Archive for oktober, 2015

Overdrachtsbelastingconstructie met bv’s heeft deels succes

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, inventaris (ook bedrijfsmiddelen en gebouwen en terreinen)
Reacties uitgeschakeld voor Overdrachtsbelastingconstructie met bv’s heeft deels succes

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de constructie is opgezet om de heffing van overdrachtsbelasting te ontgaan. Wel geoorloofd is dat een gevoegde vennootschap, die geen onroerendezaakvennootschap is, eerst wordt losgeweekt. Het hof vermindert de naheffingsaanslag.

Belanghebbende, X bv, en A bv houden ieder een belang van 50% in B bv. B bv houdt de aandelen in drie bv’s waarmee ze een f.e. vormt, waaronder P bv. B bv is een onroerendezaakvennootschap. In de maanden mei-juni 2005 worden, in het kader van een zesstappenplan, 34 notariële akten gepasseerd. X bv wil hiermee bereiken dat de aandelen B bv van A bv worden overgenomen zonder dat overdrachtsbelasting is verschuldigd. De inspecteur stelt dat er sprake is van fraus legis en legt een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op. Rechtbank Zeeland – West-Brabant oordeelt dat X bv in strijd met doel en strekking van art. 4 WBR heeft gehandeld en dat belastingverijdeling de doorslaggevende beweegreden van de rechtshandelingen is geweest. De rechtbank overweegt daarbij dat de rechtstreekse overdracht van de onroerende zaken, of van de aandelen in het kapitaal van B bv, wel tot heffing van overdrachtsbelasting zou hebben geleid. Verder is de rechtbank van mening dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat verijdeling van overdrachtsbelasting het voor X bv doorslaggevende motief was voor de in 2005 uitgevoerde rechtshandelingen. De rechtbank overweegt hierbij dat sprake is van een complex van rechtshandelingen en dat X bv onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat andere dan belastingverijdelingsmotieven (in betekenende mate) ten grondslag hebben gelegen aan dit complex van rechtshandelingen. Volgens de rechtbank is er dan sprake van wetsontduiking. Het gelijk is aan de inspecteur.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de constructie is opgezet om de heffing van overdrachtsbelasting te ontgaan. De inspecteur heeft dan ook terecht een naheffingsaanslag opgelegd. Vervolgens stelt het hof vast dat de inspecteur ten onrechte de aandelen in een van de gevoegde vennootschappen, P bv, als fictieve onroerende zaken heeft aangemerkt. De belastingbesparing die X bv heeft gerealiseerd door de aandelen P bv apart te kopen, is volgens het hof niet in strijd met doel en strekking van de WBR, en is dan ook geoorloofd. Het hof vermindert de naheffingsaanslag.

(Bron: Taxlive)

Beperk je risico’s als bestuurder van een BV

Categories: Kennisbank, Kennisbank voor het MKB (BV), Kennisbank voor het MKB(BV), juridisch, ondernemingsrecht
Reacties uitgeschakeld voor Beperk je risico’s als bestuurder van een BV

Ondanks dat het economisch klimaat wat beter lijkt te zijn, zijn er nog steeds financiële problemen bij het mkb. Hoewel het aantal faillissementen terugloopt, gaat het helaas nog wel eens mis. Ondernemers zijn (soms terecht) liever bezig met ondernemen dan met de risico’s van bijvoorbeeld aansprakelijkheid, maar het is ook goed die risico’s te bespreken.

Als advocaat gespecialiseerd in bestuurdersaansprakelijkheid zie ik maar al te vaak dat problemen eerder voorkomen hadden kunnen worden. Liever vooraf advies, dan achteraf problemen!

Vormen van bestuurdersaansprakelijkheid

Als bestuurder kun je het risico lopen van persoonlijke aansprakelijkheid. Er zijn verschillende vormen van bestuurdersaansprakelijkheid. Bijvoorbeeld is het vaste rechtspraak dat een bestuurder aansprakelijk kan zijn wanneer hij namens de onderneming verplichtingen aangaat waarvan hij weet, of redelijkerwijs kon weten, dat de onderneming deze verplichtingen niet zou kunnen voldoen en waardoor schuldeisers vervolgens met lege handen staan. Simpel gezegd: als je tegen beter weten in toch nog doorgaat.
Een andere aansprakelijkheid is als de bestuurder bewerkstelligt dat de vennootschap een wettelijke of contractuele verplichting niet nakomt. Rechters zijn echter wel terughoudend met het aannemen van persoonlijke aansprakelijkheid. De gedachte hierachter is dat ondernemers ook een bepaalde vrijheid moeten hebben risico’s te nemen (dat hoort nu eenmaal bij ondernemen). De bestuurder moet een voldoende ernstig verwijt gemaakt kunnen worden.

Dividenduitkering en aansprakelijkheid bestuurder

Er zijn echter ook andere risico’s. Als het gaat om de financiële situatie, zijn er bepalingen opgenomen ten aanzien van bijvoorbeeld dividenduitkeringen. Artikel 2:216 BW bepaalt bijvoorbeeld dat een dividenduitkering pas gevolgen heeft wanneer dit goedgekeurd is door het bestuur, waarbij de bestuurder een zogenaamde uitkeringstest moet doen. Maar de Wet schrijft bijvoorbeeld ook voor dat bestuurders aansprakelijk kunnen zijn voor schade vanwege een misleidende voorstelling van zaken in de jaarrekening.

Aansprakelijkheid bestuurder administratie niet op orde

Een ander aansprakelijkheidsrisico dat op de loer ligt, is de plicht van het melden van betalingsonmacht bij de belastingdienst. Indien niet tijdig betalingsonmacht wordt gemeld, kan de bestuurder aansprakelijk worden gehouden voor belastingen en (pensioen)premies. In geval van faillissement is ook belangrijk dat de curator een krachtig wapen heeft, indien de bestuurder de administratie van de vennootschap niet op orde heeft, want dan is er een vermoeden van onbehoorlijk bestuur.

Aansprakelijkheid bestuurder bankzaken

Naast al deze risico’s die in de Wet zijn genoemd en in rechtspraak, dient een bestuurder natuurlijk ook beducht te zijn op informatieverplichtingen aan bijvoorbeeld de bank. In de bankvoorwaarden staat (vrijwel) altijd dat alle relevante informatie over de vennootschap moet worden verstrekt. Indien een bestuurder dat niet doet, kan de bestuurder ook worden aangesproken door de bank.
Ik heb enkele risico’s voor het bestuur en de ondernemer aangestipt. In de praktijk zijn er ook andere risico’s. Vooraf advies vragen aan advocaat kan vaak veel ellende in de toekomst voorkomen.
(Bron: MKB Servicedesk)

Gebruikelijk loon geldt ook voor parttimer

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, loon
Reacties uitgeschakeld voor Gebruikelijk loon geldt ook voor parttimer

Werkt u als directeur-grootaandeelhouder (dga) slechts parttime voor uw bv, dan geldt toch het volledige gebruikelijk loon als u essentiële werkzaamheden voor uw bv verricht. Dit blijkt uit een recente zaak van Gerechtshof Amsterdam.

In deze rechtszaak ging het om een dga die met zijn bv een uitzendbureau dreef. De dga werkte slechts parttime; hij was al jaren arbeidsongeschikt en werkte gemiddeld slechts vijf uur per week. Het meeste werk werd gedaan door zijn vrouw, die zelf geen aandeelhouder van de bv was. De dga kreeg weliswaar betaald, maar dit bedrag bleef ver achter bij het gebruikelijk loon. Zijn vrouw ontving wel een loon dat in de buurt kwam van het gebruikelijk loon. De Belastingdienst vond echter dat de dga zelf ook het gebruikelijk loon moest verdienen. De bv stapte naar de rechter .

Dga vervulde geen ondergeschikte rol in de bv

Uiteindelijk kwam de zaak na terugverwijzing door de Hoge Raad bij Gerechtshof Amsterdam terecht.  Daar gaf de bv opnieuw aan dat de parttime werkende dga niet in aanmerking kwam voor het volledig gebruikelijk loon. Maar het gerechtshof had een andere kijk op de zaak. Volgens de rechter werkte de dga weliswaar parttime, maar vervulde hij geen ondergeschikte rol in de bv. De dga beschikte over deskundigheid die zijn vrouw niet had en verrichtte zo essentiële en leidinggevende werkzaamheden voor de bv. Daarom moest aan de dga toch, ondanks dat de werkzaamheden geen volledige werkweek besloegen, een volledig gebruikelijk loon worden toegekend. Het feitelijke aantal gewerkte uren maakte in dit geval niet uit.

Gebruikelijk loon alleen bij aanmerkelijkbelanghouder

De Hoge Raad oordeelde eerder in deze zaak dat het gebruikelijk loon alleen van toepassing was op de aanmerkelijkbelanghouder. Het maakte in deze zaak niet uit dat de echtgenote van de dga wel bijna het gebruikelijk loon verdiende en dat het ging om een huwelijk in gemeenschap van goederen. Gerechtshof Amsterdam moest de zaak daarom opnieuw beoordelen.

(Bron: Rendement)

Hof Arnhem-Leeuwarden buigt zich over de vraag of een verplichtgestelde pensioenregeling heeft te gelden als een arbeidsvoorwaarde, die op grond van artikel 7:662 BW e.v. bij overgang van onderneming van rechtswege overgaat van de vervreemder op de verkrijger?

Én of dan ook de verplichting tot betaling van de vóór de overgang door de vervreemder onbetaald gebleven premies over gaat op de verkrijger alsmede over de vraag of derden een rechtstreeks vorderingsrecht kunnen ontlenen aan de Wet overgang onderneming?

Wat is er aan de hand? Gom is een schoonmaakbedrijf en valt onder de werkingssfeer van de verplichtgestelde pensioenregeling van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf (hierna Bpf). Op 21 mei 2008 Gom (als koper) een overeenkomst van koop en verkoop van activa gesloten met Van Berkel Holding BV en VBG Holding BV (als verkoper). Gom heeft de werknemers, die zij van de verkoper hebben overgenomen aangemeld bij het Bpf en met ingang van 19 mei 2008 betaalt Gom dan ook de pensioenpremies voor deze werknemers aan het Bpf.
In de koopovereenkomst is echter opgenomen dat partijen zich ervan bewust zijn dat er een betalingsachterstand is met betrekking tot de pensioenregeling. Pas bij brief van 6 april 2011 heeft Bpf aan Gom opgave gedaan van het totaalbedrag aan premieachterstand betreffende de overgenomen werknemers en vervolgens wordt Gom gesommeerd om de achterstallige pensioenpremies te voldoen.

Gom vordert in conventie dat de kantonrechter voor recht verklaart dat zij niet gehouden is tot betaling van de achterstallige premies. Ter onderbouwing hiervan stelt Gom dat artikel 7:633 BW slechts ten doel heeft dat bij overgang van onderneming de rechten van de werknemer die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst mee overgaan. Volgens Gom maakt een verplichtgestelde pensioenregeling géén onderdeel uit van de tussen de werkgever en werknemer overeengekomen arbeidsvoorwaarden omdat de grondslag voor deelname aan het Bpf een wettelijke is.
In reconventie vordert het Bpf betaling van het bedrag van 1,9 miljoen euro, te vermeerderen met de wettelijke rente én 15% buitengerechtelijke kosten van totaal ruim 400.000,- euro. De kantonrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat er sprake is van een overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 BW e.v.

Het geschil spitst zich toe op de vraag of een op de Wet Bpf 2000 gebaseerd pensioenregeling behoort tot de ‘rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst in de zin van 7:633 BW én kan het Bpf aan genoemd artikel een vorderingsrecht ontlenen? Zowel de kantonrechter als het hof beantwoorden bovengenoemde vragen beiden bevestigend.
De kantonrechter oordeelt dat in de Pensioenwet is bepaald dat met een pensioenovereenkomst, gesloten tussen een werkgever en een werknemer, gelijk wordt gesteld de uit de dienstbetrekking voortvloeiende verplichting tot deelname aan een bedrijfstakpensioenregeling. Verwezen wordt naar de memorie van toelichting van de PW, waarin is aangegeven dat het voor de rechten en plichten over en weer tussen werkgever en werknemer niet uit maakt of zij het pensioen feitelijk zelf overeenkomen, dan wel dat de hun vertegenwoordigende organisaties dat doen. Er wordt van de fictie uitgegaan dat de werkgever en de werknemer dit zelf zijn overeengekomen en dat er een koppeling is met de arbeidsrelatie. De omstandigheid dat de verplichtstelling bij wet geschiedt, heeft niet tot gevolg dat een verplichtgestelde bedrijfstakpensioenregeling niet kan worden aangemerkt als een arbeidsvoorwaarde. De verplichtingen voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst zijn derhalve overgegaan van de vervreemder op de verkrijger. De vóór de overgang onbetaald gebleven premies komen voor rekening van de verkrijger! Dit volgt ook uit het feit dat de vervreemder nog gedurende een jaar na de overgang NAAST de verkrijger hoofdelijk verbonden is tot nakoming van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst. Gom stelt dat slechts de werknemer een vorderingsrecht heeft op de werkgever tot betaling van de pensioenpremies. De kantonrechter oordeelt dat, gelet op het doel van de Wet overgang van ondernemingen, een redelijke wetsuitleg, de conclusie rechtvaardigt dat het Bpf een vorderingsrecht heeft voor de inning van de onbetaalde premies. Mede omdat het onbetaald blijven van de premies bij een verplichtgestelde bedrijfstakpensioenregeling er niet toe mag leiden dat er geen pensioen wordt uitgekeerd. Dit maakt dat de individuele werknemer niet snel zal overgaan tot het instellen van een vordering jegens zijn werkgever.

Gom gaat in appel. Het hof dient 3 vragen te beantwoorden:

  1. Behoort een op de Wet Bpf gebaseerd pensioen tot de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst als bedoeld in 7:633 BW?
  2. Zo ja, gaat de verplichting tot betalen van de vóór de overgang onbetaald gebleven premies over op de verkrijger?
  3. Zo ja, heeft het Bpf dan een zelfstandig vorderingsrecht jegens de verkrijger?

Het hof beantwoord bovengenoemde vragen positief. Verwezen wordt naar de memorie van toelichting van de Wet op overgang van onderneming en naar reikwijdte van de Pensioenwet. Hieruit volgt dat een verplichtgestelde pensioenregeling gelijk wordt gesteld met een pensioenovereenkomst gesloten tussen werkgever en werknemer. In geval van een verplichtstelling wordt de werkgever geacht een aanbod tot het sluiten van een pensioenovereenkomst gedaan te hebben. Ten aanzien van het rechtstreeks vorderingsrecht oordeelt het hof het volgende. De pensioenovereenkomst is overgegaan op de verkrijger én daarmee ook de verplichting van de vervreemder om tot het moment van overgang voor haar werknemers premies te betalen. Op grond van artikel 4 Wet Bpf was de vervreemder de premies verschuldigd en daarvoor gold een zelfstandig recht van het Bpf tot nakoming van die verplichting. Door de overgang van de onderneming is de verplichting tot betaling van de achterstallige premies niet vervallen, maar op grond van 7:664 lid 2 BW juncto 7:663 BW overgegaan op Gom mét het daaraan gekoppelde wettelijk recht van Bpf om deze premies bij Gom te innen.

(Bron: Pensioenweblog)

Uw gemeente stelt ieder jaar de waarde van uw woning vast bij een voor bezwaar vatbare beschikking. De nieuwe WOZ-beschikking die u voor 2015 heeft of gaat ontvangen, gaat uit van de waarde van uw woning per 1 januari 2014. Deze WOZ-waarde is niet alleen van belang voor de OZB, maar ook voor het eigenwoningforfait in de inkomstenbelasting, de afschrijvingsbasis van bedrijfsonroerend-goed in de inkomsten- en vennootschapsbelasting, de waterschapsomslagen en in bepaalde gevallen ook voor de erf- en schenkbelasting. Het is dan ook van groot belang om de WOZ-waarde die de gemeente aan uw woning heeft toegekend, goed te controleren.

De procedures bij de belastingrechter over de effecten van bepaalde omstandigheden op de WOZ-waarde van woningen zijn talrijk, en loop veelal ook in het voordeel van de woningbezitter af. Fiscaal up to Date heeft in haar nieuwsbrief en databank veel uitspraken van Rechtbanken, Hoven en Hoge Raad opgenomen over waardeverminderende omstandigheden. De uitspraken betreffen niet alleen de algemene oorzaken, zoals achterstallig onderhoud aan de woning, bodemverontreiniging, geluidshinder en verkeersoverlast en verkeerde berekende inhoudsmaten, maar ook opmerkelijkere waardedrukkende factoren. Zo was de huisvesting van arbeidsmigranten op een bungalowpark voor Hof Den Haag aanleiding om de WOZ-waarde van een recreatiewoning op dat park te verminderen. Hof Arnhem-Leeuwarden verminderde de WOZ-waarde van een woning omdat de woningeigenaar overlast ondervond van jongelui die zijn tuin gebruikten als doorgangsroute om een speelterrein te bereiken. Dat zelfde Hof verminderde WOZ-waarde van een “uitgewoond” appartement met € 23.000. Keuken en sanitair waren zeer eenvoudig, de woning werd verwarmd door een gaskachel en warm water kwam uit een gasgeiser. Ook nabijgelegen hoogspanningsmasten en UMTS-masten voor mobiele verbindingen kunnen een lagere WOZ-waarde meebrengen. Zo verminderde Hof Den Haag de WOZ-waarde van een woning met € 37.000 in verband met een bovengrondse hoogspanningsverbinding op 116 meter afstand van de woning.

Wat oudere, maar nog steeds zeer tot de verbeelding sprekende uitspraken zijn de vermindering van de WOZ-waarde vanwege een naburig papegaaienbedrijf en vanwege het uitzicht op het WC-raampje van de buren.

Het volgende overzicht is een greep uit deze verzameling van spraakmakende zaken (via het Fidanummer krijgt u inzage in de rechterlijke uitspraak, alleen beschikbaar voor abonnees).

Bent u nog geen abonnee? Neem een (proef)abonnement en ervaar de snelle en complete nieuwsvoorziening van Fiscaal up to Date.

Recente artikelen (openbaar):

  • WOZ-waarde lager door onverklaarbaar verschil met referentieobjecten
  • Arbeidsmigranten op bungalowpark reden voor lagere WOZ-waarde
  • WOZ-waarde uitgewoond appartement met € 23.000 verminderd
  • ‘Succesvol bezwaar maken tegen WOZ-waarde’ Telegraaf, 26 januari 2015
  Instantie Fidanr.
WOZ-waarde lager door onverklaarbaar verschil met referentieobjecten Hof Arnhem-Leeuwarden 18-11-2014, nr. 13/00328 20146902
Arbeidsmigranten op bungalowpark reden voor lagere WOZ-waarde Hof Den Haag 29-7-2014, nr. 13/01652 20145892
WOZ-waarde uitgewoond appartement met € 23.000 verminderd Hof Arnhem-Leeuwarden 26-8-2014, nr. 13/01041 20145454
Slechte staat damwand drukte WOZ-waarde met € 19.000 Hof Arnhem-Leeuwarden 19-8-2014, nr. 13/00612 20145202
Structurele hoge waterstand en schimmel drukten WOZ-waarde met € 20.000 Hof Den Haag 5-8-2014, nr. 14/00113 20145145
Deplorabele staat woning drukte WOZ-waarde met € 12.000 Hof Amsterdam 3-7-2014, nr. 12/00346 20145009
WOZ-waarde fors lager omdat gemeente met teveel grond en inhoud rekende Hof Arnhem-Leeuwarden 24-6-2014, nr. 13/00597 20144187
Rijwoningen met minder grond geen referentiepanden voor hoekwoning Hof Amsterdam 26-6-2014, nr. 13/00110 20144089
Oostkapelle wat ligging en wind betreft geen Zoutelande: WOZ-waarde verlaagd Rechtbank Zeeland-West-Brabant 15-4-2014, nr. 13/4908 20143039
Waardedruk van € 11.000 voor scheuren in muren en staat van dakkapel Hof Arnhem-Leeuwarden 3-6-2014, nr. 13/00640 20143413
WOZ-waarde door vervuiling voormalige stortplaats met ruim 35% omlaag Hof Arnhem-Leeuwarden 4-3-2014, nr. 13/00208 20141592
Misbruik door jongelui van tuin aan water drukte WOZ-waarde woning Hof Arnhem-Leeuwarden 11-2-2014, nr. 12/00205 20140968
Waardevermindering van 25% voor bodemverontreiniging Hoge Raad 31-1-2014, nr. 13/03957 20140490
Ligging woning aan rondweg was waardedrukkende omstandigheid Rechtbank Noord-Nederland 7-6-2013, nr. 12/4343 20140214
Bovengrondse hoogspanningsleiding verminderde WOZ-waarde met € 37.000 Hof Den Haag 27-5-2013, nr. 12/00404 20140048
WOZ-waarde € 35.000 lager door geluidsoverlast van muziekvereniging Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-10-2013, nr. 12/5447 20137248
WOZ-waardedruk van meer dan € 100.000 voor wateroverlast souterrain Hof Arnhem-Leeuwarden 9-4-2013, nr. 12/00046 20132548
Dreigende executieverkoop was WOZ-waardedrukkend Hof Arnhem-Leeuwarden 29-1-2013, nr. 12/00018 20130952
Burenruzie verminderde WOZ-waarde als dit potentiële koper beïnvloedde Hof Arnhem-Leeuwarden 8-1-2013, nr. 12/00048 20130100
WOZ-waarde verminderd door economische crisis Hof Den Haag 15-6-2012, nr. 11/00346 20124072
WOZ-waarde verminderd wegens ligging langs drukke weg Hoge Raad 11-5-2012, nr. 12/00069 20123076
WOZ-waarde grachtenpand wegens verzakking € 143.000 lager Hof Amsterdam 26-4-2012, nr. 11/00072 20122965
Asbest leidde ook zonder noodzaak tot verwijdering tot lagere WOZ-waarde Hof Amsterdam 2-2-2012, nr. 11/00552 20122504
Houtworm en asbest in dakbeschot leidden tot lagere WOZ-waarde Hof Leeuwarden 27-3-2012, nr. 11/00109 20122186
WOZ-waarde met € 40.000 verminderd wegens stankoverlast Hoge Raad 17-2-2012, nr. 11/03369 20121152
Verlaging WOZ-waarde met bijna 5% voor plaatsing UMTS-telefoniemasten Hof Amsterdam 12-1-2012, nr. 10/00095 20120536
Ligging woning bij druk kruispunt leidde tot lagere WOZ-waarde Rechtbank Breda 7-12-2011, nr. 11/3523 20120474
Bodemverontreiniging,
wateroverlast en schoolplein leidden tot lagere WOZ
Rechtbank Dordrecht 10-1-2012,
nr. 11/34
20120326
Geluidsoverlast van treinverkeer
verminderde WOZ-waarde met € 16.000
Hof Arnhem 22-11-2011, nr. 11/00268 20116563
WOZ-waarde wegens wateroverlast
in kruipruimte met € 20.000 verminderd
Hof Amsterdam 28-7-2011, nr.
10/00887
20113815
Met aftrek van € 40.000 was
slechte onderhoudstoestand van flat gedekt
Hof Den Haag 8-6-2011, nr.
10/00295
20113388
Naastgelegen bordeel en
verzakkingen drukten WOZ-waarde met ruim 10%
Rechtbank Den Haag 1-6-2011, nr.
10/8694
20113401
Uit de hand gelopen burenruzie
drukte WOZ-waarde met € 75.000
Hof Amsterdam 28-4-2011, nr.
09/00808
20113249
Waardedruk van € 41.000 voor
tunnelbak en hangplek jongeren
Hoge Raad 29-4-2011, nr.
10/03620
20112052
Drugstoerisme in Bergen op Zoom
verminderde WOZ-waarde
Rechtbank Breda 7-2-2011, nr.
10/3342
20111123
Waardedruk van € 22.000
door geluidsoverlast van Randstadrail
Hof Den Haag 25-3-2011, nr.
10/00203
20110608
WOZ-waarde verminderd wegens Reeperbahn-effect Hof Den Bosch 29-7-2010, nr.
08/00797
20105429
Waardevermindering van
€ 40.000 voor achterstallig onderhoud
Hof Den Haag 6-10-2010, nr.
09/00894
20105159
Vochtschade aan binnenzijde
woning verminderde WOZ-waarde met € 15.000
Hof Den Haag 22-6-2010, nr.
09/00425
20103594
Rompslomp voor
bestemmingswijziging drukte WOZ-waarde met 10%
Hof Den Haag 23-6-2010, nr.
09/00764
20103401
Vermindering WOZ-waarde wegens
overlast naastgelegen veehouderij
Rechtbank Dordrecht 20-11-2009,
nr. 07/1088
20101778
WOZ-waarde met € 97.000
verminderd wegens overlast van hondenkennel
Hof Den Haag 19-1-2010, nr.
09/00537
20101482
WOZ-waarde van sloopwoning nabij
luchthaven fors verminderd
Hof Amsterdam 5-11-2009, nr.
07/00324
20095358
Fundering- en gevelschade
verminderden WOZ-waarde met € 55.000
Hof Den Haag 25-8-2009, nr.
07/00563
20093727
Schade aan woning door verslaafde
leidde tot lagere WOZ-waarde
Hof Den Haag 30-6-2009, nr.
08/00034
20093041
Nabijheid van horeca en
coffeeshop drukte WOZ-waarde
Hof Den Haag 7-7-2009, nr.
07/00627
20093961
Plannen om dijk terug te leggen
verminderden WOZ-waarde met 10%
Hof Arnhem 8-9-2009, nr.
08/00199
20094061
Nabijheid van spoorlijn
verminderde WOZ-waarde van woning met € 37.300
Rechtbank Almelo 28-10-2008, nr.
08/368
20084377
Waardedruk nabijgelegen
luchthaven en verkeersweg was 5%
Hof Arnhem 5-10-2007, nr.
07/00037
20073502
Windmolens nabij woning
verminderden WOZ-waarde met € 25.000
Hof Leeuwarden 17-8-2007, nr.
76/06
20072900
Waardedruk door asbestvervuiling
bedroeg in totaal € 47.740
Hof Arnhem 5-7-2007, nr.
06/00399
20072684
Studentenoverlast drukte
WOZ-waarde met € 35.000
Rechtbank Den Haag 29-6-2007,
nr. 06/5791
20072411
Naast woning gelegen pretpark
drukte WOZ-waarde
Rechtbank Middelburg 29-12-2006,
nr. 06/239
20070061
Nabijheid hondenuitlaatplaats
verminderde WOZ-waarde met f 5.000
Hoge Raad 11-02-2005 nr. 3992 20050630
Slagschaduwhinder windmolen
verminderde WOZ-waarde
Hoge Raad 17-12-2004, nr. 39644 20044508
Naburig papegaaienbedrijf
verminderde WOZ-waarde met € 10.000
Hof Arnhem 9-8-2004, nr.
02/03453
20043208
Niet-ontplofte bom in tuin
verminderde WOZ-waarde met € 22.689
Hof Den Haag 3-8-2004, nr.
03/03484
20042740
Naburige kippenmesterij leidde
tot vermindering WOZ-waarde
Hof Leeuwarden 20-2-2004, nr.
1403/02
20040631
Skatebaan leidde tot
vermindering WOZ-waarde
Hof Arnhem 23-4-2003, nr.
02/03112
20032205
WC-raampje van buren had
waardedrukkend effect op woning
Hof Den Haag 16-8-2000, nr.
97/03153
20003476

(Bron: FUTD)

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de waarde vrij van huur van belang is. Nu X de woning heeft verkregen van zijn vader voor de waarde in verhuurde staat, is er sprake van een schenking.

X huurt een woning met drie bergingen van zijn vader. In 2008 wordt de woning met bergingen aan X geleverd. De verkoopprijs bedraagt € 162.000. De onroerende zaak is, in verhuurde staat, door een makelaar op € 150.000 getaxeerd. Een andere makelaar taxeert de waarde, vrij van huur en gebruik, op € 230.000. De inspecteur stelt dat er sprake is van een schenking, omdat van de waarde vrij van huur en gebruik moet worden uitgegaan.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat er sprake is van een schenking, omdat X de woning heeft gekocht voor de waarde in verhuurde staat. De rechtbank overweegt daarbij dat het huurcontract, dat aan de bewoning ten grondslag ligt, door de koop, teniet gaat. De waarde van de onroerende zaak moet dan worden gesteld op de waarde in onbewoonde staat. Het gelijk is aan de inspecteur.

(Bron: Taxlive)

Een kantonrechter heeft bij de beoordeling van een concurrentie- en relatiebeding – dat voor 1 januari 2015 was overeengekomen – besloten om af te wijken van het overgangsrecht. Hij schorste het beding, onder meer omdat een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang ontbrak.

Sinds 1 januari 2015 zijn de regels voor het concurrentiebeding (en relatiebeding) veranderd. Dit beding mag niet meer onderdeel zijn van een tijdelijk contract, tenzij u hierin omschrijft welke zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen het beding rechtvaardigen. Maar dan nog staat niet vast dat het concurrentiebeding bij een rechter zal standhouden. Ten eerste moet het werkgeversbelang zwaarder zijn dan dat van de werknemer en ten tweede moet u dit belang zeer concreet hebben geformuleerd. Dit bleek vorige maand ook in een zaak bij Rechtbank Amsterdam.

Nieuwe regels van toepassing op ‘oud’ concurrentiebeding

Onlangs is opnieuw een interessante uitspraak gedaan over het concurrentiebeding. Hierbij paste de kantonrechter bewust het overgangsrecht niet toe. Dit recht bepaalt dat de nieuwe voorwaarden voor het beding niet gelden voor contracten die voor 1 januari 2015 zijn aangegaan. Hoewel het concurrentiebeding uit deze zaak voor die datum was overeengekomen, oordeelde de rechter dat de maatschappelijke opvatting over het beding gewijzigd is – en deze ten grondslag lag aan de nieuwe wetgeving – waardoor hij de nieuwe voorwaarden wel bij het oordeel kon betrekken.

Concurrentiebeding mist zwaarwegend bedrijfsbelang

In het kort geding stond centraal of een organisatie een ex-werknemer aan een concurrentie- en relatiebeding kon houden en of dit al geschonden was. De werknemer had geen contractverlenging gekregen en was voor zichzelf begonnen in dezelfde sector als zijn voormalig werkgever. Volgens de rechter was echter geen sprake van ‘identieke bedrijfsactiviteiten’, zoals in het concurrentiebeding stond geformuleerd. Maar was deze overlap er wel (deels) geweest, dan zou het beding nog steeds tekortschieten omdat de werkgever het zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelang hiervan onvoldoende kon onderbouwen.

(Bron: Rendement)

Een mogelijk gevolg van echtscheiding is het ontstaan van een alimentatieplicht. De alimentatie die aan en voor de ex-partner wordt betaald kan onder voorwaarden aftrekbaar zijn als onderdeel van de persoonsgebonden aftrek. Ook de betaling van de alimentatie ineens via een afkoopsom kan aftrekbaar zijn. Er zijn verschillende manieren om deze afkoop te realiseren.

Een relatief eenvoudige manier om alimentatie af te kopen is door de afkoopsom in één keer te betalen. Omdat dan een groot bedrag ineens wordt betaald, is de kans groot dat hierdoor niet het hele bedrag tegen het toptarief in box 1 afgetrokken kan worden. Het restant zal dan eerst met box 3 en box 2 verrekend worden voordat het naar het volgende jaar wordt doorgeschoven. Door de alimentatie in termijnen af te kopen kan de ex-partner het echter zo regelen dat hij de afkooptermijnen tegen zijn toptarief kan aftrekken.

 

Afkoop door overbedeling

Betalingen die uit de overbedeling voortvloeien zijn niet aftrekbaar, tenzij de overbedeling het gevolg is van het afzien van alimentatie. De ex-partner kan afzien van alimentatie als hij/zij een groter deel van de huwelijksgoederengemeenschap krijgt toebedeeld dan waar hij/zij eigenlijk recht op heeft.

 

Woongenot

Een alimentatieverplichting kan ook worden afgekocht door te bepalen dat de alimentatiegerechtigde de woning geheel of gedeeltelijk mag gebruiken zonder daarvoor een (zakelijke) vergoeding te moeten betalen. Dit is een vorm van alimentatie in natura. Deze vorm wordt op dezelfde manier behandeld als een alimentatie in geld.

 

Omzetting ander recht

Er is ook sprake van afkoop van alimentatie als de alimentatieverplichting in een andere periodieke verplichting of in een vruchtgebruik wordt omgezet. Het nieuwe recht wordt niet als een alimentatieverplichting beschouwd. Als dit recht later ook wordt afgekocht, is die afkoop noch belast noch aftrekbaar.

 

Stamrechtverplichting

En wat dacht u van afkoop van alimentatie met een stamrecht? De stamrechtverplichting wordt dan beschouwd als een soort alimentatieverplichting. Fiscaal is er dan geen sprake van een afkoop. Bij een latere afkoop van het stamrecht wordt deze dan ook op hetzelfde manier behandeld als de afkoop van een gewone alimentatieverplichting: aftrekbaar bij de betaler en belast bij de ontvanger.

 

Afkoop door lijfrente

Het is voor de alimentatieplichtige ook mogelijk om ten behoeve van de alimentatiegerechtigde een koopsom voor een lijfrentepolis te betalen. Deze afkoopsom is aftrekbaar onder de volgende voorwaarden:

  • de alimentatieplichtige betaalt zelf het premiebedrag aan een bevoegde verzekeringsmaatschappij;
  • deze verzekeringsmaatschappij rekent de verplichting tot haar binnenlandse ondernemingsvermogen;
  • de termijnen komen toe aan de ex-echtgenote en gaan direct in; en
  • de termijnen eindigen uiterlijk bij het overlijden van de ex-partner.

 

Bestaande lijfrentepolis

Tot slot mag de alimentatieplichtige van de alimentatiegerechtigde de begunstigde maken van een bestaande lijfrentepolis. Bij een normale wijziging van de polis zou de alimentatieplichtige over zijn eerder afgetrokken premies belast worden. Binnen een echtscheiding of scheiding van tafel en bed gaat een dergelijke overdracht echter geruisloos. Als de alimentatieplichtige al eerder lijfrentepremies voor de polis heeft afgetrokken, is de overdracht van de polis voor hem niet aftrekbaar. Hoorde de lijfrentepolis bij de alimentatieplichtige in box 3, dan zal hij waarschijnlijk geen premies hebben kunnen aftrekken. De overdracht levert dan bij hem een aftrekpost op. De alimentatiegerechtigde wordt bij de overdracht van een (bestaande) lijfrentepolis belast over het bedrag van de termijnen op het moment van uitkering.

(Bron: Taxence)

De Hoge Raad heeft besloten dat iPads en andere tablets fiscaal moeten worden behandeld als computerapparatuur. Dat betekent dat een bedrijf dat in 2010 een iPad aan het voltallige personeel uitdeelde, toch voor de naheffing over deze apparatuur opdraait.

Het vergoeden of verstrekken van een tablet kan onder de oude regels voor vergoedingen en verstrekkingen alleen onbelast gebeuren bij een zakelijk gebruik van minimaal 90%. Dat heeft de Hoge Raad onlangs bepaald. Tablets vallen namelijk onder de regels van computers en dergelijke apparatuur. Als tablets zouden kwalificeren als communicatiemiddel, zou onbelaste vergoeding of verstrekking al bij meer dan 10% zakelijk gebruik mogelijk zijn geweest.

Tablet kan nu onder noodzakelijkheidscriterium

Onder de werkkostenregeling is het onderscheid tussen communicatiemiddelen en computerapparatuur niet meer relevant. Als u vindt dat de werknemer de tablet nodig heeft voor zijn werk, valt hij onder het noodzakelijkheidscriterium (tool) en is dan belastingvrij, ongeacht het privégebruik. En kunt u het apparaat niet onder het noodzakelijkheidscriterium kwijt, dan kan de tablet nog onder de gerichte vrijstelling vallen die geldt voor hulpmiddelen die de werknemer voor minstens 90% zakelijk moet gebruiken.

Oordeel Hoge Raad wijkt af van gerechtshof

Eerder trok een advocaat-generaal van de Hoge Raad al dezelfde conclusie. Het oordeel van de Hoge Raad staat haaks op dat van het gerechtshof, dat de communicatieopties van tablets zwaarder vond wegen dan de computermogelijkheden.

Het gebruikelijkheidscriterium van de werkkostenregeling (WKR) zal vanaf 2016 scherper worden toegepast. U kunt daardoor een vergoeding of verstrekking alleen in de vrije ruimte laten vallen als dit gebruikelijk is binnen de WKR.

Momenteel richt het gebruikelijkheidscriterium van de WKR zich op de omvang van de vergoeding of verstrekking aan werknemers. Die moet gebruikelijk zijn in vergelijkbare omstandigheden om het te kunnen aanwijzen als eindheffingsbestanddeel, oftewel om het in de vrije ruime te kunnen laten vallen zodat de vergoeding of verstrekking onbelast blijft. In het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen (pdf) is op Prinsjesdag een subtiele wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964 voorgesteld. De nieuwe bepaling stelt dat u als werkgever alleen vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers als eindheffingsbestanddeel mag aanwijzen als het onderbrengen hiervan in de WKR gebruikelijk is. Hiermee wil de regering voorkomen dat werkgevers grote bonussen ten onrechte in de vrije ruimte stoppen. Dit is verleidelijk, omdat 80% eindheffing voordeliger is dan bruteren.

Aantal factoren spelen een rol

Als een vergoeding of verstrekking op zich al ongebruikelijk is, zal het aanwijzen ervan als eindheffingsbestanddeel dat ook zijn. Om straks te toetsen of aan het gebruikelijkheidscriterium is voldaan, spelen de volgende factoren een rol:

  • Wat is de aard van de vergoeding of verstrekking?
  • Wat is de omvang of waarde van de vergoeding of verstrekking?
  • Hoe werd de vergoeding of verstrekking vóór de WKR in de organisatie behandeld?
  • Krijgen collega’s de vergoeding of verstrekking ook?
  • Krijgen vergelijkbare werknemers bij een andere werkgever de vergoeding of verstrekking ook?

De aanscherping van het gebruikelijkheidscriterium is pas definitief als de Eerste en Tweede Kamer ermee akkoord gaan.

(Bron: Rendement)