Archive for oktober, 2015

Geen wijziging verliesbeperking commanditair vennoot door wijziging winstverdeling

Categories: Nieuws, Nieuws voor de eenmanszaak of vof, Nieuws voor de eenmanszaak of vof, belastingnieuws, diversen
Reacties uitgeschakeld voor Geen wijziging verliesbeperking commanditair vennoot door wijziging winstverdeling

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat een wijziging in de winstverdeling er niet toe leidt dat X meer verlies kan verrekenen dan het bedrag van zijn inbreng. Het referentiebedrag kan namelijk alleen wijzigen door stortingen of onttrekkingen.

Belanghebbende, X, is commanditair vennoot van C cv. Zijn inbreng bedraagt € 41.666. In 2007 wordt de winstverdeling van de cv veranderd. De vennoten komen overeen dat het fiscale resultaat van de jaren 2004-2006 voor rekening van X komt. Het verlies van 2004 van de cv bedraagt € 21.287. In 2005 wil X een verlies van € 163.414 verrekenen. De inspecteur staat slechts verrekening van een verlies van € 20.379 toe. X is van mening dat de gewijzigde winstverdeling met zich brengt dat het maximaal in aanmerking te nemen verlies als commanditair vennoot niet langer is beperkt tot de waarde van zijn inbreng.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat een wijziging in de winstverdeling er niet toe leidt dat X meer verlies kan verrekenen dan het bedrag van zijn inbreng. Volgens het hof kan het referentiebedrag namelijk alleen wijzigen door stortingen of onttrekkingen. Nu X geen stortingen of onttrekkingen heeft verricht, is het oorspronkelijke referentiebedrag van € 41.666 niet gewijzigd. Het gelijk is aan de inspecteur.

(Bron: Taxlive)

Wetsvoorstel aanpassing fiscale eenheid ingediend

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, fiscale eenheid
Reacties uitgeschakeld voor Wetsvoorstel aanpassing fiscale eenheid ingediend

Het regime van de fiscale eenheid in de vennootschapsbelasting wordt aangepast om dit in overeenstemming te brengen met het EU-recht. Dit blijkt uit een wetsvoorstel dat de Staatssecretaris van Financiën heeft ingediend bij de Tweede Kamer. De vooruitlopend op deze wetswijzigingen ingediende verzoeken worden beoordeeld aan de hand van een beleidsbesluit (V-N 2015/7.13).

Het Hof van Justitie EU heeft in drie zaken het regime van de fiscale eenheid in strijd met het EU-recht geoordeeld (V-N 2014/30.9). De regeling voor de fiscale eenheid wordt in dit wetsvoorstel uitgebreid voor twee situaties. De eerste betreft de situatie dat een in Nederland gevestigde moedermaatschappij de aandelen houdt in een dochtervennootschap die is gevestigd in een andere EU-/EER-lidstaat en die dochtervennootschap (onmiddellijk of middellijk via een andere EU/EER-vennootschap) de aandelen houdt in een in Nederland gevestigde (klein)dochtermaatschappij. In die situatie kan onder voorwaarden een fiscale eenheid tot stand worden gebracht tussen de in Nederland gevestigde moedermaatschappij en de in Nederland gevestigde (klein)dochtermaatschappij. De in het buitenland (EU/EER) gevestigde dochtervennootschap, de zogenoemde tussenmaatschappij, maakt daarbij geen deel uit van de fiscale eenheid.

Daarnaast wordt het mogelijk om in de situatie waarin de aandelen in twee of meer in Nederland gevestigde zustermaatschappijen worden gehouden door een in de EU/EER gevestigde moedervennootschap, onder voorwaarden een fiscale eenheid tot stand te brengen tussen de in Nederland gevestigde zustermaatschappijen. De in het buitenland (EU/EER) gevestigde moedervennootschap, de zogenoemde topmaatschappij, maakt daarbij geen deel uit van de fiscale eenheid.

De recente uitspraak in de zaak Groupe Steria (V-N 2015/44.11, TaxVisions editie 10 juli 2015) wordt momenteel nog bestudeerd.

(Bron: Taxlive)

Ondanks rekenrente van 3,23% bij overname pensioenverplichting BV moet toch met 4% worden gerekend

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, pensioen (ook in eigen beheer van de BV)
Reacties uitgeschakeld voor Ondanks rekenrente van 3,23% bij overname pensioenverplichting BV moet toch met 4% worden gerekend

De Hoge Raad oordeelt dat de in de markt gebruikelijke rekenrente voor de waardering van pensioenverplichtingen lager kan zijn dan 4%. De jaarlijkse dotatie aan een voorziening voor een toegezegd pensioen kan dan lager zijn dan deze volgens goed koopmansgebruik met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen zou moeten zijn.

Belanghebbende, X bv, is een 100%-dochtervennootschap van A bv. A bv heeft aan haar dga pensioenrechten toegekend en daartoe in eigen beheer een pensioenvoorziening gevormd. X bv neemt de pensioenverplichting eind 2005 over van A bv voor € 1,9 mln. Hierbij is een rekenrente van 3,23% toegepast. In geschil is of de inspecteur bij het opleggen van de VPB-aanslag 2005 terecht het standpunt inneemt dat de pensioenverplichting moet worden gewaardeerd met toepassing van een rekenrente van ten minste 4% en zonder leeftijdsterugstellingen. Rechtbank ‘s-Gravenhage oordeelt dat de inspecteur terecht rekening heeft gehouden met een rekenrente van 4%. Met betrekking tot de leeftijdsterugstellingen oordeelt de rechtbank dat X bv daar geen rekening mee mag houden. Hof Den Haag oordeelt dat de te hanteren rekenrente, op grond van art. 3.29 Wet IB 2001, netto ten minste vier percent moet bedragen. Volgens het hof is dit niet anders als de pensioenverplichtingen zijn overgenomen en daarvoor een (zakelijk bepaalde) koopsom is ontvangen die is vastgesteld met inachtneming van een rekenrente van minder dan vier percent. X bv mag volgens het hof echter wel, op grond van art. 8 lid 6 Wet VPB 1969, rekening houden met leeftijdsterugstellingen. Het hof overweegt daarbij dat ter bepaling van de sterftekansen een leeftijdsterugstelling alleen kan worden toegepast ter correctie van het verschil tussen de gehanteerde overlevingstabel en een overlevingstabel van recentere datum. Daar is volgens het hof sprake van. Het hof vermindert de aanslag in verband hiermee met € 50.764.

De Hoge Raad oordeelt dat de wetgever onder ogen heeft gezien dat de in de markt gebruikelijke rekenrente voor de waardering van pensioenverplichtingen lager kan zijn dan 4%, en dat de wetgever desondanks de voorgestelde wettekst niet heeft aangepast. Volgens de Hoge Raad aanvaardt de wetgever dan ook dat de jaarlijkse dotatie aan een voorziening voor een toegezegd pensioen lager kan zijn dan deze volgens goed koopmansgebruik met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen zou moeten zijn. In casu leidt dit er toe dat, onmiddellijk na de overname van de pensioenverplichting, een vrijval van een gedeelte van de overnamesom verplicht tot de winst wordt gerekend. Verder stelt de Hoge Raad nog vast dat uit de stukken van het geding blijkt dat de inspecteur wel is uitgegaan van de overlevingstafel GBM/GBV 2000-2005. Het oordeel van het hof op dit punt is dan onjuist. De Hoge Raad doet de zaak vervolgens zelf af.

(Bron: Taxlive)

Sinds 1 juli jl. is de Pensioenwet – die ervoor zorgt dat toegezegde pensioenen zo goed mogelijk beschermd worden – uitgebreid met nieuwe verplichtingen inzake pensioencommunicatie.

Kort samengevat moet er: beter over pensioen gecommuniceerd, moet dat individueel en mag dat digitaal. Beter betekent dan: correct, evenwichtiger en duidelijker. Individueel betekent dat een werknemer inzicht en overzicht moet krijgen. Maar ook dat hij weet welke keuzes hij kan en moet maken – event gestuurd – en wat de consequenties daarvan zijn.

Vervolgens, en mijns inziens is dat eigenlijk het belangrijkste, heeft de werkgever hierbij een spilfunctie. Ofwel, de werkgever is (eind)verantwoordelijk voor het verzorgen en bewerkstelligen van goede pensioencommunicatie.

Dat is ook logisch, immers de werkgever is een pensioenovereenkomst aangegaan met de werknemer. Dat hij deze vervolgens laat uitvoeren door een pensioenfonds of verzekeraar/PPI doet dan niet ter zake. Dat heten niet voor niets uitvoerders.

De nieuwe eisen aan pensioencommunicatie betekenen dus dat:

-werknemers van hun werkgever mogen verwachten dat ze goed worden geïnformeerd en

-dat werkgevers hiervoor verantwoordelijk zijn. Zij kunnen dat wel ‘uitbesteden’ aan de uitvoerder van de regeling, maar dan moet ze wel continu verifiëren dat de communicatie juist is en goed aankomt én of de werknemer deze ‘boodschap’ wel kan en gaat begrijpen.

De vraag is dan gerechtvaardigd of de uitvoerder voldoende écht communiceert of zich vooral ook indekt, en dat misschien wel ook moet, tegen mogelijke aansprakelijkheid?

Uit onderzoek blijkt ook dat werknemers het liefst persoonlijk, op de werkvloer geïnformeerd wil worden. Dat kost echter veel tijd en geld. Een eerste oplossing is dus digitaal communiceren en veel meer zelfwerkzaamheid van de werknemer bewerkstelligen én afdwingen.

Daarvoor zijn inmiddels prima PensioenCommunicatieTools beschikbaar en ook werkgeverspensioenchecklists. Of de door de PensioenFederatie en het Verbond van Verzekeraars aangereikte checklist voldoende uitgebreid is waag ik te betwijfelen.

Werkgevers die het niet zo nauw nemen met de nieuwe pensioencommunicatie lopen het risico op grond hun nieuwe zorgplicht te worden aangesproken. Naast het niet invullen van gewoon goed werkgeverschap geen prettig vooruitzicht.

Dat naast de invulling door de werkgever er ook nog aanvullende wetgeving nodig is die werknemers meer keuzemogelijkheden en eigen verantwoordelijkheid geven is evident om pensioencommunicatie echt te laten landen. Maar dat ontslaat een werkgever niet om nu al aan de slag te gaan. Zijn toekomstige zorgplicht wordt door die meer keuzemogelijkheden uiteraard alleen nog maar groter.

(Bron: Pensioenweblog)

Ondernemers moeten zich voor hun internetverkopen van goederen sneller dan voorheen voor btw-doeleinden registreren in Frankrijk, als zij goederen leveren aan in Frankrijk woonachtige vrijgestelde ondernemers of particulieren. Het drempelbedrag wordt vanaf 2016 verlaagd van € 100.000 naar €  35.000 en is dan even hoog als in België. Het drempelbedrag voor Duitsland bedraagt € 100.000. Blijft btw registratie ten onrechte achterwege? Dan loopt u het risico op een btw naheffingsaanslag en een fikse boete.

 

Regeling voor afstandsverkopen

De regeling voor afstandsverkopen geldt voor verkopen op afstand. Dit zijn verkopen vanuit een andere lidstaat. Een dergelijke levering aan een btw-ondernemer leidt normaal gesproken tot een intracommunautaire verwerving in de lidstaat van aankomst van de verzending.

 

De levering aan de volgende afnemers leidt echter niet tot een verwerving:

  • Particulieren (= niet-btw-ondernemers).
  • Landbouwregelaars (= toepassing landbouwregeling).
  • Btw-ondernemers die uitsluitend btw-vrijgestelde prestaties verrichten.
  • Niet-btw-plichtige rechtspersonen, die uit de lidstaat minder afnemen dan

o    € 10.000 (lidstaat van verwerving: Nederland)

o    € 11.200 (lidstaat van verwerving: België)

o    € 12.500 (lidstaat van verwerving: Duitsland)

o    € 10.000 (lidstaat van verwerving: Frankrijk).

 

Doordat in de lidstaat van aankomst geen heffing btw plaatsvindt, bepaalt de lidstaat van verzending het btw-tarief. De leveranciers doen er dus goed aan om zich in de lidstaat te vestigen met het laagste btw-tarief. Zij zorgen ervoor, dat het voor de afnemers niet uitmaakt vanwaar de goederen worden verzonden. Dit bereiken de leveranciers door zorg te dragen voor de verzending van de goederen.

 

Concurrentie voorkomen

De regeling voor afstandsverkopen moet voorkomen, dat er concurrentie optreedt tussen lidstaten. Boven een bepaalde omzetdrempel bepaalt de lidstaat van aankomst het btw-tarief. Er moet dan btw worden voldaan in de lidstaat van aankomst van de verzending. De leverancier is deze btw verschuldigd.

 

Btw-registratie in ander EU-lidstaat

Bij overschrijding van de drempelwaarde (of het jaar ervoor) bent u verplicht tot btw-registratie in de andere EU-lidstaat. Doet u dit niet? Dan riskeert u een naheffingsaanslag en een fikse boete van de buitenlandse Belastingdienst. De kans op een dergelijke buitenlandse naheffing wordt namelijk steeds groter.

 

Tip

Levert u goederen aan vrijgestelde ondernemers of particulieren in andere lidstaten? Ga dan na of u uw onderneming moet registreren in de andere lidstaat.

(Bron: ABAB)

De Hoge Raad oordeelt dat voor elke vanaf 1 juli 2011 gedane uitspraak op bezwaar heeft te gelden dat de inspecteur zich slechts op omkering en verzwaring van de bewijslast kan beroepen als een informatiebeschikking onherroepelijk is geworden of als de vereiste aangifte niet is gedaan.

Mevrouw X exploiteert een juweliersbedrijf. Na een boekenonderzoek legt de inspecteur een btw-naheffingsaanslag aan X op. De aanslag is bij uitspraak op bezwaar van 7 januari 2013 gehandhaafd. Met betrekking tot de aanslag is geen informatiebeschikking vastgesteld. Rechtbank Den Haag stelt de inspecteur in het gelijk. Volgens Hof Den Haag moet reeds vanwege het niet nakomen van de administratieve verplichtingen de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard. X gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat voor elke vanaf 1 juli 2011 gedane uitspraak op bezwaar heeft te gelden dat de inspecteur zich slechts op omkering en verzwaring van de bewijslast kan beroepen als een informatiebeschikking onherroepelijk is geworden of als de vereiste aangifte niet is gedaan. Ook ten aanzien van de administratieve verplichtingen is de omkering en verzwaring van de bewijslast afhankelijk van een informatiebeschikking (zie HR 2 oktober 2015, nr. 14/02335, V-N 2015/18.5). Het beroep van X is gegrond. Verwijzing volgt naar Hof Amsterdam om alsnog de stelling van de inspecteur te behandelen dat X niet de vereiste aangiften heeft gedaan.

(Bron: Taxlive)

Uit een FIOD-onderzoek bleek dat de certificaten van oorsprong van de door BV X geïmporteerde spaarlampen waren vervalst. Naar aanleiding hiervan legde de inspecteur in juli 2006 twee UTB’s aan antidumpingrechten van in totaal € 826.939 op. BV X ging in beroep en stelde dat zij in haar verdedigingsbelang was geschaad. Hof Amsterdam stelde vast dat de rechten van de verdediging van BV X weliswaar niet waren geëerbiedigd, maar besliste dat BV X daardoor niet was benadeeld. De stelling van BV X dat haar de mogelijkheid was ontnomen om vooraf te stellen dat zij ten aanzien van één van de aangiften niet als schuldenaar kon worden aangemerkt, was volgens het Hof een juridische stelling die na het uitreiken van de UTB’s kon worden getoetst. BV X ging met succes in cassatie. De Hoge Raad stelde voorop dat uit het Kamino en Datema-arrest van het EU-Hof van Justitie volgde dat een schending van de rechten van de verdediging bij de totstandkoming van een (bezwarend) besluit kon leiden tot nietigverklaring van het na afloop van de betrokken administratieve procedure genomen besluit, wanneer deze procedure zonder de onregelmatigheid een andere afloop zou kunnen hebben gehad. Daarvoor was niet vereist dat de douaneautoriteiten zonder deze schending zouden hebben afgezien van het vaststellen van één of meer van de UTB’s of dat deze op een lager bedrag zouden zijn gesteld. Volgens de Hoge Raad moest worden bewezen dat, wanneer de schending niet had plaatsgevonden, (1) degene tot wie de UTB was gericht, een inbreng had kunnen leveren die voor het vaststellen van de UTB van belang was en (2) niet kon worden uitgesloten dat deze had kunnen leiden tot een besluitvormingsproces met een andere afloop. Dit moest worden beoordeeld door de feitenrechter. De uitspraak van het Hof was volgens de Hoge Raad onjuist. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar Hof Amsterdam voor een verder onderzoek.

(Bron: FUTD)

Aansprakelijkheid BV voor BTW-schuld f.e. niet strijdig met EU-recht

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, omzetbelasting
Reacties uitgeschakeld voor Aansprakelijkheid BV voor BTW-schuld f.e. niet strijdig met EU-recht

BV X en BV Y maakten deel uit van een f.e. voor de BTW. Nadat enkele andere BV’s uit die f.e. failliet waren gegaan, stelde de ontvanger BV X en BV Y aansprakelijk voor twee onbetaald gebleven naheffingsaanslagen BTW die aan de f.e. waren opgelegd (€ 349.481 en € 107.192). Zij gingen daartegen in beroep en stelden dat de aansprakelijkstelling in strijd was met de BTW-Richtlijn en de EU-rechtelijke beginselen van rechtszekerheid en evenredigheid. Rechtbank Noord-Nederland besliste dat artikel 43, lid 1, IW de aansprakelijkheid regelde voor de gehele BTW-schuld van een f.e van natuurlijke personen en lichamen. Geen enkele bepaling in de BTW-Richtlijn regelde dit punt. Volgens vaste rechtspraak was een aangelegenheid bij ontbreken van een EU-regeling een aangelegenheid van de interne rechtsorde van elke lidstaat. Van strijd met de BTW-Richtlijn was volgens de Rechtbank dus geen sprake. De nationale wetgever was met artikel 43, lid 1, IW volgens de Rechtbank ook gebleven binnen de grenzen van de algemene rechtsbeginselen die deel uitmaakten van de rechtsorde van de EU. Hierbij was van belang dat een f.e. alleen fiscaal bestond en niet civielrechtelijk, waardoor het niet mogelijk was om belastingschulden bij een f.e. te innen. Artikel 43, lid 1, IW was een noodzakelijke maatregel voor de inning van de belastingschulden van de f.e. De Rechtbank handhaafde de aansprakelijkstelling van BV X en BV Y. Hof Amsterdam verenigde zich in het door BV X en BV Y ingestelde hoger beroep met de uitspraak van de Rechtbank. Het Hof verklaarde het hoger beroep van BV Y toch nog gegrond omdat in het bedrag van de aansprakelijkstelling een boete van € 2.161 was begrepen en de ontvanger niet had gesteld dat het belopen van deze boete was te wijten aan BV Y.

(Bron: FUTD)

Gift van BV wegens liefdadigheidswensen aandeelhouder toch aftrekbaar

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, diversen
Reacties uitgeschakeld voor Gift van BV wegens liefdadigheidswensen aandeelhouder toch aftrekbaar

De staatssecretaris heeft een besluit uitgebracht over de giftenaftrek in de Vpb als de gift (ook) verband houdt met de charitatieve behoefte van de aandeelhouder. Gezien het verband met een persoonlijke behoefte van de aandeelhouder zouden deze giften kwalificeren als middellijke uitdeling en als zodanig geheel van aftrek zijn uitgesloten, maar een dergelijke benadering vindt de staatssecretaris niet passend bij doel en strekking van de giftenaftrek in de Vpb. Hij hanteert daarom de volgende uitleg. Een gift door een vennootschap die is ingegeven door de persoonlijk charitatieve behoefte van de aandeelhouder, maar (overigens) voldoet aan de door artikel 16 Wet Vpb gestelde vereisten voor giftenaftrek, komt als gift in aftrek en wordt niet als uitdeling aangemerkt. Voor de volledigheid merk de staatssecretaris op dat de voor giftenaftrek vereiste zogenoemde ANBI-status van de begiftigde onder andere meebrengt dat de aandeelhouder geen doorslaggevende zeggenschap mag hebben over de ANBI.

(Bron: FUTD)

De afschaffing van de VAR wordt uitgesteld tot 1 april, daarna komt er een overgangsperiode die duurt tot 1 januari 2017.

De wet DBA (Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties) moet schijnzelfstandigheid bestrijden. De VAR wordt afgeschaft en de belastingdienst geeft vooraf een oordeel aan opdrachtgevers en -nemers over sprake is van een verkapt dienstverband. Eigenlijk was het de bedoeling dat deze wet al op 1 januari 2016 ingevoerd zou worden, maar dat was veel te snel volgens bonden en belangenorganisaties.

Er was overal een hoop onduidelijkheid; zowel bij de belastingdienst, als bij de politiek, als bij de zzp’ers. Bovendien was er angst dat de nieuwe regels voor een oerwoud aan administratie zou zorgen bij de belastingdienst. De Tweede Kamer was vlak voor de zomer akkoord gegaan, maar de Eerste Kamer heeft twijfels.

Transitieperiode
Om alle partijen nu wat meer lucht te geven, komt er dus een ruimere transitieperiode. Daardoor krijgt de markt de tijd om de werkwijze met de VAR uit de faseren en over te stappen naar de nieuwe werkwijze.

Dat is wel nodig, want uit een peiling van zzp-bouwmeter blijkt dat 75 procent van de zelfstandige werknemers verwacht dat door de nieuwe regels er minder opdrachten binnenkomen. De helft zegt niet goed op de hoogte te zijn van de nieuwe regels. Bij opdrachtgevers ligt dat percentage op 39 procent.

Zorgen niet weggenomen
De zorgen over de nieuwe wetgeving worden niet helemaal weggenomen, zegt D66-Senator Rinnooy Kan: “Het zou verstandig zijn als het kabinet eerst met een fundamentele visie komt over de toekomstige inrichting van de arbeidsmarkt en de positie van zzp’ers.”

Vorige week werd een motie van D66-Senator Thom de Graaf aangenomen, waarin de regering wordt verzocht met een eigen opvatting te komen over een meer evenwichtige verhouding tussen werknemers en zelfstandigen.