Archive for december, 2014

 

Ondernemingen laten steeds meer werkzaamheden verrichten door personen met wie zij geen arbeidsovereenkomst hebben gesloten, maar die op meer flexibele basis werkzaam zijn. Dat roept ook in het verzekeringsrecht nieuwe vragen op. Als een uitzendkracht een ongeval veroorzaakt waarbij een werknemer letsel oploopt, is verhaal op de uitzendkracht dan mogelijk of valt dat onder het regresverbod van artikel 7:962 lid 3 BW? De Hoge Raad beantwoordt die vraag in het arrest van 28 november 2014 ontkennend.

In deze zaak draait het om een werknemer die als inzittende letsel heeft opgelopen bij een auto-ongeval. Het ongeval werd veroorzaakt door een uitzendkracht die bij dezelfde werkgever werkzaam was. De zorgverzekeraar van de werknemer heeft de kosten van diens medische behandeling vergoed en vordert vergoeding daarvan.

De kernvraag die in cassatie voorligt is de vraag of de ingeleende kracht moet worden aangemerkt als een persoon die in dienst staat tot dezelfde werkgever als de werknemer. Als dat het geval is, kan de zorgverzekeraar de kosten niet verhalen op de ingeleende kracht vanwege het regresverbod van artikel 7:962 lid 3 BW.

De rechtbank en het hof hadden de vordering van de zorgverzekeraar afgewezen. Het arrest van het hof is eerder op deze pagina besproken door mijn kantoorgenoot René Wildenburg.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad is van oordeel dat het regresverbod van artikel 7:962 lid 3 BW niet geldt voor verweerder 1 als ingeleende kracht. De Hoge Raad haakt daarbij vooral aan bij de totstandkoming en het doel van het regresverbod artikel 7:962 lid 3 BW.

Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 7:962 lid 3 BW blijkt dat het regresverbod de strekking heeft om te voorkomen dat verstoring plaatsvindt van een relatie van duurzame aard tussen de verzekerde en degene op wie verhaal wordt genomen.

Ook volgt daaruit dat het regresverbod door de wetgever als uitzondering is aangemerkt en die uitzondering daarmee heeft willen beperken tot een klein aantal, limitatief in de wet genoemde categorieën.

Verder heeft de wetgever beoogd om scherpomlijnde en bij voorkeur bij bestaande juridische begrippen aansluitende categorieën in het verbod op te nemen, waarvan in de regel moet worden aangenomen dat subrogatie de onderlinge relatie zou verstoren.

De wetgever heeft ook onderkend en aanvaard dat artikel 7:962 lid 3 BW niet voor alle relaties van duurzame aard subrogatie uitsluit.

Er is dus een uitzonderingspositie voor werknemers van dezelfde werkgever, maar er is geen rechtvaardiging om die uitzondering ruim uit te leggen zodat die ook arbeidsverhoudingen omvatten die naar hun aard minder duurzaam zijn. De Hoge Raad neemt aan dat ondernemingen kiezen voor het inlenen van personeel in plaats van het aangaan van een arbeidsovereenkomst, juist omdat zij geen duurzame relatie met dit personeel willen aangaan.

Het hof had aangenomen dat een ruime uitleg van artikel 7:962 lid 3 BW is aangewezen omdat deze overeenstemt met hetgeen wordt aangenomen in het kader van artikel 6:107a BW, 6:170 en 7:658 BW. De Hoge Raad geeft echter aan dat deze bepalingen een andere achtergrond hebben dan artikel 7:962 lid 3 BW. Zij regelen vanuit het oogpunt van werknemersbescherming de aansprakelijkheid van de werkgever voor arbeidsgerelateerde ongevallen van zijn personeel en – bij schade van derden – de draagplicht in de onderlinge verhouding tussen de werkgever en de werknemer. Artikel 7:962 lid 3 BW ziet op de verhouding tussen enerzijds de verzekeraar van degene die de schade heeft geleden en anderzijds degene die deze schade heeft veroorzaakt en beoogt niet de vermogenspositie van degene op wie verhaal zou kunnen worden genomen te beschermen.

Conclusie

De Hoge Raad komt tot de conclusie dat artikel 7:962 lid 3 BW niet geldt ten opzichte van ingeleend personeel. Als het gezien de ontwikkelingen in de markt wenselijk zou zijn om het regresverbod uit te breiden tot ingeleend personeel is dat volgens de Hoge Raad aan de wetgever.

Het oordeel van de Hoge Raad is gezien de achtergrond van artikel 7:962 lid 3 BW begrijpelijk. In de praktijk kan het wel de nodige consequenties hebben. Er zijn uitzendkrachten en ZZP’ers die veelvuldig door een werkgever worden ingeschakeld en bij wie een net zo duurzame relatie bestaat als bij eigen werknemers.

Het is nu afwachten of de wetgever in actie komt en het regresverbod uitbreidt naar ingeleend personeel.

(Bron: AMWeb)

 

Nieuw belastingverdrag met Duitsland en verdragsverklaring

Categories: Buitenland (specifieke onderwerpen), binnenlands of buitenlands belastingplichtig voor de IB, Nieuws
Reacties uitgeschakeld voor Nieuw belastingverdrag met Duitsland en verdragsverklaring

Het nieuwe belastingverdrag met Duitsland gaat naar verwachting in op 1 januari 2016. Heeft uw werknemer een verdragsverklaring die geldig is tot en met 31 december 2014? Dan hoeft hij niets te doen. Hij krijgt automatisch verlenging tot en met 31 december 2015.

 

De werknemer ontvangt binnenkort van de Belastingdienst een brief waarin staat dat de verdragsverklaring is verlengd tot en met 31 december 2015. De fiscus informeert ook de pensioenuitvoerder of verzekeraar.

Nederland heeft met veel landen verdragen gesloten om dubbele belasting te vermijden. Elk jaar komen daar nieuwe verdragen bij.

Verdragsverklaring
Als er een belastingverdrag van toepassing is, dan is daarin geregeld in welk land belasting geheven mag worden over de looninkomsten van de werknemer. Is de heffing toegewezen aan het land waarnaar de werknemer is uitgezonden, dan hoeft de werkgever geen loonbelasting in te houden.

Om er zeker van te zijn dat het verdrag goed wordt toegepast, kan de Nederlandse werkgever daarvoor een verklaring van de Belastingdienst willen hebben. Deze Verdragsverklaring is aan te vragen bij het betreffende belastingkantoor in Nederland.

In het werkland moet dan (op aangifte) belasting betaald worden. Als de heffing over het inkomen is toegewezen aan Nederland, moet de Nederlandse werkgever loonheffingen (loonbelasting en, bij verzekeringsplicht, ook premie volksverzekeringen en premies werknemersverzekeringen) inhouden.

(Overfinancieelmanagement.nl)

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de bewijslast dat X bv niet verantwoorde inkoopkortingen heeft genoten, op de inspecteur rust. De inspecteur maakt dit niet aannemelijk.

F houdt de aandelen in belanghebbende, X bv. De inspecteur heeft het vermoeden dat X bv inkoopkortingen bij haar leveranciers heeft bedongen en dat deze kortingen niet in de administratie van X bv zijn verwerkt. De inspecteur corrigeert de belastbare winsten van 2007 en 2008 daarom met € 500.000 en € 400.000. Rechtbank Gelderland oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat de vereiste aangiften niet zijn gedaan, en dat er dan ook geen reden is om de bewijslast om te keren of te verzwaren. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat de inspecteur ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat de winst in verband met de inkoopkortingen moet worden verhoogd. De rechtbank vermindert de belastbare winsten.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de bewijslast dat X bv niet verantwoorde inkoopkortingen heeft genoten, op de inspecteur rust. Volgens het hof is de inspecteur er echter niet in geslaagd om dat aannemelijk te maken. Het hof overweegt hierbij, ten overvloede, dat X bv ter zake van de inkoopkortingen facturen aan haar leverancier I heeft gestuurd, dat deze facturen zijn betaald door overboeking op een Nederlandse bankrekening van X bv en dat deze betalingen in de administratie van X bv zijn verwerkt. Het gelijk is aan X bv.

(Bron: Taxlive)

 

De bestuurder moet de pensioenregeling van de werknemers wijzigen vóór 1 januari 2015. Dit komt door de verlaging van de maximale opbouwpercentages. De Belastingdienst geeft werkgevers daarbij de mogelijkheid om de nieuwe pensioenregeling aan de fiscus voor te leggen. Als de bestuurder dat vóór 1 januari 2015 doet, kan de pensioenregeling in de loop van 2015 nog worden aangepast.

In het bericht ‘Regel compensatie voor de pensioenversobering’ las u al dat de bestuurder de pensioenregeling moet aanpassen aan de verdere beperking van de fiscale ruimte om pensioen op te bouwen. Zo worden de maximale opbouwpercentages voor eind- en middelloonregelingen verlaagd. De Belastingdienst wijst werkgevers er nu ook op dat zij de pensioenregeling voor de werknemers tijdig moeten aanpassen.

Pensioenregeling in de loop van 2015 aanpassen

Heeft uw bestuurder een nieuw concept voor zijn pensioenregeling opgesteld, maar weet hij nog niet zeker of deze voldoet aan de wettelijke eisen? Dan kan hij de pensioenregeling voorleggen aan de Belastingdienst. Dit moet hij wel doen vóór 1 januari 2015. In dat geval mag hij in overleg met de fiscus de nieuwe pensioenregeling ook nog in de loop van 2015 aanpassen, maar dan wel met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015.

OR is betrokken bij de pensioenregeling van de achterban

Aangezien uw OR ook betrokken is bij het pensioen van de achterban kunt u de bestuurder wijzen op deze mogelijkheid van de Belastingdienst als u twijfelt aan de regeling. Als de regeling namelijk niet in orde is, dan wordt niet de pensioenuitkering, maar de pensioenaanspraak belast.

(Bron: Rendement)

 

Zware bewijslast gebruikelijk loon voor fiscus

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, loon
Reacties uitgeschakeld voor Zware bewijslast gebruikelijk loon voor fiscus

Het loon van de DGA bedraagt met ingang van 2015 ten minste 75% van het loon van een werknemer in de meest vergelijkbare dienstbetrekking. Vindt de inspecteur uw loon te laag, dan wordt de bewijslast voor hem een stuk zwaarder. Dit blijkt uit een amendement op het Belastingplan 2015. Als de inspecteur aannemelijk wil maken dat uw loon te laag is, moet de inspecteur met gegevens komen over bijvoorbeeld uw branche, de grootte van uw bv in termen van omzet of het aantal werknemers, of zelfs uw takenpakket en verantwoordelijkheden in vergelijking met andere dienstbetrekkingen.

(Bron: Schuiteman)

Werknemers van maatschap zijn niet tevens werknemers van één of meer maten

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, loon
Reacties uitgeschakeld voor Werknemers van maatschap zijn niet tevens werknemers van één of meer maten

De Hoge Raad oordeelt dat werknemers die in dienst zijn van een maatschap voor de toepassing van art. 12a Wet LB 1964 niet tevens kunnen worden aangemerkt als werknemers van één of meer maten van die maatschap. Het gelijk is aan X.

Belanghebbende, X, is toegetreden tot de advocatenmaatschap X. Deze maatschap gaat een samenwerkingsverband aan met notarissenmaatschap IJ, onder de naam X & IJ. Per 1 januari 1999 brengt X zijn maatschapsaandeel geruisloos in Z Holding bv in. De onderneming wordt vervolgens binnen een fiscale eenheid uitgezakt naar Z bv. X houdt 100% van de aandelen in Z Holding bv, die weer alle aandelen in Z bv houdt. X staat in dienstbetrekking tot Z bv. Het winstaandeel dat Z bv toekomt, is een aandeel in het totale resultaat van maatschap X & Y. De inspecteur corrigeert de IB-aangiften 2000 en 2002 van X. De correcties houden verband met een verhoging van het loon van X op grond van de zogenoemde gebruikelijk loonregeling. De inspecteur stelt het gebruikelijk loon vast aan de hand van de afroommethode. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van X gegrond en verwijst de zaak naar Hof Amsterdam. Dit hof oordeelt dat de afroommethode en de winstreductiemethode in casu niet toegepast kunnen worden. Het hof stelt verder nog vast dat Z bv niet met maatschap X en IJ is verbonden in de zin van art. 10a lid 7 Wet LB 1964. Ook verwerpt het hof de stelling van de inspecteur dat de medewerkers die in dienst zijn van de maatschap tevens in dienst zijn van Z bv. Het hof vermindert de aanslagen. In cassatie stelt de staatssecretaris dat Z bv, in haar hoedanigheid van lid van de maatschap, moet worden beschouwd als werkgever van de bij de maatschap werkzame medewerkers, zodat het loon van de meestverdienende werknemer van de maatschap maatgevend is voor het gebruikelijke loon van X.

De Hoge Raad oordeelt dat werknemers die in dienst zijn van een maatschap voor de toepassing van art. 12a Wet LB 1964 niet tevens kunnen worden aangemerkt als werknemers van één of meer maten van die maatschap. De Hoge Raad overweegt hierbij dat in casu geen sprake is van enig met Z bv verbonden lichaam. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.

(Bron: Taxlive)

 

Het verslag van de inbreng op het initiatiefwetsvoorstel modernisering huwelijksvermogensrecht bevat opvallend veel vragen over het publieke draagvlak van het wetsvoorstel. Meerdere politieke partijen willen van initiatiefnemers D66, PvdA en VVD weten of het klopt dat een meerderheid van de bevolking het voorstel wil.

D66, PvdA en VVD willen met het wetsvoorstel de wettelijke gemeenschap van goederen beperken tot dat wat beide echtgenoten tijdens en door hun huwelijk door hun inspanning inbrengen. Uit het verslag blijkt dat de SP de stelling van de initiatiefnemers, dat het meest wenselijke regime in de wet dient te staan, begrijpt. De partij vraagt zich wel af of het niet wenselijk is nader onderzoek te doen naar wat dan in Nederland door een meerderheid als ’wenselijk’ wordt ervaren. Het CDA uit twijfels over het nut en de noodzaak van het initiatiefwetsvoorstel.

Mening notariaat
Volgens de SP wordt vooral de kritiek op het buiten de gemeenschap houden van het voorhuwelijkse vermogen breed gedragen door verschillende vakorganisaties. De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) verwacht ten aanzien van het bijhouden van de daarmee samenhangende administratie door de echtgenoten problemen. Verder vindt de beroepsorganisatie dat het wettelijk huwelijksvermogensrecht een goede regeling moet bevatten voor de grootste groep gehuwden. Het voorstel voor wijziging van het huwelijksvermogensrecht is nu nog te complex en moet daarom breder worden onderbouwd.

(Bron: KNB)

 

Belastingheffing over salaris van Nederbelg komt voor klein deel toe aan België

Categories: Nieuws, Nieuws buitenland (specifieke onderwerpen), Loonheffingen
Reacties uitgeschakeld voor Belastingheffing over salaris van Nederbelg komt voor klein deel toe aan België

Hof ‘s-Hertogenbosch oordeelt dat België belasting mag heffen over 6,46% van het salaris van Nederbelg X. X heeft namelijk 121 van de gewerkte 1872 uren in België gewerkt.

Belanghebbende, X, woont in België en werkt voor het Nederlandse E bv. In geschil is of Nederland heffingsbevoegd is ten aanzien van het volledige loon van X en of Nederland heffingsbevoegd is ten aanzien van de premies.

Hof ‘s-Hertogenbosch oordeelt dat het volledige loon van X, op grond van art. 7.2 Wet IB 2001, in Nederland is belast maar dat op grond van het belastingverdrag met België een klein gedeelte voor heffing aan België is toegewezen. Het hof overweegt daarbij dat de dienstbetrekking in ieder geval deels in Nederland wordt uitgeoefend en dat geen Belgische personenbelasting over het genoten loon is geheven. Het hof stelt vervolgens vast dat X 121 van de gewerkte 1872 uren in België heeft gewerkt. De belastingheffing is dan voor 6,46% aan België toegewezen. Ten aanzien van de premieheffing stelt het hof vast dat de Nederlandse wetgeving van toepassing is, aangezien Nederland de werkstaat van X is. Het hof overweegt daarbij dat de werkzaamheden gewoonlijk in Nederland worden verricht, en slechts incidenteel in België. Het gelijk is aan X. Het hof vermindert de aanslag.

(Bron: Taxlive)

Van verandering van de rechtsvorm van uw bedrijf of van het samenwerkingsverband binnen uw bedrijf is bijvoorbeeld sprake als:

  • u uw eenmanszaak inbrengt in een nieuw opgerichte of bestaande vof of maatschap
  • u uw eenmanszaak, vof of maatschap inbrengt in een nieuw opgerichte of bestaande bv of nv
  • er een maat of vennoot bij uw vof of maatschap komt
  • er een maat van uw maatschap of een vennoot van uw vof wegvalt (bijvoorbeeld door uittreding of overlijden) en u de onderneming voortzet als eenmanszaak

In deze gevallen moet u de stakingswinst berekenen. Over de stakingswinst moet u inkomstenbelasting betalen. Onder bepaalde voorwaarden hoeft u niet fiscaal af te rekenen. Bijvoorbeeld als u uw onderneming overdraagt aan een bv. U moet dan wel uw hele onderneming inbrengen en u mag de aandelen die u als tegenprestatie voor uw onderneming ontvangt, 3 jaar lang niet verkopen.

Let op!

Beoordeel aan de hand van uw eigen situatie of het verstandig is om fiscaal af te rekenen of gebruik te maken van een doorschuifregeling. Als u bijvoorbeeld nog een verlies kunt verrekenen, kan het financieel voordeliger zijn wel af te rekenen over de stakingswinst.

Voor de btw is er bij een verandering in rechtsvorm of samenwerkingsverband sprake van een nieuwe onderneming. Voor de loonheffingen betekent een verandering van rechtsvorm dat u de loonadministratie moet afsluiten en dat u zich opnieuw moet aanmelden als werkgever. Als u werknemers in dienst hebt, krijgt uw onderneming een nieuw loonheffingennummer.

Als er onroerende zaken tot het vermogen van uw onderneming behoren, is er bij deze veranderingen meestal geen overdrachtsbelasting verschuldigd.

Verandering melden aan de Belastingdienst

Het veranderen van de rechtsvorm van uw bedrijf of van het samenwerkingsverband binnen uw bedrijf beschouwen wij in het algemeen als een staking van uw ondernemersactiviteiten. Daarom moet u de balans opmaken en afrekenen.

Het bedrijf met de nieuwe rechtsvorm of het nieuwe samenwerkingsverband beschouwen wij als een nieuw gestarte onderneming.

Geef de verandering aan ons door. Uw bedrijf krijgt dan een nieuw btw-nummer. Geef dit gewijzigde nummer meteen door aan uw leveranciers in andere EU-landen.

Als u een eenmanszaak, vof of maatschap inbrengt in een nieuw op te richten bv of nv, is sprake van een bijzondere situatie.

Let op!

Als de aandelen in een vennootschap worden overgedragen, wijzigen de rechtspersoon en de onderneming niet.

Van eenmanszaak, vof of maatschap naar bv/nv

Als u de rechtsvorm van uw eenmanszaak, vof of maatschap wilt wijzigen in die van een bv of nv of als u uw eenmanszaak, vof of maatschap wilt inbrengen in een nieuw op te richten bv of nv, doet zich een bijzondere situatie voor. De nieuwe bv of nv is pas juridisch ondernemer als de notariële akte is ondertekend. Tot dat moment is sprake van een bv of nv in oprichting. Voor de btw-heffing bestaat de bv of de nv pas als u de verklaring van geen bezwaar van het ministerie van Justitie hebt ontvangen.

De activiteiten van uw bedrijf in de periode tussen de start van uw nieuwe onderneming en het ontstaan van de bv als rechtspersoon (de voorperiode), worden verricht op grond van een voorovereenkomst.

Let op!

Informeer ons tijdig over de datum waarop u de voorovereenkomst hebt gesloten en over de ontvangstdatum van de verklaring van geen bezwaar van het ministerie van Justitie. Wij hebben deze gegevens nodig voor een juiste tenaamstelling van aangiften en eventuele aanslagen.

(Bron: Belastingdienst)

Ondernemers die investeren in bedrijfsmiddelen hebben onder voorwaarden recht op kleinschaligheidsaftrek (KIA). Het totale investeringsbedrag moet in 2014 meer dan € 2.300, maar minder dan € 306.931 bedragen. De aftrek bedraagt 28% van het investeringsbedrag en kent een maximum van € 15.470. Vanaf een investeringsbedrag van € 102.311 daalt de investeringsaftrek met 7,56% van het meerdere. Voor samenwerkingsverbanden geldt het gezamenlijke investeringsbedrag als uitgangspunt voor de aftrek.

Tip! Optimaliseer uw recht op KIA door investeringen uit te stellen tot na 1 januari 2015 of door geplande investeringen naar voren te halen naar 2014.

Let op: Sinds 1 januari 2014 kwalificeren zeer zuinige personenauto’s (14%-bijtelling) niet meer voor de KIA. Milieu-investeringsaftrek (MIA) is nog wel mogelijk voor (semi-)elektrische auto’s. De vervroegde afschrijving voor milieu-investeringen (Vamil) kan per 1 januari 2014 niet meer worden toegepast op personenauto’s.

Bij vervreemding van bedrijfsmiddelen waarvoor u KIA hebt gehad binnen vijf jaar na het kalenderjaar van aanschaf, moet u een desinvesteringsbijtelling doen. De desinvesteringsbijtelling is alleen verschuldigd als u voor meer dan € 2.300 aan bedrijfsmiddelen vervreemdt in 2014.

Tip! Het kan zinvol zijn de verkoop van bedrijfsmiddelen uit te stellen tot na de jaarwisseling om een desinvesteringsbijtelling te vermijden.

(Bron: Schuiteman)