Archive for januari, 2015

Pensioenvoorziening BV: Overlevingstafel moet verband houden met gegevens boekjaar

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, pensioen (ook in eigen beheer van de BV)
Reacties uitgeschakeld voor Pensioenvoorziening BV: Overlevingstafel moet verband houden met gegevens boekjaar
Bij de waardering van een pensioenverplichting mag een lichaam geen leeftijdscorrectie toepassen op basis van een overlevingstafel waarin waarnemingen van feiten na de berekeningsdatum zijn betrokken.

Tot dit oordeel kwam Hof Amsterdam in de volgende zaak. Een bv had in 2009 van haar dochtermaatschappij een pensioenverplichting tegenover twee bestuurders overgenomen. Bij het berekenen van de koopsom hadden de partijen een leeftijdcorrectie toegepast. Daarbij waren zij uitgegaan van een leeftijdsterugstelling. Nu staat een fiscaal waarderingsvoorschrift een leeftijdsterugstelling alleen toe als correctie van een verschil tussen de gehanteerde overlevingstafel en een overlevingstafel van recentere datum. De Belastingdienst ging uit van de overlevingstafel 2003-2008, de bv van de tafel 2006-2010. Hof Amsterdam vond het geen probleem dat de overlevingstafel 2006-2010 pas na 2009 beschikbaar was. Dat deze tafel mede was gebaseerd op waarnemingen van feiten en omstandigheden die waren opgetreden na de balansdatum, was wel in strijd met het waarderingsvoorschrift.

 

Geen onevenwichtigheid

De bv stelde verder dat het waarderingsvoorschrift leidde tot een onevenwichtige uitkomst. Het hof was het daarmee oneens. Het voorschrift gold namelijk ook voor de dochtermaatschappij. Tegenover de verhoging van het fiscale resultaat bij de moeder als gevolg van de lagere voorziening stond een verlaging van het fiscale resultaat van de dochter met hetzelfde bedrag. Vervolgens stelde de bv dat het fiscale waarderingsvoorschrift alleen zag op de jaarwinstberekening. In haar situatie zou waardering op grond van het totaalwinstbegrip aan de orde zijn, aldus de bv. Maar het hof verwierp dit standpunt omdat het geen steun vond in het recht. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

(Bron: Taxence)

De Nederlandse vennootschap Twoh International BV (hierna: Twoh) heeft in 1996 computeronderdelen geleverd aan in Italië gevestigde ondernemers. De levering zou ex-works (“af-fabriek”) plaatsvinden, zodat Twoh er alleen toe gehouden was de goederen in een opslagplaats in Nederland ter beschikking te stellen. De kopers waren verantwoordelijk voor het vervoer van de goederen naar Italië. Twoh heeft van de kopers geen verklaring ontvangen waaruit bleek dat de goederen naar Italië zijn vervoerd. Desondanks is zij er altijd vanuit gegaan dat zij intracommunautaire leveringen heeft verricht, heeft zij facturen uitgereikt zonder vermelding van btw en heeft zij ook geen btw voldaan. Na een boekenonderzoek heeft de Belastingdienst zich op het standpunt gesteld dat niet was aangetoond dat de computeronderdelen naar een andere lidstaat waren vervoerd of verzonden, zodat Twoh ten onrechte het nultarief had toegepast. Aan Twoh werd een naheffingsaanslag van ƒ 1.466.629 (ruim € 665.000) aan btw met een verhoging van 100% opgelegd. De inspecteur verweet Twoh namelijk primair voorwaardelijk opzet en subsidiair grove schuld. Twoh heeft hiertegen bezwaar en beroep aangetekend.

Na een oordeel door Hof Arnhem – die de naheffingsaanslag en verhoging weliswaar verminderde, maar niet vernietigde – heeft Twoh cassatieberoep ingesteld, waarna de Hoge Raad in 2005 de zaak heeft voorgelegd aan het HvJ EU. Het HvJ EU oordeelde in 2007 dat de lidstaat van de leverancier niet verplicht is om inlichtingen in te winnen bij de lidstaat van bestemming omtrent de toepassing van het nultarief. De Hoge Raad oordeelde vervolgens dat Hof Arnhem voor de toepassing van het nultarief bij afhaaltransacties een te zware bewijslast heeft opgelegd en heeft de zaak doorverwezen naar Hof Den Bosch ter verdere behandeling en beslissing.

Hof Den Bosch heeft recent geoordeeld dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot ƒ 145.108 (circa € 66.000). De inspecteur is er namelijk niet in geslaagd om, tegenover de betwisting door Twoh, aannemelijk te maken dat aan een drietal facturen leveringen ten grondslag liggen die voor de btw een belastbaar feit opleveren. Het hof is voorts van oordeel dat het argument van de inspecteur dat Twoh wist of had moeten weten dat zij de toepassing van het nultarief moest onderbouwen met boeken en bescheiden, onvoldoende is om Twoh voorwaardelijk opzet en grove schuld te verwijten. De verhoging met 100% is daarom onterecht.

(Bron: BTW Plaza)

Na 2 jaar hoeft de werkgever het loon van een zieke medewerker in beginsel niet meer door te betalen. Maar dit betekent niet dat de arbeidsovereenkomst daarmee ook is afgelopen. Juristen noemen dergelijke arbeidsverhoudingen na afloop van de 2 ziektejaren ‘slapende dienstverbanden’. Welke risico’s lopen werkgevers onder het nieuwe arbeidsrecht? Arbeidsrechtadvocaat Pierre van Geffen licht dit toe.

  • MIS HEM NIET: Schrijf je in voor de gratis HR-nieuwsbrief

  • VOOR U BIJGEWERKT: De wijzigingen voor HR in 2015

  • LET OP: Vanaf 2015 geldt aanzegplicht tijdelijk contract!

  • SOCIAL MEDIA: Handig, of een gevaar voor de loopbaan?

  • ONMISBAAR: Actuele Modellen en Tools voor HR Professionals

  • home
  • actueel
  • Let op, ‘slapend dienstverband’ kan weer wakker worden

Let op, ‘slapend dienstverband’ kan weer wakker worden

maandag 22 september 2014 om 14:40, Redactie

Na 2 jaar hoeft de werkgever het loon van een zieke medewerker in beginsel niet meer door te betalen. Maar dit betekent niet dat de arbeidsovereenkomst daarmee ook is afgelopen. Juristen noemen dergelijke arbeidsverhoudingen na afloop van de 2 ziektejaren ‘slapende dienstverbanden’. Welke risico’s lopen werkgevers onder het nieuwe arbeidsrecht? Arbeidsrechtadvocaat Pierre van Geffen licht dit toe.

Salpend dienstverband kan weer wakker worden
Wanneer een werknemer zich ziek meldt, is de werkgever in beginsel verplicht een gedeelte van het loon gedurende de eerste twee jaar van ziekte door te betalen. Daarnaast is de werkgever, net als de werknemer, verplicht zich in te spannen voor de re-integratie van de werknemer: zo dient de werkgever een bedrijfsarts in te schakelen en met de werknemer een plan van aanpak voor de re-integratie op te stellen.

Slapende dienstverbanden
Deze inspanningen leiden niet altijd tot de gewenste terugkeer van de werknemer op de werkvloer. Zo komt het regelmatig voor dat de werkgever maar liefst 2 jaar lang verplicht het loon van de werknemer voor 70% doorbetaalt, zonder dat de werknemer hier enige arbeid tegenover heeft kunnen stellen. Na deze 2 jaar hoeft de werkgever het loon in beginsel niet meer door te betalen. Dit betekent echter niet dat de arbeidsovereenkomst daarmee ook is afgelopen. Juristen noemen dergelijke arbeidsverhoudingen na afloop van de 2 ziektejaren ‘slapende dienstverbanden’.

Het feit dat een dienstverband ‘slaapt’ brengt wel met zich dat het voor de werkgever een stuk makkelijker is geworden om een ontslagvergunning bij het UWV te verkrijgen en daarmee de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Wanneer de werkgever het UWV ervan kan overtuigen dat hij zich 2 jaar lang voor de re-integratie van zijn werknemer heeft ingespannen en het loon ook gedurende deze periode heeft doorbetaald, zal het UWV de ontslagvergunning in de meeste gevallen verstrekken. Daarbij geldt wel als voorwaarde dat het niet te verwachten is dat de werknemer niet binnen 26 weken zal herstellen.

Nieuw ontslagrecht
De huidige coalitiepartijen hebben in hun regeerakkoord verschillende maatregelen aangekondigd om het arbeidsrecht te hervormen. Op 10 juni 2014 heeft de Eerste Kamer het pakket maatregelen goedgekeurd, waarmee de Wet Werk en Zekerheid is aangenomen.

Eén van de maatregelen is dat werkgevers bij het einde van een dienstverband dat langer dan 2 jaar heeft geduurd, de werknemer een transitievergoeding verschuldigd zijn. De transitievergoeding is aanmerkelijk lager dan de thans bij ontbinding van een arbeidsovereenkomst gebruikelijke kantonrechtersformule. Daarentegen is de transitievergoeding in een veel hoger aantal gevallen verschuldigd, bijvoorbeeld ook wanneer een tijdelijk dienstverband afloopt.

Nu is het nog zo dat een werkgever de werknemer in beginsel geen vergoeding verschuldigd is, wanneer hij een dienstverband met een ontslagvergunning van het UWV opzegt. Vanaf 1 juli 2015 is hij in dat geval waarschijnlijk wél een vergoeding verschuldigd: de transitievergoeding. In de huidige wettekst is er in ieder geval geen uitzondering voor die situatie gemaakt.

Slapende dienstverbanden en nieuw ontslagrecht
De maatregelen van het kabinet leiden tot een opmerkelijke situatie. Bij slapende dienstverbanden is de werkgever aldus niet gehouden de werknemer nog loon te betalen. Zegt hij de arbeidsovereenkomst met toestemming van het UWV op, dan is hij wél een transitievergoeding verschuldigd. Werkgevers zullen zich in dat geval afvragen of het vanuit een financieel oogpunt wel zo verstandig is om het dienstverband op te zeggen.

Indien werkgevers ervoor kiezen om dienstverbanden te laten ‘slapen’, dan kleeft hier voor hen wel een risico aan. Dat een dienstverband slaapt, zegt namelijk ook dat een dienstverband weer wakker kan worden. Dit kan het geval zijn wanneer werknemers herstellen. Gelet op het feit dat deze werknemers al jarenlang niet in staat zijn geweest hun werk te hervatten, schatten veel werkgevers deze kans in als zeer klein. Mocht de werknemer toch herstellen, dan kan hij aanspraak maken op werkhervatting. Zijn arbeidsovereenkomst is immers nog steeds van kracht.

Conclusie
Onder de nieuwe wetgeving zullen werkgevers worden geconfronteerd met de vraag of zij slapende dienstverbanden willen opzeggen. Zeggen ze dergelijke dienstverbanden op, dan zijn ze de werknemer in beginsel een vergoeding verschuldigd. Zeggen ze dergelijke dienstverbanden niet op, dan lopen ze het risico dat arbeidsongeschikte werknemers na verloop van tijd alsnog aanspraak kunnen maken op hun dienstverband. Voor werkgevers die nu reeds te maken hebben met slapende dienstverbanden is het raadzaam vaart te maken met de opzegging: de transitievergoeding wordt immers op 1 juli 2015 ingevoerd.

(Bron: Personeelsnet)

De voordelen van geautomatiseerde systemen en goede software hoeven we tegenwoordig niet meer uit te leggen. Gebruikers kunnen bij een juiste keuze en goed gebruik hun werk veel efficiënter en effectiever uitvoeren. Dat er aan software ook negatieve kanten zitten en soms zelfs risico’s kleven, kunt u vaak teruglezen in de pers. Om enkele haken en ogen te noemen: sommige software is (erg) onderhoudsgevoelig waardoor organisaties in meer of mindere mate afhankelijk zijn van hun leverancier. Daarnaast neemt het gebruik van cloudapplicaties (SaaS) een steeds hogere vlucht.

Dit artikel gaat in op de juridische aspecten van software en de vraag of deze afhankelijkheidsrisico’s kunnen worden vermeden. Ook gaan we in op welke maatregelen men kan nemen.

Inleiding

Het is wellicht een vreemde invalshoek om te beginnen met een pleidooi om anders naar software te kijken. Die andere manier van kijken betreft dan onder meer de aandacht voor de juridische aspecten van software, software als vermogensbestanddeel en de beeldvorming rond de inhoud van de relaties van bij software betrokkenen.

Een voorbeeld hiervan is de relatie licentiegever – licentienemer. Dit is geen gewone leverancier – klant relatie. Door de langdurige band tussen softwareproducent en zijn afnemers, de volledige afhankelijkheid van de softwareproducent, het langdurige proces van vervanging van software en de onmisbaarheid van de gegevens uit het informatiesysteem (die vaak alleen leesbaar zijn als de software waarmee ze zijn vastgelegd, werkt en beschikbaar is) valt de softwareproducent niet te vergelijken met de leverancier van levensmiddelen. De ontstane ‘lotsverbondenheid’ is een risico voor gebruikers en licentiegever.

Tegelijkertijd zijn de beschikbaarheid en continuïteit van het informatiesysteem erg belangrijk. Dit betekent dus dat de software en data steeds beschikbaar moeten zijn in operationele staat. En om dat zo te houden moet de broncode met toebehoren onder alle omstandigheden beschikbaar zijn. Om dat goed te regelen is er een combinatie nodig van juridische zekerheid en technische continuïteit. Vooral met de juridische maatregelen wordt de basis gelegd onder de informatiebeveiliging en het beheersen van risico’s die voortkomen uit de ontstane lotsverbondenheid.

Juridisch kader

Hoewel het nooit zo wordt geformuleerd, is de handel in software feitelijk een handel in rechten. Dat heeft natuurlijk alles te maken met het auteursrecht waaronder ook software valt. Softwareproducenten hebben namelijk het alleenrecht op openbaarmaking van hun producten. In de praktijk betekent dit, dat ze de zogenaamde objectcode (dat is de versie in digitale vorm) openbaar maken. Dat doen ze door een gebruiksrecht te verstrekken op de objectcode. Alle overige componenten van een compleet softwareproduct houden ze geheim. Dat is onder meer het materiaal dat ontwikkeld is voorafgaand aan het feitelijke programmeerwerk, en alle gebruikte hulpsoftware en de broncode zelf. Dit materiaal is wel nodig bij het onderhouden en doorontwikkelen van de programmatuur. Om deze reden zijn gebruikers aangewezen op een onderhoudscontract met de auteursrechthebbende van de software. Op zichzelf is dat aspect niet perse nadelig voor de gebruikers omdat op deze wijze kennis en kosten kunnen worden gedeeld, maar dit terzijde.

Het gaat te ver in het kader van dit artikel om alle op software en/of informatiesystemen zijnde wet- en regelgeving te bespreken. Denkt u bijvoorbeeld aan de Wet Bescherming Persoonsgegevens en de Databankenwet. Het dient wel een punt van aandacht te zijn bij het treffen van beheersingsmaatregelen. Het kan een extra argument ervoor zijn of tot aanpassing van maatregelen leiden.

De rechtspositie van de licentienemer

Zoals hierboven blijkt is het standaardpraktijk dat de licentienemer uitsluitend een gebruiksrecht op de software krijgt. Het betreft dan uitsluitend de objectcode.

Deze rechtspositie wordt er meestal niet sterker op als gekeken wordt naar de eigendom van het auteursrecht. In de praktijk werken de meeste softwareproducenten in de vorm van een rechtspersoon. Het auteursrecht houdt daar rekening mee. Het auteursrecht op het werk van een programmeur in loondienst gaat over op de werkgever. Maar hier houdt dit zeer beknopte verhaal over auteursrecht nog niet op. Steeds meer softwareproducenten werken in een holdingstructuur. Daardoor wordt het voor de buitenwacht lastig om te weten wie de eigenaar van de software is. Daarbij gevoegd de mogelijkheden van het auteursrecht, dat er gedeeld eigendom bestaat, en er ook nog de mogelijkheid is pandrecht op software te vestigen. Het zal duidelijk zijn, dat er in de vele factoren die van invloed zijn op de eigendomssituatie van software, wijzigingen kunnen optreden tijdens de gebruiksduur.

Rechtszekerheid voor softwaregebruikers

De vraag is nu hoe de rechtspositie van gebruikers structureel kan worden verbeterd. Daarvoor is kennis en ervaring nodig op het grensvlak van de vakgebieden IT en Recht. Op dit grensvlak doen zich vele ontwikkelingen voor, denkt u aan jurisprudentie en opkomst van XaaS-systemen. Er ontstaan nieuwe specialismen, producten en diensten. Langer bestaande diensten worden geprofessionaliseerd. Dat geldt bijvoorbeeld voor het ‘product’ software-escrow.

Broncodedeponering gebeurt vooral in het belang van de softwaregebruiker. Minder bekend is, dat ook de eigenaar van het auteursrecht (softwareontwikkelaar) op een broncode een belang heeft. Dat is gelegen in het feit dat het auteursrecht op broncodes niet wordt geregistreerd. Dat vindt zijn oorzaak in het auteursrecht. Het auteursrecht ontstaat namelijk spontaan. Het registreren van auteursrecht hoeft bij veel producten vaak niet, omdat door openbaarmaking (dit is één van de rechten van de maker) controle op namaak (plagiaat, vervalsing) vrij gemakkelijk plaatsvindt. Voor software ligt dit natuurlijk heel anders en zeker voor de broncode, die met opzet geheim wordt gehouden.

Er is een praktische oplossing voor dit gebrek aan rechtszekerheid. Dat is het deponeren van een broncode bij een IT-notaris m.b.v. een notariële akte, nadat een zogenaamd IE-onderzoek is verricht. Dit IE-onderzoek heeft tot doel een duidelijke eigenaar te identificeren. Uiteraard speelt kennis van auteursrecht en van softwareontwikkeling hierbij een belangrijke rol. De voordelen zijn evident: er is nu een duidelijke eigenaar en doordat de broncode is gedeponeerd bij de notaris zijn inbreuken op het auteursrecht veel beter te bestrijden.

Broncodedeponering, mits deskundig en zorgvuldig uitgevoerd, kan er voor zorgen, dat er duidelijkheid bestaat over de vraag of de licentienemer wel een overeenkomst heeft afgesloten met de juridische eigenaar van de software waar hij alleen een gebruiksrecht van heeft.

Recht op de broncode, aanvullende maatregelen cloudapplicaties

Als de software op een juridisch correcte wijze gedeponeerd is, dan is het nog een kleine stap, om de licentienemer het recht te verlenen op de broncode onder zgn. opschortende voorwaarde. Ook daarvoor moeten wel eisen gesteld worden aan de wijze waarop de broncode is gedeponeerd. De belangrijkste eis is, dat er een deskundige controle heeft plaatsgevonden van de broncode met alle toebehoren. Daarbij is het belangrijk, dat men zich realiseert, dat broncodedeponering ook bedoeld is om schade te beperken, die het gevolg kan zijn van (langdurige) uitval van informatiesystemen. Met het te deponeren materiaal moet onderhoud en doorontwikkeling kunnen plaatsvinden. Daaromtrent kan alleen zekerheid worden geboden na een reconstructie van de software door vanuit een broncode en alle gebruikte hulpsoftware een werkende objectcode te generen. Daarnaast moet er tevens nog een test worden uitgevoerd of wijzigingen in de objectcode kunnen worden doorgevoerd. Nadat vastgesteld is, dat het te deponeren materiaal volledig is, moet vervolgens nog aandacht worden besteed aan de overdraagbaarheid. Het belang van documentatie wordt door softwareontwikkelaars nogal eens onderschat. Het is daarom nodig dat de informatie die nodig is voor de overdraagbaarheid, wordt vastgelegd en toegevoegd aan de te deponeren broncode. Dit kan gebeuren tijdens de controle van de broncode.

Voor software die niet draait op systemen in het beheer van de gebruiker, moeten naast broncode-deponering aanvullende maatregelen worden genomen. Een inventarisatie van de ketenpartijen die achter de softwareleverancier zitten en ervoor zorgen dat de oplossing in de lucht blijft, is noodzakelijk. Met essentiële ketenpartijen, zoals een hostingprovider, zullen afspraken moeten worden gemaakt over de continuering van hun dienstverlening op het moment dat de softwareleverancier geraakt wordt door een calamiteit. Omdat de keten achter XaaS-systemen van geval tot geval verschilt, is een continuïteitsregeling voor cloudoplossingen maatwerk.

Afgifteregeling

Onder welke voorwaarden kan de licentienemer een beroep doen op afgifte van de broncode en wordt de genomen continuïteitsmaatregelen uitgevoerd? In de praktijk komen doorgaans de volgende voorwaarden voor:

  • Overeenstemming tussen de betrokken partijen, dat de regeling mag worden uitgevoerd;
  • Het vervallen van de inschrijving van de softwareleverancier bij de Kamer van Koophandel;
  • Het faillissement van de softwareleverancier of de verlening van surseance van betaling;
  • Overdracht van de programmatuur door de softwareleverancier aan een derde, zonder dat de rechten en plichten uit de escrowovereenkomst zijn overgedragen;
  • Een rechterlijke uitspraak waarbij vastgesteld is dat:
    • de softwareleverancier de escrowovereenkomst niet volledig nakomt;
    • de softwareleverancier zijn verplichtingen uit overeenkomsten met een gebruiker niet behoorlijk vervult;
    • de softwareleverancier het onderhoud van de betreffende programmatuur heeft gestaakt;
    • de softwareleverancier zijn verplichtingen tegenover een essentiële ketenpartij niet nakomt.

Een voorwaarde voor uitvoering van de regeling is natuurlijk ook, dat de licentienemer een geldig contract heeft met zijn softwareleverancier, en aan al zijn verplichtingen tegenover zijn softwareleverancier heeft voldaan.

Controlemogelijkheid door softwaregebruikers

Voor veel gebruikers zijn begrippen als automatisering en software al behoorlijk abstracte begrippen. Een escrowregeling wordt dan al gauw ervaren als een complex vraagstuk. Dat wordt nog eens in de hand gewerkt door de vele escrowregelingen die kwalitatief niet aan redelijkerwijs te stellen eisen voldoen. Dat wordt vaak verhuld met een gebrek aan voorlichting en controleerbaarheid. Het is belangrijk, dat aan gebruikers de mogelijkheid wordt geboden, te controleren of de regeling voldoet en een gedeponeerde broncode kan worden gebruikt voor continuïteit. Met andere woorden: verslaglegging is noodzakelijk.

Conclusie

Uit het oogpunt van informatiebeveiliging is aandacht voor de juridische aspecten van software noodzakelijk. Een licentieovereenkomst of SLA alleen geeft de softwaregebruiker een zwakke rechtspositie en stelt de continuïteit van zijn informatiesysteem onvoldoende zeker. Een solide software-escrowregeling is dan ook een logische aanvulling op de licentieovereenkomst. De IT-jurist kan u ondersteunen bij het opstellen en beoordelen van een escrowregeling.

(Bron: De ITjurist / http://www.it-jurist.nl/)

Belastingdienst benadert holding BV voor beperking aftrekrecht btw

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, omzetbelasting
Reacties uitgeschakeld voor Belastingdienst benadert holding BV voor beperking aftrekrecht btw

Een holding die slechts aandelen houdt is geen ondernemer voor de btw. Holdings die zich tegen vergoeding moeien in het beheer van een deelneming kwalificeren echter wel als btw-ondernemer voor het houden van de aandelen in die deelneming. Uit het arrest Securenta van het HvJ EU volgt dat indien een holding aandelen houdt als niet-ondernemer en daarnaast (gedeeltelijk) btw-belaste activiteiten verricht en er algemene kosten zijn gemaakt die zowel op het houden van aandelen als het verrichten van btw-belaste activiteiten zien, de btw op deze algemene kosten niet volledig voor aftrek in aanmerking komt. Het HvJ EU heeft daarbij aangegeven dat voor de verdeling van de voorbelasting tussen de economische en niet-economische activiteiten een methode gebruikt moet worden die objectief weergeeft welk deel van de kosten werkelijk toe te rekenen is aan elk van deze twee activiteiten (de zogeheten pre pro rata).

De Belastingdienst benadert momenteel actief holdings die een (gedeeltelijk) recht op aftrek hebben met de mededeling dat zij na moeten gaan of een aftrekbeperking in verband met het houden van aandelen aan de orde is. Schriftelijk geeft de Belastingdienst aan dat holdings voor de toerekening van de (algemene) kosten moeten aansluiten bij objectieve waarden. Daarbij lijkt de Belastingdienst open te staan voor suggesties van de holdings zelf, hetgeen mogelijkheden biedt om invloed uit te oefenen op de te hanteren verdeelsleutel en zo tot een gunstige en eenvoudige verdeling te komen.

(Bron: BTW Plaza)

Rechtbank Noord-Holland beslist dat de inspecteur niet bevoegd was tot herziening van afgegeven var wuo-beschikkingen en deze te vervangen door var loon-beschikkingen.

X, een verpleegkundige, verleent AWBZ-zorg in natura. X is ingeschreven bij de KvK. Daarbij heeft zij haar activiteiten geregistreerd als praktijk voor thuiszorg. X maakt voor deze werkzaamheden onder meer gebruik van een bemiddelingsbureau en een AWBZ-toegelaten zorginstelling. X verleent eveneens zorg aan haar echtgenoot op basis van een zorgovereenkomst.  X is een aantal malen niet in de gelegenheid geweest haar werkzaamheden te verrichten. Zij heeft voor vervanging gezorgd. De inspecteur heeft voor het jaar 2010 een var wuo afgegeven. Voor de jaren daarna is steeds een var wuo afgegeven via automatische continuering. Over de jaren 2013 en 2014 heeft de inspecteur bij beschikkingen de var wuo herzien en vervangen door een afgifte var loon. In geschil is of dit terecht is. X komt in beroep. Rechtbank Noord-Holland is van mening dat de inspecteur niet bevoegd was tot herziening van de afgegeven var wuo-beschikkingen. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat de feiten en omstandigheden afwijken van de door X op het aanvraagformulier var gepresenteerde feiten en omstandigheden. De herzieningsbeschikkingen van 15 oktober 2013 en 31 oktober 2013 worden vernietigd. De eerder afgegeven beschikkingen var wuo voor de jaren 2013 en 2014 herleven. De beroepen zijn gegrond.

 

(Bron: Taxlive)

ls u digitaal wilt factureren, dan hoeft u ons dat niet meer te laten weten. U hoeft ook niet aan extra voorwaarden van de belastingdienst te voldoen. Uw factuur moet wel voldoen aan de wettelijke eisen die ook voor papieren facturen gelden.

Wettelijke eisen voor facturen

Digitaal factureren heeft 1 extra voorwaarde. Uw afnemer moet akkoord gaan met de factuur. Dat betekent dat uw klant de digitale factuur mag weigeren als hij de factuur niet in elektronische vorm wil ontvangen.

(Bron: Belastingdienst.nl)

De btw over uw omzet van margegoederen vult u in de aangifte omzetbelasting in bij rubriek 1 ‘Prestaties binnenland’. Als u zowel margeomzet (met een positieve winstmarge) als normale omzet hebt, telt u de btw bij elkaar op. Is uw winstmarge van de margegoederen negatief? Dan mag u deze niet aftrekken van de winstmarge over de normale omzet. Een negatieve winstmarge kunt u wel verrekenen met een latere positieve winstmarge als u de globalisatiemethode toepast. Hoe u dat doet, leest u bij Negatieve winstmarge verrekenen.

2 berekeningsmethodes

De btw die u moet aangeven, kunt u op 2 manieren berekenen: met de individuele methode en de globalisatiemethode. De globalisatiemethode is verplicht bij een aantal soorten goederen. Welke dat zijn, leest u bij Administratie bijhouden bij handel in margegoederen.

Btw berekenen: margeregeling met individuele methode

Als u de individuele methode gebruikt, berekent u het totaal aan positieve winstmarges in het tijdvak. Negatieve winstmarges telt u niet mee.

Voorbeeld

Winstmarge inclusief btw € 10.000
Btw (€ 10.000 x 21/121) € 1.736
Winstmarge exclusief btw € 8.264
In uw aangifte omzetbelasting vult u bij rubriek 1
‘Prestaties binnenland’ € 1.736 in.

Btw berekenen: margeregeling met globalisatiemethode

Gebruikt u de globalisatiemethode? Dan berekent u de btw over de winstmarge in het aangiftetijdvak. Die winstmarge bepaalt u door uw marge-inkopen in een tijdvak af te trekken van uw margeverkopen in datzelfde tijdvak. Vermenigvuldig een positieve winstmarge met 21/121 of 6/106.

Voorbeeld

U hebt voor € 25.000 aan margegoederen gekocht en voor € 40.000 aan margegoederen verkocht.

Verkopen € 40.000
Inkopen € 25.000
Winstmarge inclusief btw € 15.000
Btw (€ 15.000 x 21/121) = € 2.603
Winstmarge exclusief btw € 12.397
In uw aangifte omzetbelasting vult u bij rubriek 1
‘Prestaties binnenland’ € 2.603 in.

U kunt een negatieve winstmarge uit een aangiftetijdvak verrekenen met een positieve in een later tijdvak in hetzelfde jaar. U hoeft alleen btw aan te geven over een positieve marge.

Administratie bijhouden

Wilt u meer weten over het administreren van margegoederen? En of u de individuele methode of de globalisatiemethode mag toepassen? Lees hierover bij Administratie bijhouden bij handel in margegoederen.

Autodemontagebedrijven

Over btw voor autodemontagebedrijven leest u bij Btw berekenen bij autodemontagebedrijven.

(Bron: Belastingdienst)

Als een softwaregebruiker vindt, dat zijn leverancier niet of niet volledig zijn verplichtingen uit de licentieovereenkomst of een andere overeenkomst nakomt, dan zal de softwaregebruiker actie moeten ondernemen om nakoming alsnog te realiseren, dan wel schadevergoeding te ontvangen. Hieronder worden de verschillende mogelijkheden voor de softwaregebruiker aangegeven.

Tekortkoming?

Belangrijk is dat eerst wordt onderzocht of er daadwerkelijk een tekortkoming is bij de leverancier. Er moet een vergelijking worden getrokken tussen wat er daadwerkelijk gepresteerd is door de leverancier en wat er zou moeten zijn gepresteerd. Dat laatste betekent dat de gebruiker moet gaan onderzoeken wat de inhoud is van de overeenkomst met zijn leverancier. Dat kan lastig zijn, als afspraken niet netjes verzameld zijn in een duidelijke schriftelijke overeenkomst of er zelfs überhaupt geen schriftelijke afspraken zijn. Ook kan er onduidelijkheid zijn over de interpretatie van een afspraak of kunnen afspraken gedurende de looptijd van een contract gewijzigd zijn.

Nakoming & ingebrekestelling

Zodra helder is dat er sprake is van een tekortkoming, kan de softwaregebruiker te allen tijde alsnog om nakoming verzoeken bij de leverancier. Hij zal moeten aangeven om welke tekortkoming van de leverancier het gaat en dat deze voortvloeit uit een contractuele verplichting. Dit komt er dus gewoon op neer dat informeel wordt verzocht om aan de gemaakte afspraken te voldoen.

Wanneer nakoming uitblijft, is de hoofdregel dat de leverancier in verzuim moet zijn voor het kunnen nemen van stappen als het ontbinden van de overeenkomst en/of het vorderen van schadevergoeding. Voor verzuim is weer de hoofdregel dat de leverancier in gebreke moet zijn gesteld. Een ingebrekestelling is een aanzegging om de gemaakte afspraken alsnog na te komen binnen een redelijke termijn. Een ingebrekestelling moet aan diverse vormvoorschriften voldoen, waaronder een schriftelijkheidsvereiste.

Een ingebrekestelling is niet noodzakelijk wanneer er een fatale termijn is overschreden. Het is ook mogelijk, dat partijen contractueel afwijken van het vereiste van de ingebrekestelling.

Het is overigens in alle gevallen zinvol om te kiezen voor een ingebrekestelling. Dit kan voorkomen dat ontbinding van de overeenkomst of de vordering op een schadevergoeding mislukt, bijvoorbeeld omdat een termijn toch niet fataal blijkt te zijn.

Ontbinding van de overeenkomst

Als er sprake is van een tekortkoming en de leverancier is in verzuim, kan de softwaregebruiker in beginsel de overeenkomst ontbinden. Ontbinding betekent dat de overeenkomst wordt beëindigd én reeds geleverde prestaties worden teruggedraaid zodat er een situatie ontstaat die gelijk is als de situatie voor het aangaan van de overeenkomst. Ontbinding verschilt dus met opzegging, aangezien opzegging de overeenkomst alleen doet beëindigen.

In de praktijk kan het moeilijk zijn om reeds geleverde prestaties terug te draaien. Denk bijvoorbeeld aan reeds ontwikkelde software. Als het terugdraaien van de prestaties niet mogelijk is, moet een reëele vergoeding worden betaald voor hetgeen dat al geleverd is.

Schadevergoeding

Inzake schadevergoeding bepaalt artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek het volgende:

Lid 1: Iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis verplicht de schuldenaar de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend.

Er moet dus sprake zijn van een tekortkoming, de rechter kijkt hierbij naar de inhoud en de uitleg van de overeenkomst, de aard van overeengekomen verplichtingen en de aanvullende werking van de wet, gewoonte en redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 Burgerlijk Wetboek).

Tevens dient er sprake te zijn van toerekenbaarheid. Artikel 6:75 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt:

Een tekortkoming kan de schuldenaar niet worden toegerekend, indien zij niet is te wijten aan zijn schuld, noch krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.

Met wet kan bijvoorbeeld bedoeld worden, dat de leverancier verantwoordelijk is voor hulppersonen (artikel 6:76 BW) en hulpzaken (artikel 6:77 BW). Met rechtshandeling kan worden bedoeld contractuele bepalingen, zoals garantiebepalingen, die aansprakelijkheid uitbreiden of het tegenovergestelde, zoals exoneratieclausules. Met in het verkeer geldende opvattingen kan bijvoorbeeld worden bedoeld, dat een partij zodanig onbekwaam is of bijvoorbeeld over onvoldoende financiële middelen beschikt, dat prestaties uit het contract niet naar behoren kunnen worden uitgevoerd.

Indien er sprake is van tekortkoming en toerekenbaarheid, dient de softwaregebruiker tevens aan te tonen, dat er causaal verband is tussen de tekortkoming en de schade bij de softwaregebruiker (artikel 6:89 BW).

Om de hoogte van de schadevergoeding te bepalen, moet worden gekeken naar de mate waarin de schade eventueel mede het gevolg was van een omstandigheid die toe te rekenen is aan de softwaregebruiker (artikel 6:101 BW).

(Bron: De ITjurist/ http://www.it-jurist.nl/)

Nu de markt steeds meer bedrijfskritische processen uitbesteed aan cloudleveranciers of andere dienstverleners, is er steeds meer behoefte aan rechtszekerheid ten aanzien van de veiligheid van deze dienstverlening. Er zijn in de loop der jaren een groot aantal digitale keurmerken ontstaan, die deze zekerheid moeten geven. Hieronder gaan we in op de waarde van dergelijke digitale keurmerken.

Er zijn verschillende digitale keurmerken, die elk hun eigen insteek hebben, dan wel voor een specifieke branche zijn bedoeld. Een aantal bekende keurmerken zijn:

1. Zeker-OnLine: keurmerk voor online administratieve diensten;

2. Keurmerk Thuiswinkel Waarborg: keurmerk voor het kopen en verkopen van producten en diensten via internet;

3. ICT Waarborg: algemeen keurmerk voor verschillende ICT-activiteiten.

Achter de meeste digitale keurmerken, zitten organisaties waarbij IT-producenten zich kunnen aanmelden. Het is nog van belang om op te merken, dat sommige van deze “keurende” organisaties een commercieel belang hebben om zoveel mogelijk van hun keurmerken in de markt te zetten.

De keurmerken hebben verschillende voorwaarden om het digitale keurmerk te mogen voeren. Als voorbeeld behandelen we hieronder het keurmerk Zeker-OnLine.

Zeker-OnLine

Zeker-OnLine is een digitaal keurmerk voor online administratieve diensten. Volgens Stichting Zeker-OnLine staat het keurmerk voor betrouwbaarheid, veiligheid en continuïteit. Deze Stichting geeft vervolgens aan, dat dit niet alleen voor de applicatie geldt, die de administratieve gegevens verwerkt en waaruit financiële informatie voortkomt, maar ook voor het totaalpakket van de dienstverlening door de aanbieder die het keurmerk voor zijn oplossing heeft verworven. Het keurmerk is ontstaan uit een initiatief van de Belastingdienst, het Electronic Commerce Platform Nederland (ECP) en verschillende aanbieders van online administratieve diensten.

Om dit keurmerk te mogen voeren, dienen organisaties aan een set van kwaliteitseisen te voldoen, welke zijn vastgelegd in een normenkader. Door een IT-auditor wordt gecontroleerd of de betreffende organisatie voldoet aan de kwaliteitseisen, vervolgens wordt er twee keer per jaar een quickscan uitgevoerd. Daarna volgt in het derde jaar weer een audit. De audit wordt volgens Stichting Zeker-OnLine uitgevoerd op basis van ISAE 3402.

Wat is nu de waarde van een dergelijk keurmerk? Volgens De IT-jurist heeft een dergelijk keurmerk uiteraard wel waarde: de kwaliteitseisen zijn transparant en elke klant van de betreffende IT-producent kan dus inzien aan welke eisen zijn of haar leverancier voldoet. De organisaties die voldoen aan het keurmerk hebben in ieder geval een behoorlijke set aan maatregelen getroffen, die periodiek worden gecontroleerd door een onafhankelijke derde. Biedt een dergelijk keurmerk nu absolute rechtszekerheid? Volgens De IT-jurist kan een dergelijk keurmerk geen absolute rechtszekerheid bieden. De ervaring heeft ons geleerd, mede sinds de DigiNotar-affaire, dat ook in deze gevallen er incidenten kunnen plaatsvinden. Technische maatregelen kunnen zijn getroffen, die door technologische ontwikkelingen bijvoorbeeld in de week er op weer achterhaald zijn, bijvoorbeeld door een nieuw lek in bepaalde software. Ditzelfde geldt voor juridische maatregelen, die door nieuwe wet- en regelgeving of actuele jurisprudentie niet meer relevant kunnen zijn.

Conclusie

Klanten van organisaties, die een digitaal keurmerk voeren, moeten niet het idee hebben, dat er niks meer fout kan gaan bij hun IT-project. Het is nog steeds verstandig om kritisch te blijven, zeker wanneer de klant zelf ook moet voldoen aan verschillende wet- en regelgeving. Er zijn ook sommige IT-producten, die bewust afzien van het behalen van keurmerken om in hun opinie te voorkomen, dat ze hun klanten schijnzekerheid bieden.

(Bron: De IT-Jurist)