Archive for oktober, 2014

Voor u is het belangrijk om te weten of uw klant inderdaad ondernemer is. Als namelijk bij controle van uw administratie blijkt dat uw klant geen ondernemer is, krijgt u een naheffingsaanslag. U moet dan alsnog btw betalen over de goederen en diensten die u zonder btw hebt geleverd.

Lees meer over toepassing van het 0%-tarief bij goederen bij Btw berekenen bij export goederen naar EU-landen. Meer informatie over verleggen van de btw bij diensten leest u bij Btw berekenen bij diensten aan afnemers in andere EU-landen.

Controleer het btw-identificatienummer

Wilt u het btw-identificatienummer van uw klant controleren? Ga dan naar de internetsite van de Europese Commissie. U kunt hier de btw-identificatienummers van uw afnemers uit alle EU-lidstaten controleren. Dus ook die van uw Nederlandse afnemers.

Op deze internetsite kunt u naast de geldigheid van het btw-identificatienummer ook de naam- en adresgegevens van uw afnemer controleren. Is het nummer niet geldig of wijken de naam- en adresgegevens af? Neem dan contact op met uw afnemer.

Let op!

Controleren van naam- en adresgegevens van klanten in Duitsland via bovenstaande internetsite is niet mogelijk. De bevestiging dat het btw-identificatienummer geldig is, is dan voldoende.

Bevestiging van controle

Wilt u een bevestiging van de door u uitgevoerde btw-identificatienummercontrole? Dan kunt u het resultaat van de controle afdrukken en/of opslaan in uw computer. Bij het controleren kunt u uw eigen btw-identificatienummer invoeren. Deze wordt dan getoond op de bevestiging.

Verantwoordelijkheid EU-lidstaten

De wijze waarop de controle is ingericht, is de verantwoordelijkheid van iedere EU-lidstaat afzonderlijk. Bovendien zijn de lidstaten zelf verantwoordelijk voor de beschikbaarheid en inhoud van hun ondernemersbestand. Als het (tijdelijk) niet mogelijk is om voor een lidstaat een controle uit te voeren, dan heeft het geen zin contact op te nemen met de Belastingdienst. De EU-internetsite adviseert u wat te doen.

Meerdere btw-identificatienummers controleren

U kunt via de EU-internetsite één of meerdere btw-identificatienummers geautomatiseerd controleren. Informatie over deze wijze van controle, maar ook het antwoord op andere vragen vindt u op de EU-internetsite in de rubriek ‘Veelgestelde vragen’ (FAQ).

(Bron: Belastingdien)

 

Rijdt u meer dan 500 kilometer per jaar privé in uw zakelijke auto? Of houdt u geen sluitende rittenregistratie bij? Dan moet u voor het privégebruik een bedrag verrekenen in uw aangifte. Dit doet u in Box 1 > Privéonttrekkingen > Onttrekking auto van de onderneming. Welk percentage bijtelling u voor uw auto verrekent, vindt u in deze infographic.

2-auto-van-zaak-1024_infographic

(Bron: Belastingdienst)

 

De Minister voor Wonen en Rijksdienst heeft medegedeeld dat het kabinet soepel zal omgaan met de tijdelijk verruimde schenkingsvrijstelling voor woningen die in aanbouw zijn.

Brief Minister voor Wonen en Rijksdienst, 17 oktober 2014, nr. 2014-0000556688

Het kabinet heeft besloten soepel om te gaan met de tijdelijk verruimde schenkingsvrijstelling voor woningen in aanbouw. Dat heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst medegedeeld naar aanleiding van vragen van het Tweede Kamerlid Krol over het bericht dat de schenkingsvrijstelling nieuwbouw volgens NVB-bouw in feite nu al verlopen zou zijn.

Voor situaties waarin in 2014 al een begin is gemaakt met de besteding van een geschonken bedrag voor een woning in aanbouw, zal het kabinet goedkeuren dat, indien het geschonken bedrag in 2014 nog niet geheel kan worden besteed aan de woning in aanbouw omdat in 2014 nog onvoldoende bouwtermijnen zijn vervallen om het geschonken bedrag volledig te besteden, de tijdelijk verruimde vrijstelling toch van toepassing is op de besteding van het resterende bedrag in 2015. Het bedrag dat in 2014 nog niet besteed is, zal dan besteed moeten worden aan de eerstvolgende bouwtermijnen in 2015. Hierover zal op korte termijn een beleidsbesluit bekend gemaakt worden.

De staatssecretaris heeft in de nota naar aanleiding van het verslag bij Belastingplan 2015 aangegeven dat op het moment van tekenen van de koop/aannemingsovereenkomst sprake is van een ‘woning in aanbouw’. Met een wetswijziging zal dit nadrukkelijk kenbaar worden gemaakt. De Hoge Raad heeft op 3 oktober 2014 geoordeeld, dat in een situatie waarin er nog geen begin is gemaakt met het bouwrijp maken van de grond, geen sprake is van een woning in aanbouw voor de eigenwoningregeling. De staatssecretaris geeft aan dat ook voor het kabinet een stuk grond waarbij de belanghebbende enkel de intentie heeft om te gaan bouwen niet kwalificeert als een woning in aanbouw. Echter, de uitleg die Hoge Raad geeft van het begrip woning in aanbouw in de Wet IB 2001 in meer algemene zin, is een andere dan die de wetgever voor ogen heeft. De wetgever beoogde dat ook sprake is van een eigen woning in de situatie waarin concrete stappen zijn gezet, waaruit naar redelijke verwachting valt aan te nemen dat de bouwwerkzaamheden binnen afzienbare tijd zullen beginnen. Deze uitleg van het begrip woning in aanbouw voor de eigenwoningregeling wordt in de praktijk ook toegepast door de Belastingdienst. Het kabinet wil deze lijn in de uitvoeringspraktijk bestendigen. Het kabinet zal daarom de nu ontstane onduidelijkheid inzake het begrip woning in aanbouw wegnemen met een wetswijziging, waarmee de beoogde uitleg nadrukkelijk kenbaar wordt gemaakt. Vooruitlopend daarop zal bij beleidsbesluit worden goedgekeurd dat de huidige praktijk wordt voortgezet. De arresten van de Hoge Raad zijn daarom niet van invloed op de huidige wijze van beoordeling van de aftrekbaarheid van bouwrente, hypotheekrente of de kosten die verband houden met het aangaan van een hypotheek. (Bron: Belastingzake)

De risico’s van een ‘vergeten’ 403-verklaring van een jaarrekening van de BV

Categories: Kennisbank, Kennisbank voor het MKB (BV), Kennisbank voor het MKB(BV), juridisch, jaarrekening
Reacties uitgeschakeld voor De risico’s van een ‘vergeten’ 403-verklaring van een jaarrekening van de BV

Veronachtzaming van de gevolgen van aansprakelijkheidsverklaringen levert risico’s op. Twee recente uitspraken van de Hoge Raad bevestigen dat. Die risico’s zijn echter eenvoudig te vermijden.

Crediteuren staan handenwrijvend klaar als een 403-verklaring is afgegeven, de verklaring die omschrijft welke schulden van de dochtermaatschappij al dan niet door het moederbedrijf worden gedekt. Twee recente uitspraken van de Hoge Raad laten dat wederom zien. In de praktijk wordt de verklaring benut om aan de publicatieplicht van de jaarcijfers te ontkomen. Diezelfde praktijk laat echter ook zien dat de bijbehorende jaarlijkse instemmingsverklaring – afgegeven door de dochter – vaak bijna routinematig wordt afgegeven. Daardoor blijft de 403-verklaring ook bij tegenvallende resultaten of na overnames van kracht en dat kan ongewenste gevolgen hebben. Vandaar het advies om tijdig stil te staan bij de vraag of de diverse verklaringen wel ‘verlengd’ moeten worden, om aansprakelijkheden – ook voor de accountant zelf – te voorkomen.

De ratio van de 403-verklaring – gebaseerd op artikel 2:403 Burgerlijk Wetboek (BW) – ligt in het belang van crediteuren bij de kenbaarheid van de financiële positie van een (potentiële) schuldenaar. Door het afgeven en deponeren van de verklaring verruilt de dochtermaatschappij de verplichting om schuldeisers inzicht te bieden in haar financiële positie tegen een aansprakelijkheidsstelling door de moedermaatschappij.

Intrekking

Het voldoen aan de vereisten van art. 2:403 BW kan binnen een vloek en een zucht. Ook het intrekken van zo’n verklaring in niet bijster complex: deponering van een intrekkingsverklaring bij het handelsregister volstaat. Van belang daarbij is wel dat de intrekking geen betrekking kan hebben op verplichtingen die zijn aangegaan voordat de intrekking heeft plaatsgevonden. Zo blijft de aansprakelijkheid behorend bij langlopende verplichtingen zoals huur of lease doorlopen. Bij verkoop van de dochter kan deze aansprakelijkheid ook afgeknoopt worden. In dat geval moet zijn voldaan aan drie voorwaarden. Ten eerste moet het groepsverband zijn verbroken. Ten tweede moet de mededeling tot intrekking – na publicatie in een landelijk dagblad – minimaal twee maanden bij het handelsregister openbaar hebben gelegen. Ten derde mag er geen verzet zijn ingesteld door een schuldeiser. En deze mogelijkheid blijft verbazingwekkend vaak onbenut.

In de twee genoemde arresten van de Hoge Raad van 11 april 2014 wordt door schuldeisers dankbaar gebruikt gemaakt van de afgegeven 403-verklaring. In beide gevallen gaat het om loonaanspraken van werknemers op twee verschillende dochterondernemingen van Ecoconcern N.V.. Hoewel het wettelijke voorrecht niet kon worden uitgeoefend op de consoliderende maatschappij werd de vordering – dankzij de afgegeven 403-verklaring – onverkort erkend als schuld. De redelijkheid en billijkheid staat niet in de weg aan een succesvol beroep op een vergeten 403-verklaring na een verkoop van een dochter, zo ondervond Jones Lang Lasalle. Zij werd via een vergeten 403-verklaring met succes aangesproken voor schulden van een jaren daarvoor verkochte dochtermaatschappij die bij de nieuwe eigenaar insolvent raakte.

Molensteen

De conclusie is dat de 403-verklaring op het eerste gezicht onderdeel is van een praktische faciliteit om de boekhoudkundige verplichtingen binnen groepsmaatschappijen te verminderen. Aan de andere kant dient niet uit het oog te worden verloren wat de reikwijdte van de aansprakelijkheidsstelling is. De aansprakelijkheidsstelling blijft in beginsel bestaan na intrekking van de verklaring. Niet zelden blijkt in onze praktijk bij herstructurering of in een situatie van corporate recovery dat de vergeten (of jaarlijks bijna ‘routinematig’ afgegeven) 403-verklaring als een molensteen om de nek van de moedermaatschappij hangt, en de mogelijkheid op succesvolle reorganisatie teniet doet. De 403-verklaring verdient het om jaarlijks uitvoerig in heroverweging genomen te worden; bij tegenvallende resultaten dient direct tot intrekking overgegaan te worden.

(Bron: Accountant.nl)

Niet alle afspraken gebruikelijkloonregeling in de BV per 2015 opgezegd

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, loon
Reacties uitgeschakeld voor Niet alle afspraken gebruikelijkloonregeling in de BV per 2015 opgezegd

In tegenstelling tot wat staat vermeld in de memorie van toelichting bij het Belastingplan 2015, worden niet alle afspraken met inhoudingsplichtigen over de hoogte van het toe te passen loon voor DGA’s per 1 januari 2015 opgezegd. Afspraken waarbij een gebruikelijk loon gelijk aan of lager dan het standaardbedrag is afgesproken, worden niet collectief opgezegd. Dit blijkt uit de nota naar aanleiding van verslag Belastingplan 2015.

De overige afspraken worden nog wel opgezegd. De wettelijk verplichte overgangsregeling zal vervallen. Dat wordt geregeld in de tweede nota van wijziging op het Belastingplan 2015, die op korte termijn naar de Tweede Kamer zal worden gezonden. Voor afspraken die worden opgezegd mag de inhoudingsplichtige deze afspraak blijven toepassen mits het afgesproken loon wordt verhoogd tot 75/70e van het loon in 2014 en de feiten en omstandigheden gelijk blijven. Een nieuwe afspraak is pas nodig wanneer de inspecteur of de inhoudingsplichtige contact opneemt voor het maken van een nieuwe afspraak of wanneer de geldigheidsduur van de oorspronkelijke afspraak verlopen is.

(Bron: Taxence)g

De kantonrechter van Rechtbank Amsterdam verklaart voor recht dat de schade van X door het verschil in fiscale bijtelling, na een aanrijding, zolang het leasecontract loopt als toerekenbare vermogensschade wordt beschouwd.

Verzoeker, X, heeft in november 2013 een 5-jarig leasecontract gesloten bij Athlon Car Lease voor een Mitsubishi. Op dat moment gold geen fiscale bijtelling voor de auto. Op 21 februari 2014 vindt er een aanrijding plaats waarbij de Mitsubishi van X verloren gaat. De leasemaatschappij levert op 15 maart 2014 een nieuwe Mitsubishi aan X met dezelfde specificaties. Per 1 januari 2014 zijn de belastingtarieven gewijzigd en geldt vanaf dan een fiscale bijtelling van 7% voor de auto. Dit resulteert in een bijtelling van € 257,71 bruto per maand. Bij de resterende looptijd van het leasecontract is dat en schadepost van € 14 431,98. X wil vergoeding van deze schade en stelt dat het verschil in fiscale bijtelling als toekomstige vermogensschade moet worden aangemerkt. Volgens de verzekeringsmaatschappij komt deze bijtelling niet voor vergoeding in aanmerking. De schade komt voort uit een verandering in de belastingwetgeving. Dat zou een te ver verwijderd causaal verband met de aanrijding opleveren. X en de verzekeringsmaatschappij wenden zich tot de rechter voor een verklaring voor recht. Volgens de kantonrechter van Rechtbank Amsterdam is er bij een verkeersongeval geen aanleiding om al te gauw een te ver verwijderd causaal verband tussen gebeurtenis en schade aan te nemen. Er is immers in beginsel sprake van eigen verwijtbaar handelen en verzekerde schade. Wat de schade betreft gaat het hier om extra kosten. In het kader van een total loss moet een nieuwe auto worden aangeschaft. Dat is normaal en dus voorzienbaar. In aanmerking genomen het aantal lease-auto’s in Nederland en het door de overheid gevoerde beleid om met fiscale regelingen te beïnvloeden welke auto’s worden gebruikt is het voorzienbaar dat bij een total loss de fiscale bijtelling als bijkomstige schade wordt opgevoerd. De kantonrechter verklaart voor recht dat de schade van X door het verschil in fiscale bijtelling zolang het leasecontract loopt als toerekenbare vermogensschade wordt beschouwd.

(Bron: Taxlive)

De staatssecretaris van Financiën heeft een wetsvoorstel ter invoering van de “beschikking geen loonheffingen” ingediend bij de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel moet de bestaande regeling van de VAR (Verklaring ArbeidsRelatie) vervangen. De VAR biedt geen zekerheid voor de opdrachtnemer. De fiscale kwalificatie van inkomen voor de inkomstenbelasting vindt pas plaats bij de afhandeling van diens aangifte inkomstenbelasting op basis van de VAR en gegevens over de feitelijke arbeidsrelatie. Deze kwalificatie kan afwijken van de kwalificatie volgens de VAR. De VAR biedt wel zekerheid voor de opdrachtgever omdat hij wordt gevrijwaard van de verplichting om loonbelasting en premie volksverzekeringen in te houden en premies werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet over de vergoeding te betalen. Wanneer een afgegeven VAR achteraf onjuist blijkt te zijn kan de Belastingdienst alleen bij de opdrachtnemer corrigeren. Deze beperking wordt door dit wetsvoorstel opgeheven.

De  huidige onderverdeling in vier verschillende VAR’s wordt ook opgeheven. In plaats daarvan komt er één beschikking: de Beschikking geen loonheffingen (BGL). Voor het aanvragen van de BGL komt een webmodule waarmee op elk gewenst moment kan worden beoordeeld wat de aard van een arbeidsrelatie is. De BGL is beperkt tot een oordeel over de inhoudingsplicht voor de loonheffing en  de werknemersverzekeringen. Anders dan de VAR geeft de BGL geen  voorlopig oordeel over de kwalificatie van de werkzaamheden voor de inkomstenbelasting.

Daarnaast introduceert het wetsvoorstel medeverantwoordelijkheid  voor de opdrachtgever. De zekerheid dat geen  loonheffingen hoeven worden inghouden geldt namelijk alleen dan wanneer de werkzaamheden en de wijze waarop en condities waaronder in de praktijk gewerkt wordt overeenkomen met hetgeen op de beschikking staat. Het betreft de wijze en condities waarop de opdrachtgever zelf beslissende invloed kan uitoefenen. Factoren waarop de opdrachtgever geen invloed heeft, worden niet op de beschikking vermeld. De opdrachtnemer is hiervoor verantwoordelijk.

Het wetsvoorstel voorziet in overgangsrecht. Het wordt mogelijk gemaakt om al een BGL af te geven als de wet in het Staatsblad is gepubliceerd maar nog niet in werking is getreden. Zo kunnen opdrachtnemers de BGL aanvragen voordat deze geldig wordt. Daarnaast wordt de geldigheidsduur van de VAR 2014 verlengd tot het moment waarop de Wet BGL in werking treedt.

(Bron: Schuiteman)

Betalingsonmacht ondanks positief saldo op bankrekening stichting

Categories: Kennisbank, Kennisbank voor het MKB (BV), Kennisbank voor het MKB(BV), juridisch, ondernemingsrecht
Reacties uitgeschakeld voor Betalingsonmacht ondanks positief saldo op bankrekening stichting

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de aanwezigheid van enig positief saldo op de bankrekening van de stichting niet wegneemt dat er sprake is van betalingsonmacht.

Belanghebbende, X, is bestuurder van een stichting. In geschil is of de ontvanger hem terecht aansprakelijk heeft gesteld voor een groot aantal naheffingsaanslagen loonheffing.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de aanwezigheid van enig positief saldo op de bankrekening van de stichting niet wegneemt dat er sprake is van betalingsonmacht. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat tot 25 september 2009 voldoende positief saldo op deze rekening heeft gestaan om aan alle financiële verplichtingen te kunnen voldoen. De stichting beschikte slechts over één bankrekening waarop in november 2008 al een negatief saldo zou zijn ontstaan, indien de verschuldigde belasting, zoals uiteindelijk vastgesteld na bezwaar, wel zou zijn voldaan. Ter zitting van het hof is bovendien naar voren gekomen dat de bankvoorwaarden geen negatief saldo op de bankrekening toestonden tot de voor de betaling van de desbetreffende belastingaanslagen benodigde bedragen. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat tijdig melding is gedaan van de betalingsonmacht. Het hof acht de ziekte van X geen excuus voor het niet melden van de betalingsonmacht. Het hof merkt op dat X ondanks zijn ziekte wel doorlopend de betalingen van de stichting is blijven verzorgen.

(Bron: Taxlive)

 

Veel werkgevers geven een korting aan werknemers die producten of diensten van de eigen onderneming afnemen. Zo’n korting kan echter worden aangemerkt als loon waarover de werkgever loonheffingen moet inhouden. Of de personeelskorting daadwerkelijk moet worden belast hangt onder meer af van de regels die de werkgever toepast, namelijk de werkkostenregeling of de ‘oude’ regels voor vergoedingen en verstrekkingen.

Onder de ‘oude’ regels voor vergoedingen en verstrekkingen kan een personeelskorting op producten uit het eigen bedrijf onder voorwaarden onbelast blijven. De drie voorwaarden zijn:

  • de producten – of diensten – zijn niet branchevreemd;
  • de korting is maximaal 20% van de waarde in het economisch verkeer (inclusief de btw!). Deze eis geldt pér product. Een gemiddelde korting van 20% is niet toegestaan;
  • de totale korting per werknemer is maximaal € 500 per kalenderjaar. Deze maximale vrijstelling mag worden verhoogd met de niet-benutte vrijstelling van de twee voorgaande kalenderjaren. Is een werknemer slechts een deel van het jaar in dienst geweest of werkt hij parttime, dan geldt toch het volledige vrijstellingsbedrag van € 500 per kalenderjaar.

Tip
De onbelaste korting mag niet alleen worden gegeven aan werknemers die nog bij de onderneming in dienst zijn, maar ook aan ex-werknemers van wie het dienstverband wegens pensionering of arbeidsongeschiktheid is beëindigd.

Belast loon

Als niet aan de eerste twee voorwaarden wordt voldaan, moet de korting volledig tot het loon van de individuele werknemers worden gerekend. Wordt alleen niet voldaan aan de laatste voorwaarde en is het totale kortingsbedrag dus hoger dan toegestaan, dan moet uitsluitend het bovenmatige deel van de korting tot het loon worden gerekend. Dit moet uiterlijk in het laatste loontijdvak van het kalenderjaar gebeuren.

Tip
De werkgever moet in principe per werknemer bijhouden of het jaarmaximum van € 500 wordt overschreden. Als de werkgever echter aannemelijk kan maken – bijvoorbeeld op basis van ervaringen uit eerdere jaren – dat het jaarmaximum door alle werknemers of een te onderscheiden groep niet wordt overschreden, mag de registratie per individuele werknemer achterwege blijven.

Niet branchevreemd
Met de voorwaarde dat de betreffende producten of diensten niet branchevreemd mogen zijn wordt bedoeld dat het moet gaan om producten of diensten die ook ‘gewoon’ aan klanten worden verkocht. In veel gevallen zal hierover geen discussie ontstaan. Een werknemer van een supermarkt kan korting krijgen op producten die in de supermarkt worden verkocht.

In andere gevallen ligt het wat ingewikkelder. De staatssecretaris van Financiën noemt in een besluit als voorbeeld het product van assurantietussenpersonen. Dat is niet de verzekering zelf, maar de dienst of bemiddeling die zij aanbieden. Voor werknemers van assurantietussenpersonen zijn verzekeringen dan ook géén producten uit eigen bedrijf, zodat zij geen onbelaste korting kunnen krijgen op de verzekeringspremie.
Hetzelfde geldt voor reisbureaus die geen eigen reizen aanbieden, maar ‘bemiddelen’ tussen de klant en de reisorganisatie. Krijgt de werknemer van zo’n reisbureau korting op een reis, dan kan deze korting niet onbelast blijven. Er is namelijk geen sprake van een branche-eigen product. Overigens mag de regeling niet worden gebruikt voor geldleningen, ook niet als dit voor de werkgever een branche-eigen product is.

Verbonden vennootschap
De regeling geldt echter niet alleen voor kortingen op producten uit uw eigen bedrijf. De korting kan – onder de eerdergenoemde voorwaarden – ook onbelast blijven als deze wordt verstrekt door een ‘verbonden vennootschap’. Dit is een vennootschap:

  • waarin de werkgever voor minimaal een derde deel een belang heeft (dochtermaatschappij); óf
  • die voor minimaal een derde deel een belang heeft in de werkgever (moedermaatschappij); óf
  • waarin een derde partij, die voor minimaal een derde deel een belang heeft in de werkgever, ook voor minimaal een derde deel een belang heeft (zustermaatschappij).

Werkkostenregeling
Onder de werkkostenregeling gelden andere regels voor personeelskortingen op producten uit de eigen onderneming. Onder deze regeling zijn kortingen in principe belastbaar loon voor de werknemer. Dit betekent dat de korting tot het loon moet worden gerekend en dat hierover loonheffingen moeten worden ingehouden. De werkgever kan er echter ook voor kiezen de personeelskortingen onder te brengen in de vrije ruimte van 1,5% van de fiscale loonsom. De voorwaarden die onder de ‘oude’ regels voor vergoedingen en verstrekkingen gelden zijn onder de werkkostenregeling dus niet relevant. Dit betekent bijvoorbeeld dat een korting van meer dan 20% geen probleem meer is. De werkgever is vrij om de hoogte van de korting te bepalen.

Problemen
Voor veel werkgevers én werknemers leveren de hiervóór genoemde regels grote problemen op. Denk bijvoorbeeld aan de avond- en weekendhulpen in winkels en supermarkten. Hun jaarloon is relatief laag en dus is hun bijdrage aan de vrije ruimte minimaal (dit is immers altijd 1,5%). Als zij wel bijvoorbeeld 15% of 20% korting krijgen op de producten uit de winkel, zal de vrije ruimte nooit toereikend zijn om alle personeelskortingen in onder te brengen. Aangezien geen enkele werkgever bereid zal zijn hierover 80% eindheffing te betalen, blijft er dan maar één optie over en dat is de korting belasten op de loonstrook. Het nadeel voor de werknemers kan dan wel worden verzacht – en vaak zelfs volledig worden weggenomen – door een hogere korting te geven van bijvoorbeeld 30%. Voor veel werkgevers is dit een acceptabele oplossing, mits de korting niet hoger is dan de brutomarge.

Advies
Als uw onderneming nog moet overstappen op de werkkostenregeling, is het raadzaam te inventariseren hoe het huidige personeelskortingenbeleid uitpakt bij toepassing van de werkkostenregeling. Blijkt dan dat de vrije ruimte – in combinatie met de andere vergoedingen en verstrekkingen – ontoereikend is, dan zou u kunnen overwegen een hogere personeelskorting te geven. Dit voordeel wordt dan weliswaar belast, maar ‘netto’ blijft de korting dan ongeveer op het oude niveau.

(Bron: De Salarisadviseur)