks uitkeren bij het reguliere loon.

 

Belasting en premies

Bij de uitbetaling van de vakantiebijslag moet u loonbelasting/premie volksverzekeringen inhouden en afdragen. Het gaat dan om loon uit tegenwoordige dienstbetrekking waarvoor u de witte tabel moet toepassen. Betaalt u de vakantiebijslag jaarlijks, dan moet u de tabel voor bijzondere beloningen gebruiken. Daarnaast is uw onderneming een werkgeversheffing voor de
Zorgverzekeringswet en de premies werknemersverzekeringen verschuldigd.

 

Uitbetaling bij ontslag

Aan het einde van een dienstverband bent u verplicht het nog openstaande deel van de vakantiebijslag uit te keren.  Stel dat u de vakantietoeslag ieder jaar in mei betaalt en het contract van een werknemer loopt op 1 januari af, dan betaalt u bij het laatste loon de tot dan toe opgebouwde vakantietoeslag. Dat betekent dus een vakantiebijslag over de periode van 1 juni tot 1 januari (ervan
uitgaande dat de ex-werknemer minstens vóór of op 1 juni in dienst is getreden). Bij zijn nieuwe werkgever begint de opbouw van vakantiegeld vanaf de maand januari.

 

Koppelen aan prestaties

U mag de hoogte van de vakantietoeslag overigens koppelen aan prestaties van de werknemers. Voorwaarde is dan wel dat u sowieso minimaal 8 procent vakantietoeslag betaalt. Maar u kunt met uw werknemers afspreken dat degenen die weinig tot niet ziek zijn geweest over het gehele jaar of een bepaalde target hebben behaald, 10 procent vakantiegeld krijgen in plaats van 8 procent.

 

Vakantietoeslag en ziekte

Zolang een werknemer recht heeft op salaris, heeft hij ook recht op de bijbehorende vakantietoeslag. Dus ook aan werknemers die in de ziektewet zitten moet u de vakantiebijslag uitkeren.

 

Te laat?

Een slecht jaar kan zorgen voor liquiditeitsproblemen. De verplichte vakantietoeslag kan dat een behoorlijke strop zijn. Het is dus verstandig om iedere maand de verplichte 8 procent per medewerker te reserveren voor in mei of juni. Mocht u het niet voor elkaar krijgen om de toeslag uiterlijk in juni uit te keren, realiseert u zich dan dan werknemers in dat geval een verhoging van de
toeslag kunnen eisen van maximaal 50 procent. Desnoods via de rechter.

(Bron: De Zaak)

V X stelde aan haar manager een elektrisch aangedreven personenauto van het model A uit 2012 ter beschikking, die ook privé mocht worden gebruikt. De auto had een cataloguswaarde van € 95.200 en een CO2-uitstoot van 53 gr/km. De fabrikant werkte in 2012 aan een modificatie van model A, waardoor de CO2-uitstoot werd teruggebracht naar 47 gr/km. Voor de modificatie werd een EU-typegoedkeuringscertificaat (ETG) afgegeven door de RDW. De auto van de manager werd vervolgens in januari 2013 gemodificeerd en de RDW stelde daarna de CO2-uitstoot van de auto in het kentekenregister vast op 47 gr/km. BV X ging ervan uit dat de bijtelling hierdoor 0% was, maar de inspecteur stelde dat de bijtelling 14% bedroeg. Het bijtellingspercentage werd volgens de inspecteur bepaald door de CO2-uitstoot op de datum van eerste tenaamstelling van het kenteken in 2012. BV X en de inspecteur spraken af hierover een proefprocedure te voeren. Rechtbank Gelderland besliste dat de invoering van een lager bijtellingspercentage voor schone en energiezuinige auto’s volgens de parlementaire geschiedenis was bedoeld om de aankoop én het gebruik van deze auto’s te stimuleren. Een uitleg van de wet in overeenstemming met doel en strekking ervan bracht volgens de Rechtbank met zich dat een modificatie van de auto daarmee moest worden gelijkgesteld, nu deze had geleid tot een gewijzigde ETG en een aanpassing in het kentekenregister. Het resultaat was namelijk dat gebruik werd gemaakt van een schonere en energiezuiniger auto, die voldeed aan de voorwaarden van artikel 13bis, lid 2, Wet LB. De Rechtbank verklaarde het beroep van BV X gegrond.

(Bron: FUTD)