Archive for juli, 2015

Op 16 juli 2015 oordeelde het Europese Hof van Justitie dat ‘moeiende’ holdings in de basis een volledig btw-aftrekrecht hebben. Een pre pro rata is niet van toepassing. Madeleine Merkx, knowledge manager indirect tax bij Deloitte en universitair docent aan de universiteit Leiden, is blij met deze conclusie. Niet alleen omdat hieruit blijkt dat de Nederlandse wetgever de juiste visie volgt, maar ook omdat er nu meer duidelijkheid is voor de ‘moeiende’ holding die ook deelnemingen houdt waarin niet tegen vergoeding wordt gemoeid.

Voer voor discussie

Al jarenlang is er – ook in het buitenland – discussie over het btw-aftrekrecht van met name ‘moeiende’ holdings. In de Nederlandse holdingresolutie neemt de Staatssecretaris van Financiën het standpunt in dat de actieve holding die naast het houden van aandelen ook belaste ondernemersactiviteiten (management-en advieswerkzaamheden) verricht voor haar deelnemingen een volledig recht op btw-aftrek heeft – ook indien daarnaast nog aandelen worden gehouden in een deelneming waarin niet actief wordt gemoeid. Desondanks hanteert de Belastingdienst in toenemende mate een afwijkend standpunt. Eerder dit jaar lichtte Pascal Schrijver – een collega van Merkx – de verwarring toe in een artikel voor TaxLive.

Volledig btw-aftrekrecht

Aan die discussie is nu wellicht een einde gekomen, met dank aan de Duitse zaken Larentia + Minerva en Marenave Schiffahrt. Op 26 maart 2015 concludeerde Advocaat-Generaal Mengozzi dat wanneer een ‘moeiende’ holding naast het houden van aandelen ook tegen betaling btw-belaste diensten verricht aan deze dochterondernemingen, er geen beperking is van het recht op btw-aftrek. Er hoeft geen tweedeling te worden gemaakt tussen niet-economische activiteiten (houden van aandelen) en economische activiteiten (moeien in het beheer van de deelnemingen). Deze conclusie is destijds uitgebreid becommentarieerd door Merkx op TaxLive.

Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) volgt de conclusie van de Advocaat-Generaal en komt kort gezegd tot het eindoordeel dat er geen aftrekbeperking is voor de ‘moeiende’ holding voor zover deze tegen vergoeding diensten verricht aan de deelneming. Een dergelijke holding oefent een economische activiteit uit. Hierdoor maken bijvoorbeeld aankoopkosten om een deelneming te verwerven deel uit van de algemene kosten waarover btw volledig kan worden afgetrokken, tenzij de holding vrijgestelde prestaties verricht.

Duidelijkheid

Merkx geeft aan dat het HvJ EU hiermee de visie van de Nederlandse Belastingdienst  bevestigt. “Dat is positief nieuws, want zou er wel een splitsing moeten worden gemaakt (pre pro rata) tussen niet-economische en economische activiteiten – zoals de Duitse rechter wenste te vernemen – dan zouden héél wat holdingmaatschappijen alsnog te maken  krijgen met een beperking van de btw-aftrek. Nu is definitief duidelijk dat een ‘moeiende’ holding de btw op aankoopkosten van de deelneming, op kapitaalverwervingskosten en op kosten gemaakt gedurende de periode dat de aandelen worden gehouden in aftrek kan brengen.”

Toegift

Overigens is er wel een btw-aftrekbeperking wanneer de ‘moeiende’ holding ook deelnemingen houdt waarin niet tegen vergoeding wordt gemoeid. Daarin schept het HvJ EU nu ook duidelijkheid. Merkx is blij met deze ‘toegift’. “Het Hof geeft aan dat wanneer een ‘moeiende’ holding zowel  deelnemingen houdt waarvoor tegen vergoeding btw belaste diensten worden verricht als deelnemingen houdt  waarbij dat niet plaatsvindt (enkel aandelenbezit zonder bemoeienis), de aftrek van btw op kosten dan wel beperkt is. Aan de hand van verdeelcriteria moeten lidstaten voorzien in een berekeningsmethode om de btw op kosten toe te rekenen aan de economische activiteit van het houden van een actieve deelneming waaraan belastbare diensten worden verricht en de niet-economische activiteit van het louter houden van aandelen. Het Hof spreekt van een verdeelsleutel volgens het soort investering, hetzij een verdeelsleutel volgens het soort handeling, hetzij een andere passende verdeelsleutel. Ook hier zit de Nederlandse wetgever op één lijn met het Hof. In een aftrekbesluit van 25 november 2011 (BLKB 2011/641M) zijn in ieder geval enkele globale aanwijzingen voor een verdeelsleutel opgenomen.”

Aanpassing holdingresolutie

Nu er door de Duitse zaken Larentia + Minerva en Marenave Schiffahrt meer duidelijkheid is gekomen over het btw-aftrekrecht voor de ‘moeiende’ holding, verwacht Merkx dat Financiën op korte termijn de holdingresolutie zal aanpassen om het standpunt rondom btw-aftrekrecht te verduidelijken en mogelijk ook om aanwijzingen te geven voor de berekening van de te hanteren verdeelsleutel voor de holding die gedeeltelijk ook deelnemingen houdt zonder daarvoor belastbare prestaties te verrichten.  “Met een aanpassing van de holdingresolutie weet iedere holding weer waar die aan toe is. Dit zal wel een impact hebben op de gedeeltelijk ‘passieve’ holding die nu door tegenstrijdig beleid en jurisprudentie de volledige btw in aftrek brengt. De vraag die dan nog openstaat, is wanneer een dergelijke holding zich niet meer kan beroepen op de bestaande resolutie. Wellicht biedt ook hier een nieuw besluit uitkomst.”

(Bron: Taxlive)

Nieuwe regels verzekeringsplicht dga

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, loon
Reacties uitgeschakeld voor Nieuwe regels verzekeringsplicht dga

De regels voor de bepaling van de verzekeringsplicht van statutair bestuurders van bv’s en nv’s worden vanaf 1 januari 2016 vernieuwd. Vanaf die datum moet u rekening houden met de nieuwe Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder. 

Door wijzigingen van het bv-recht per 1 oktober 2012 sloten de criteria niet meer aan bij de nieuwe statutaire regelingen voor benoeming en ontslag van statutair bestuurders. Ook is de regeling vernieuwd vanwege ontwikkelingen in de jurisprudentie en geldt net als de huidige regeling alleen voor bestuurders die zijn ingeschreven in het handelsregister.

Het uitgangspunt is dat een directeur-grootaandeelhouder (dga) verzekerd is voor de werknemersverzekeringen, als hij onder de feitelijke macht van de algemene vergadering valt. Beslissend daarvoor is of de dga op grond van de statutaire regeling kan besluiten over zijn ontslag.

Ook dga’s die met hun echtgenoot een beslissende stem hebben over hun ontslag, zijn niet verzekerd. In de nieuwe regeling is ook geregeld dat dga’s die met familieleden zo’n beslissende stem hebben, niet verzekerd zijn. Daarom zullen vanaf 1 januari 2016 méér dga’s niet meer verplicht verzekerd zijn voor de werknemersverzekering dan onder de huidige regeling.

De regeling van nevengeschikte dga’s blijft van kracht. Dat zijn statutair bestuurders die formeel hun eigen ontslag niet tegen kunnen houden, maar een (nagenoeg) gelijk belang in de vennootschap hebben als de andere statutair bestuurders.

Check statuten

Kijk dit jaar de huidige statutaire regeling over de benoeming en ontslag van bestuurders na en of u in het handelsregister staat ingeschreven als statutair bestuurder. Waarschijnlijk hoeft het meerendeel van de statuten door deze nieuwe regels niet worden aangepast.

 

(Bron: Rsmniehelanceekooij)

Rechtbank Den Haag oordeelt dat organisatieadviseur X niet aannemelijk maakt dat er sprake is van voldoende zelfstandigheid ten opzichte van zijn opdrachtgevers. De inspecteur heeft de VAR-WUO dan ook terecht gewijzigd in een VAR-loon.

X behandelt aanvragen in het kader van de WWB. In verband met deze werkzaamheden staat hij sinds 2012 als organisatieadviseur ingeschreven in het handelsregister. Voordat X een aanvraag kan afdoen moet hij deze ter beoordeling voorleggen aan een kwaliteitsmedewerker van de gemeente. Naar aanleiding van een onderzoek wijzigt de inspecteur de afgegeven VAR-WUO in een VAR-loon.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat er sprake is van voldoende zelfstandigheid ten opzichte van zijn opdrachtgevers. De rechtbank overweegt hierbij dat X, voordat hij een aanvraag in het kader van de WWB kan afdoen, deze aanvraag eerst ter beoordeling moet voorleggen aan een kwaliteitsmedewerker van de gemeente. Volgens de rechtbank voert X zijn werkzaamheden dan niet uit voor eigen rekening en risico. Ook wijst de rechtbank er nog op dat in de contracten die X met enkele intermediairs heeft gesloten, is opgenomen dat X gedurende een bepaalde periode geen zaken met de gemeentes mag doen zonder tussenkomst van die intermediairs. Het gelijk is aan de inspecteur.

(Bron: Taxlive)

Advocaat-generaal Szpunar concludeert dat een douaneschuld wegens onttrekking aan het douanetoezicht ontstaat wanneer de onder de regeling extern douanevervoer geplaatste goederen niet op het douanekantoor van bestemming zijn aangebracht en de vereiste bescheiden niet worden overgelegd.

B&S Global Transit Center bv doet elektronisch aangifte tot plaatsing van goederen onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer. Als de noodzakelijke terugzendingsexemplaren dan wel de elektronische terugmeldingen van de kantoren van bestemming niet worden ontvangen, reikt de inspecteur uitnodigingen tot betaling van douanerechten en btw uit aan B&S bv. Volgens de inspecteur kan de regeling extern communautair douanevervoer namelijk niet als beëindigd worden beschouwd. X bv overlegt vervolgens bescheiden waaruit blijkt dat de goederen bij het douanekantoor van bestemming zijn aangebracht en dat de goederen het grondgebied van de Europese Unie hebben verlaten. Hof Amsterdam oordeelt dat de door X bv overgelegde bescheiden en verklaringen niet voldoen aan de dwingend voorgeschreven voorwaarden die de UCDW stellen aan het bewijs voor de beëindiging van het douanevervoer. Volgens het hof is er dan ook sprake van een onttrekking in de zin van art. 18 lid 1 onderdeel c Wet OB 1968. Het gelijk is aan de inspecteur. De Hoge Raad besluit tot het stellen van prejudiciële vragen in deze zaak.

Advocaat-generaal (A-G) Szpunar concludeert dat op grond van art. 203 CDW een douaneschuld wegens onttrekking aan het douanetoezicht ontstaat wanneer onder de regeling extern douanevervoer geplaatste goederen het douanegebied van de EU verlaten. Dit geldt echter alleen wanneer de goederen niet op het douanekantoor van bestemming zijn aangebracht en de vereiste bescheiden niet worden overgelegd.

(Bron: Taxlive)

X betaalde via een loonbeslag tussen januari en april 2008 € 3.794 alimentatie aan zijn ex-echtgenote Y. Op 1 mei 2008 ging X met pensioen en eindigde het loonbeslag. In 2009 vorderde Y met terugwerkende kracht alimentatie van X vanaf 1 mei 2008. Zij liet daarvoor beslag leggen op de pensioenuitkeringen van X. Op grond daarvan werd na 2008 alsnog € 8.575 alimentatie betaald over mei tot en met december 2008. In zijn aangifte IB 2008 trok X het totale bedrag van € 12.369 aan alimentatie af. De inspecteur weigerde echter de aftrek van € 8.575 omdat dit bedrag niet in 2008 was betaald. Hof Den Bosch was het hiermee eens. Op grond van artikel 6.40 Wet IB 2001 kwamen uitgaven voor persoonsgebonden aftrekposten in aanmerking voor aftrek op het tijdstip waarop zij betaald, verrekend, ter beschikking gesteld of rentedragend waren geworden. De alimentatie was niet in 2008 betaald, verrekend of ter beschikking gesteld. Een beslaglegging die gepaard ging met kosten, leidde volgens het Hof niet tot het rentedragend worden van uitgaven in de zin van artikel 6.40 Wet IB 2001. De alimentatieverplichting van X tegenover Y vormde volgens het Hof wel een schuld als bedoeld in artikel 5.3, lid 3, Wet IB 2001. Het Hof stelde het belastbare inkomen uit sparen en beleggen in box III daarom vast op nihil en verklaarde het hoger beroep van X gegrond.

(Bron: FUTD)

Rechtbank Den Haag bevestigt dat bij de berekening van de aftrekbare voorbelasting men de pro rata-methode niet alleen moet toepassen op gefactureerde btw, maar ook op verlegde btw.

In deze zaak had een lichaam facturen ontvangen van twee beheermaatschappijen voor het verrichten van managementdiensten. De btw over de managementfees was verlegd. Het lichaam meende dat de managementfees moesten worden aangemerkt als kosten zonder omzetbelasting. De verlegde btw zou daardoor volledig aftrekbaar zijn. Maar de rechtbank wees dit standpunt af. Ook voor verlegde btw geldt de pro rata-methode. Het lichaam moest deze methode toepassen omdat het zowel belaste als vrijgestelde prestaties verrichtte en de beheerswerkzaamheden op al deze prestaties zag.

(Bron: Taxence)

Wellicht heeft u wel eens van een aandeelhoudersovereenkomst gehoord. Een aandeelhoudersovereenkomst bevat afspraken tussen aandeelhouders over allerlei onderwerpen. Maar waarom zouden aandeelhouders een aandeelhoudersovereenkomst sluiten en in welke gevallen is een aandeelhoudersovereenkomst aan te raden? De belangrijkste voordelen op een rij.

Oplossing van impasse
Als de mogelijkheid bestaat dat in de algemene vergadering de stemmen staken, dan kan in een aandeelhoudersovereenkomst worden geregeld hoe dergelijke impasses worden opgelost. Denk bijvoorbeeld aan het opnemen van een geschillenregeling of het toekennen van een doorslaggevende stem aan een onafhankelijke derde. Ontbreekt een dergelijke regeling dan is de gang naar de rechter, met alle kosten en tijdinspanningen van dien, onvermijdelijk.

Bescherming minderheidsaandeelhouders
In een aandeelhoudersovereenkomst kan worden geregeld dat bepaalde (ingrijpende) besluiten in de algemene vergadering aan een verzwaarde meerderheid moeten worden onderworpen. Op die manier is de instemming van de minderheidsaandeelhouder vereist om die besluiten te kunnen nemen. Denk daarbij aan besluiten over ingrijpende wijzigingen van de onderneming of besluiten die de minderheidsaandeelhouder direct raken.

Bescherming aandeelhouders die geen bestuurder zijn
Zolang alle aandeelhouders ook bestuurder zijn, zullen zij goed op de hoogte zijn van het reilen en zeilen binnen de onderneming. Dat is anders indien aandeelhouders ‘slechts’ aandeelhouder zijn en verder geen bestuursfunctie vervullen. In dat geval zijn zij geheel afhankelijk van de informatievoorziening vanuit het bestuur. In dat geval kan in een aandeelhoudersovereenkomst een informatieverplichting tegenover de aandeelhouders(vergadering) worden opgenomen en kunnen bepaalde bestuursbesluiten aan de goedkeuring van dealgemene vergadering worden onderworpen.

Contractsvrijheid
Het grote voordeel van het maken van afspraken in een aandeelhoudersovereenkomst, is dat partijen in principe geheel vrij zijn om af te spreken wat zij willen. Dit in tegenstelling tot in de statuten, waarvoor de wet verschillende (dwingende) voorschriften geeft. Doorgaans dienen de statuten van de vennootschap wel als leidraad, maar zelfs daarvan kan worden afgeweken in een aandeelhoudersovereenkomst. Let er wel steeds op dat niet alle afspraken in een aandeelhoudersovereenkomst het beoogde effect hebben. Zo zal een schending van een in strijd met wet of statuten opgenomen bepaling in een aandeelhoudersovereenkomst doorgaans slechts leiden tot een schadevergoedingsverplichting of boeteverplichting, maar gaat de wettelijke of statutaire regeling voor. Met inachtneming hiervan zijn partijen echter vrij in hoe ze de aandeelhoudersovereenkomst inrichten.

Geheimhouding / beslotenheid
Natuurlijk kunt u, zeker sinds de invoering van de flex-bv, veel onderwerpen ook in de statuten van de vennootschap regelen. Maar statuten hebben als grote nadelen dat wijziging ervan steeds via de notaris moet en dat (vaak nog belangrijker) statuten openbaar zijn. Iedereen kan bij het handelsregister de statuten van de vennootschap opvragen. Het kan nadelig zijn dat bepalingen voor iedereen kenbaar zijn, bijvoorbeeld bij onderhandelingen met derden over de koopprijs voor aandelen, in verband met opgenomen aanbiedingsverplichtingen of ten aanzien van bepalingen die specifiek betrekking hebben op bepaalde partijen.

Concretisering
Waar statuten normaal gesproken algemene regelingen bevatten, die zien op groepen belanghebbenden (bestuurders, aandeelhouders) of op bepaalde onderwerpen (aandelen, zeggenschap, financiën), kan in een aandeelhoudersovereenkomst veel meer worden ingespeeld op de specifieke positie van de aandeelhouders. Denk aan het beschermen van bepaalde (minderheids) aandeelhouders, het binden van bepaalde aandeelhouders of het opnemen van een aanbiedingsverplichting indien zich wijzigingen voordoen in de persoonlijke situatie van een bepaalde aandeelhouder. Ook kunnen (tijdelijke) beleidsafspraken nader in een aandeelhoudersovereenkomst worden uitgewerkt. Statuten zijn daar over het algemeen niet de aangewezen plaats voor.

Financieel beleid / bescherming financiële positie vennootschap
Niet alleen wat er bij de vennootschap binnenkomt is van belang, maar ook wat er uit gaat (dividenden, managementvergoedingen, leningen). Een aandeelhoudersovereenkomst is bij uitstek de plaats om daar afspraken over te maken, bijvoorbeeld door een financiële buffer overeen te komen.

Continuïteit / toe- en uittreding
Het maken van afspraken in een aandeelhoudersovereenkomst, al dan niet in combinatie met een statutaire verplichting voor aandeelhouders om toe te treden tot de aandeelhoudersovereenkomst, zorgt ook voor een bepaalde continuïteit. Daarbij kunnen specifieke afspraken worden gemaakt over toe- en uittreding, zodat vooraf duidelijk onder welke voorwaarden (potentiële) aandeelhouders kunnen toetreden en hoe zij op een nette manier afscheid van elkaar kunnen nemen.

(Bron: Pellicaan)

X kocht in april 2005 een kantoorpand dat was verhuurd aan BV A, waarin hij indirect een a.b. had. Vanaf de aanschaf van het pand verrichtte X al het klein en groot onderhoud zelf in eigen beheer. Uitsluitend hoog specialistisch werk besteedde hij uit. Vanaf september 2008 verhuurde X een deel van het pand aan BV B, waarin hij ook een a.b. had. Die huur werd in de loop van 2010 beëindigd, als gevolg van het faillissement van BV B. Ook de huurovereenkomst met BV A werd in 2010 beëindigd, waarna X het pand verbouwde om er goed verhuurbare bedrijfsunits van te maken. Vervolgens verhuurde hij met ingang van 1 oktober 2010 een deel van het pand aan D en met ingang van 1 december 2010 een ander deel aan E. In zijn aangifte IB 2010 bracht X een negatief terbeschikkingstellingsresultaat van € 37.205 in aftrek. De inspecteur corrigeerde de aangifte en stelde dat in verband met het faillissement van BV B per augustus 2010 sprake was van beëindiging van de tbs van het pand. Hij nam een boekwinst op het pand in aanmerking en liet een deel van de kosten die verband hielden met de tbs niet in aftrek toe. Hof Den Haag besliste dat de werkzaamheden die X vanaf de aanschaf van het pand had verricht, kwantitatief en kwalitatief van dien aard waren dat sprake was van werkzaamheden die normaal, actief vermogensbeheer overstegen. Er was sprake van een werkzaamheid in de zin van artikel 3.91, lid 1, onderdeel c, Wet IB 2001. Vanaf de aanschaf van het pand was het regime van het belastbaar inkomen uit werk en woning (box I) van toepassing. In dit geval prevaleerde volgens het Hof artikel 3.91, lid 1, onderdeel c, boven artikel 3.92, lid 1, onderdeel a, Wet IB 2001 omdat de laatstgenoemde bepaling een uitbreiding beoogde van de categorie resultaat uit overige werkzaamheden en slechts van toepassing was als was voldaan aan formele criteria, terwijl de toepasselijkheid van eerstgenoemde bepaling afhing van de aard en omvang van de door X feitelijk verrichte werkzaamheden. Ook na 1 augustus 2010 was X met de werkzaamheden doorgegaan. Een stakingsmoment van de werkzaamheden in de zin van artikel 3.91, lid 1, onderdeel c, Wet IB had niet plaatsgevonden. Het Hof verklaarde het hoger beroep van X gegrond.

(Bron: FUTD)

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde vorig jaar dat een ondernemer wiens bestelauto, ruim na de verkoop van zijn onderneming, op naam van koper werd gesteld, de naheffingsaanslag BPM gewoon moest betalen. Hof Den Bosch oordeelde onlangs anders.

Als ondernemer met een bestelauto met grijs kenteken moet men vijf jaar aan de voorwaarden van de grijskentekenregeling voldoen om niet geconfronteerd te worden met een naheffingsaanslag BPM. Verkoopt de ondernemer de auto voor dat de vijfjaarstermijn is verstreken aan een andere ondernemer die gebruik kan maken van de grijskentekenregeling, dan ontloopt de ondernemer de naheffingsaanslag BPM. Men moet de auto dan middels van een doorschuifverklaring overdragen. Zit er echter een te lange tijd tussen de bedrijfsoverdracht per 1 juli 2012 (de auto hoort tot de bedrijfsboedel) en de auto op naam van de koper zetten, dan vindt de inspecteur dat er toch BPM moet worden betaald en Rechtbank Zeeland-West-Brabant was het daar mee eens.
De auto van de ondernemer, eigendom van een leasemaatschappij, wordt uiteindelijk op 23 maart 2013 op naam van de nieuwe eigenaar gezet. Deze heeft, sinds 1 juli 2012, in het kader van zijn onderneming gebruik gemaakt van de bestelauto. Volgens de verkoper is de vertraging van de formele overdracht van de auto te wijten aan de leasemaatschappij. Het hof vindt dat de verkoper voldoende heeft aangetoond dat hij er alles aan heeft gedaan om de auto zo snel mogelijk te laten overschrijven. Aan alle overige vereisten is voldaan. De naheffingsaanslag wordt vernietigd.

(Bron: SDU)

Een faillissement bestaat uit een aantal stappen. Maar ieder faillissement is anders, dus niet alle stappen zijn altijd nodig. Uw faillissementsaanvraag kan bijvoorbeeld worden afgewezen. Of u belandt in de schuldsanering. Wat zijn de algemene stappen van een faillissement?

1. Uw faillissementsaanvraag

U kunt zelf uw faillissement aanvragen. Of uw schuldeisers vragen uw faillissement aan. Als u zelf schuldeiser bent, kunt u natuurlijk het faillissement van uw klant aanvragen. Daarvoor heeft u een advocaat nodig.

2. Naar de rechter

De rechter bepaalt of uw faillissementsaanvraag terecht is. Tijdens de zitting krijgt u de kans op een verweer. U kunt dan ook een aanvraag doen voor schuldsanering. Kunt u uw schulden nog wel betalen? Dan is de kans groot dat uw aanvraag wordt afgewezen. U kunt alleen in beroep gaan tegen de uitspraak als u aanwezig bent bij de zitting.

3. De curator krijgt de controle over uw bedrijf en uw vermogen

De rechter benoemt een curator. Die brengt al uw bezittingen en schulden in kaart en legt beslag op uw vermogen, ook op uw privévermogen. De curator neemt ook alle beslissingen voor uw bedrijf. Een deel van uw inkomsten mag u houden voor levensonderhoud. De curator probeert zoveel mogelijk bezittingen te verkopen om aan geld te komen voor uw schuldeisers.

4. Verificatiefase

Dan gaat u de verificatiefase in. De curator bekijkt welke schulden echt zijn en welke niet. Met de schuldeisers worden afspraken gemaakt over terugbetaling.

5. Betalen van schuldeisers

De curator stelt hiervoor een uitdelingslijst op. De schuldeisers moeten hiermee akkoord gaan. Wie wat krijgt, hangt af van de rangorde van schuldeisers. De rechter moet het akkoord met uw schuldeisers nog wel goedkeuren. Blijft er nog een schuld openstaan? Als u bestuurlijk aansprakelijk bent, dan kunnen schuldeisers die in de toekomst bij u claimen.

6. Einde faillissement

Uw faillissement eindigt als:

  • U uw schulden heeft afbetaald volgens de wettelijke verdeling. Voor het restant blijft u aansprakelijk.
  • De rechter het akkoord met uw schuldeisers goedkeurt. U betaalt uw schulden af volgens de uitdelingslijst.

7. Doorstart na een faillissement

Een faillissement hoeft niet het einde te zijn van uw bedrijf. Misschien kunt u een doorstart maken. Soms is voortzetting tijdens een faillissement ook mogelijk.

(Bron: Kamer van Koophandel)