Archive for december, 2015

V-N Vandaag 2015/2543: Besluit uit 2007 niet van toepassing op ontslagvergoeding Nederduitser

Categories: Nieuws, Nieuws buitenland (specifieke onderwerpen), Loonheffingen
Reacties uitgeschakeld voor V-N Vandaag 2015/2543: Besluit uit 2007 niet van toepassing op ontslagvergoeding Nederduitser

Hof ‘s-Hertogenbosch oordeelt dat een wijziging bij de verdeling van de heffingsbevoegdheid met betrekking tot ontslagvergoedingen via een wijziging van het belastingverdrag moet gebeuren, en niet via een besluit. Het besluit is dan niet van toepassing.

X oefent zijn dienstbetrekking sinds 2004 gedeeltelijk uit in Nederland (voor 58,05%) en gedeeltelijk in Duitsland (voor 41,95%). Begin 2007 ontvangt X een ontslagvergoeding van ruim € 1,7 mln. In zijn IB-aangifte 2007 merkt hij een bedrag van € 753.152 aan als inkomen elders belast. De inspecteur verleent, op grond van een besluit uit eind 2007, echter slechts een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting van € 161.445 (9,4% van de ontslagvergoeding). X heeft in Duitsland geen belasting betaald over de ontslagvergoeding. X stelt dat het besluit uit 2007 niet van toepassing is. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het besluit uit 2007 niet van toepassing is. De rechtbank overweegt hierbij dat uit het Belastingverdrag met Duitsland duidelijk blijkt dat de ontslagvergoeding in zijn geheel door Nederland in de belastingheffing mag worden betrokken. Nederland moet dan wel, voor het aan Duitsland toekomende deel, aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verlenen. Vervolgens merkt de rechtbank op dat er geen sprake is van moeilijkheden en twijfelpunten in de zin van art. 25 belastingverdrag, zodat het besluit op onjuiste gronden is genomen en in het geval van X buiten toepassing moet blijven. Niet van belang is volgens de rechtbank dat de staatssecretaris de uitkomst in het geval van X onwenselijk acht omdat Duitsland geen belasting heft over het aan Duitsland toegewezen deel van de ontslagvergoeding. Het gelijk is aan X.

Hof ‘s-Hertogenbosch oordeelt dat een wijziging bij de verdeling van de heffingsbevoegdheid met betrekking tot ontslagvergoedingen via een wijziging van het belastingverdrag moet geschieden, en niet via een besluit. Het hof overweegt daarbij dat het besluit een forse wijziging bevat van de heffingsbevoegdheid van het belastingverdrag, zoals door de Hoge Raad uitgelegd. Volgens het hof moet een dergelijke wijziging van de heffingsbevoegdheid met dezelfde procedurele waarborgen zijn omgeven als de totstandkoming van een verdrag. Verder overtreft, volgens het hof, het besluit de reikwijdte van art. 25 lid 2 belastingverdrag. Dit artikel biedt nl. niet de mogelijkheid om met het besluit de door de Hoge Raad gegeven uitleg ongedaan te maken. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

(Bron: Taxlive)

Onlangs kregen wij via één van de IT-notarissen waar we mee samenwerken de vraag van een accountant door, die wilde weten of het ook mogelijk is om een pandrecht te vestigen op een merk. Dit is uiteraard mogelijk, hieronder volgt een uitleg van de procedure.

Merk

Met een merk kunt u uw producten of diensten onderscheiden van die van uw concurrenten. Een merk wordt pas beschermd, nadat het is geregistreerd. Hoe werkt een dergelijke registratie?

Een merk kan worden geregistreerd bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE). Door deze registratie krijgt u het exclusieve recht op het gebruik van het merk voor bepaalde producten en diensten binnen de Benelux. De inschrijving is in eerste instantie 10 jaar geldig, maar deze kunt u na 10 jaar verlengen. U dient wel zelf uw merk actief in stand te houden in de markt. Tijdens de registratieperiode wordt u merk beschermd.

Pandrecht op een merk

We nemen het voorbeeld van een webwinkelier die een beeldmerk houdt en voor een investering een externe geldschieter inzet. Deze webwinkelier kan het beeldmerk bij notariële of onderhandse akte in onderpand geven aan de investeerder. Wanneer de webwinkelier zijn verplichting tot terugbetalen van de lening van de investeerder niet nakomt, kan de investeerder op grond van de pandakte het beeldmerk te gelde maken en zorgen voor de voldoening van zijn vordering.

Een pandrecht op een merk heeft pas derdenwerking na inschrijving van de pandakte in het merkenregister. Indien dit niet gebeurt, heeft het pandrecht alleen werking tussen een pandgever en een pandhouder.

De webwinkelier moet de houder van het merkenrecht zijn om het in pand te kunnen geven. Dit is terug te vinden in het register op de website van de Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE). Indien de webwinkelier inderdaad houder van het merk blijkt, kan hij een authentieke of onderhandse pandakte laten opstellen, waarin duidelijk welk merk wordt verpand.

Vervolgens dient deze pandakte te worden ondertekend door de webwinkelier en de investeerder. De getekende akte moet worden gestuurd naar het BBIE, die de verpanding in het register inschrijft. De webwinkelier kan vanaf het moment van deze inschrijving niet meer zonder de toestemming van de investeerder het merk overdragen of opzeggen.

Het is dus van belang om zeker te stellen dat de verpanding is geregistreerd bij het BBIE. Wanneer dit niet is gebeurd, kan de webwinkelier nog steeds het BBIE overdragen of opzeggen. Het BBIE kent het bestaan van de pandakte immers niet. Natuurlijk kan de investeerder dan verhaal halen bij de webwinkelier, maar zijn onderpand is hij kwijt.

(Bron: www.it-jurist.nl)

De Auteurswet beschermt automatisch werken van letterkunde, wetenschap of kunst. De bescherming gaat in op het moment dat het werk tot stand komt. Voorwaarde is dat het werk origineel is.

Auteursrecht kost niets en de bescherming is internationaal. Makers hoeven hun werk niet te registreren of te deponeren. Het auteursrecht vervalt 70 jaar na het overlijden van de maker.

  • Werken waarop auteursrechtelijke bescherming kan rusten: teksten, kunstwerken, brochures, video’s en ander promotiemateriaal, software, foto’s, sieraden, tekeningen, schaalmodellen en bouwwerken.
  • Werken waarop geen bescherming rust: catalogi, gebruiksaanwijzingen, dienstregelingen, theaterprogramma’s en telefoongidsen.

Collectieve beheersorganisatie (cbo)

De meeste auteurs (waaronder ook componisten, muzikanten en filmmakers) oefenen hun auteursrechten uit via een collectieve beheersorganisatie (cbo). Voorbeelden zijn Buma/Stemra, Sena, Videma, Stichting Reprorecht en Stichting de Thuiskopie. Deze cbo’s zijn aangesloten bij de Vereniging van Organisaties die Intellectueel eigendom Collectief Exploiteren (VOI©E).

Toezicht

Het College van Toezicht Auteursrechten (CvTA) houdt toezicht op een aantal van deze collectieve beheersorganisaties.

Klachten

Hebt u als gebruiker van auteursrechtelijk beschermd werk een klacht over een van deze cbo’s? Dan neemt u eerst contact op met die organisatie. Elke organisatie heeft een eigen geschillenregeling. Als de organisatie uw klacht niet (correct) afhandelt, kunt u zich wenden tot VOI©E. Als de cbo is aangesloten bij De Geschillencommissie, kunt u ook de Geschillencommissie Auteursrechten Zakelijk inschakelen.

(Bron: Ondernemingsplein)

Verlenging crisisheffing volgens A-G niet helemaal EU-proof

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, loon
Reacties uitgeschakeld voor Verlenging crisisheffing volgens A-G niet helemaal EU-proof

BV X betaalde in 2013 aan twee van haar werknemers een loon van meer dan € 150.000, dat in beide gevallen deels bestond uit een bonus op basis van begin 2012 afgesproken targets en deels uit regulier loon. Op de loonaangifte over maart 2014 droeg BV X € 41.302 aan pseudo-eindheffing hoge lonen (crisisheffing) af over in 2013 uitbetaald loon. BV X ging vervolgens in beroep tegen de afdracht. Hof Amsterdam verklaarde het beroep ongegrond. Op het beroep in cassatie van BV X heeft A-G Wattel een conclusie uitgebracht. Volgens de A-G waren er drie verschillen tussen de eerste eenmalige crisisheffing (2013) en haar eenmalige verlenging (2014): (1) Bij de crisisheffing 2013 was de terugwerkende kracht nog wel ter sprake gebracht door de Eerste Kamer maar door de regering ontkend, terwijl de terugwerkende kracht van de crisisheffing 2014 door de (mede)wetgever was genegeerd. (2) De terugwerkende kracht van de verlenging schond niet alleen de gerechtvaardigde algemene verwachting van burgers dat niet onvoorzienbaar terugwerkend belasting zou worden geheven over voorbije tijdvakken, maar ook nog de concrete en specifieke gerechtvaardigde verwachtingen die waren gebaseerd op (a) een wettelijke horizonbepaling en (b) de aankondiging van de regering dat de heffing niet werd verlengd. (3) De voorzienbaarheidsdatum lag bij de verlenging later (17 september) dan die van de eerste eenmalige crisisheffing (25 mei). Volgens de A-G werd de crisisheffing 2014 pas op Prinsjesdag 17 september 2013 aangekondigd en was die vanaf dat moment voldoende voorzienbaar in de zin van de EHRM-rechtspraak om als voldoende aangekondigd te gelden. De A-G kwam tot de conclusie dat er voor de crisisheffing 2014 geen rechtvaardiging bestond voor de terugwerkende kracht, omdat de wetgever daaraan was voorbijgegaan. Dit hield in dat geen afweging had plaatsgevonden van enig algemeen belang bij die onvoorzienbaar terugwerkende kracht tegenover de “impact” daarvan voor de belanghebbende, zodat volgens de A-G sprake was van onredelijke doorkruising van verwachtingen zoals deze werden beschermd door artikel 1 Eerste Protocol EVRM. De A-G adviseerde de Hoge Raad het beroep in cassatie van BV X (gedeeltelijk) gegrond te verklaren en de zaak te verwijzen voor de berekening van het te bieden rechtsherstel. Volgens hem hield dit in dat niet kan worden geheven over het deel van het loon dat vóór 17 september 2013 al hoger was dan € 150.000, maar wel over het loondeel boven € 150.000 voor zover het na 17 september 2013 werd genoten.

(Bron: FUTD)

Werkt de partner mee in de onderneming, dan kan het voordelig zijn om daarvoor een reële arbeidsbeloning te geven. Is de arbeidsvergoeding hoger dan € 5.000, dan is deze vergoeding voor de ondernemer aftrekbaar en bij de partner belast. Afhankelijk van de inkomens kan een tariefvoordeel worden behaald. Daarnaast ontstaat er mogelijk meer recht op verschillende heffingskortingen.

 

Door het ontbreken van een dienstbetrekking hoeft er geen loonbelasting/premie volksverzekeringen te worden ingehouden.

 

Tip
Overweeg het belonen van de meewerkende partner. Zeker wanneer de partner geen of weinig andere inkomsten heeft, geeft een reële arbeidsbeloning fiscaal voordeel. Zorg wel dat deze beloning daadwerkelijk wordt betaald aan de meewerkende partner.

(Bron: ABAB)

Zorggroepen, gezondheidscentra en geboortezorgcentra in de eerste lijn betalen vanaf komend jaar geen 21 procent btw meer over de vergoeding voor de overheadkosten die zij maken. Een ruime meerderheid in de Tweede Kamer stemde woensdagmiddag in met een amendement op het Belastingplan 2016 van de parlementariërs Neppérus (VVD) en Groot (PvdA), dat deze btw-vrijstelling per 1 januari 2016 moet regelen. Het Belastingplan van staatssecretaris Wiebes moet overigens nog worden goedgekeurd door de Eerste Kamer, waar de coalitie van PvdA en VVD geen vanzelfsprekende meerderheid heeft.

In het amendement stellen beide coalitiegenoten voor om de verbruiksbelasting op onder meer frisdrank, limonade en vruchtensap (frisdrankaccijns) te verhogen. Het geld dat deze fiscale maatregel de schatkist oplevert, zo’n 30 miljoen euro per jaar, moet worden ingezet om een btw-vrijstelling te kunnen bekostigen voor zorggroepen. Staatssecretaris Wiebes (VVD, Financiën) kan aan de wens van de Kamer tegemoetkomen door het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting uit 1968 aan te passen. Hiervoor is geen wetswijziging nodig. Wiebes deed vorige week in een debat over het Belastingplan al de toezegging dat hij de btw-vrijstelling voor zorggroepen per 1 januari volgend jaar zou regelen, mits het amendement door een meerderheid van de Kamer gesteund zou worden.

‘Het ei is gelegd’, zegt Theo Bisschops, fiscaal jurist en directeur van zorggroep RCH Midden-Brabant. ‘Waarschijnlijk regelt de staatssecretaris via een beleidsbesluit nu dat zorggroepen en gezondheidscentra voortaan erkend worden als sociale en culturele instellingen. Volgens Europese regels zijn zij vrijgesteld van het betalen van btw. Deze weg is onlangs ook in de wijkverpleging bewandeld. Hiermee erkent de politiek dat als de zorg onderdeel is van een geheel, zoals bij ketenzorg het geval is, de belastingdienst niet zomaar een knip kan maken.’

Al enkele jaren komen zorggroepen en gezondheidscentra in het geweer tegen de btw-heffing op de vergoeding voor de administratieve kosten die zij maken om de kwaliteit van en de samenwerking in de zorg te handhaven en te verbeteren. De fiscus oordeelde tot op heden dat bij het maken van overheadkosten door zorggroepen er geen directe zorgrelatie is met de patiënt en dat er daarom geen sprake kan zijn van btw-vrijgestelde medische zorgverlening. Een standpunt dat in het voorjaar van 2014 nog door het Amsterdamse Hof werd bevestigd in een zaak die was aangespannen door zorggroep Zaanstreek-Waterland.

Al stelde Christel van Vugt, accountmanager bij brancheorganisatie InEen, onlangs in een artikel in Medisch Contact dat de fiscus in de afgelopen jaren niet één lijn heeft getrokken bij het aanslaan van de zorggroepen. ‘Sommige zorggroepen hebben (..) nooit btw betaald. Sommige hebben een vrijstelling, andere weer niet. Weer andere hebben, na de uitspraak van het Amsterdamse Hof in 2014, een forse aanslag met terugwerkende kracht opgelegd gekregen. ’

Een interessante vraag is nu of de fiscus besluit om met terugwerkende kracht de btw-aanslagen voor zorggroepen kwijt te schelden. Nika Stegeman, belastingadviseur, reageert terughoudend. ‘Het grootste struikelblok is dat de btw-vrijstelling gekoppeld is aan de verhoging van de verbruiksbelasting op frisdrank. Er is dus pas per 1 januari 2016 budgettaire dekking voor het schrappen van de btw-heffing op zorggroepen. Aan de andere kant merk je ook dat de Kamer vindt dat deze vrijstelling echt nodig is. De Kamer kan de staatssecretaris dan ook opdragen om zorggroepen met terugwerkende kracht per 1 januari 2015 vrij te stellen van het betalen van btw. Een regeling waarbij zorggroepen ook een btw-vrijstelling krijgen voor de jaren tot 2015, is uitvoeringstechnisch lastig. Je hebt het hier dan namelijk over gesloten boekjaren.’

Bisschops: ‘Met deze uitspraak van de Kamer in de hand heeft de belastingdienst het recht om tot 1 januari 2016 btw te heffen op de overheadkosten van zorggroepen. In theorie zou de fiscus na dit aangenomen amendement dus zelfs extra werk kunnen gaan maken van het met terugwerkende kracht aanslaan van zorggroepen. Onder de belastinginspecteurs zitten hele eigengereide personen en de wettelijke naheffingstermijn is vastgesteld op vijf jaar. Daarna ben je pas veilig. Aan de andere kant kan staatssecretaris Wiebes ook besluiten om de btw-aanslagen op zorggroepen over de afgelopen vijf jaar juist terug te draaien. Dit is ook in de wijkverpleging gebeurd. Het is allemaal heel verwarrend. De champagne kan nog niet open.’

Zelf probeert Bisschops de heffing van ongeveer een half miljoen euro (inclusief naheffing) die zijn zorggroep RCH Midden-Brabant kreeg opgelegd ongedaan te maken via een bodemprocedure bij de rechtbank Zeeland/West-Brabant. ‘Ondanks dit besluit van de Kamer gaan wij onze procedure gewoon doorzetten. Of de fiscus moet ineens een draai make. Voor mij is dit een principekwestie.’

(Bron: Medisch-contact)

De vergeten partner in de plannen met het eigenbeheerpensioen van de BV

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, pensioen (ook in eigen beheer van de BV)
Reacties uitgeschakeld voor De vergeten partner in de plannen met het eigenbeheerpensioen van de BV

De perikelen met het pensioen in eigen beheer duren voort. Daarbij komt de partner van de dga die onder huwelijkse voorwaarden is gehuwd, er bekaaid vanaf. Zijn of haar financieel nadeel bij omzetting van de oudedagsvoorziening in eigen beheer is groot bij echtscheiding en een juiste compensatie hiervoor nagenoeg niet te bepalen. Dat zegt Sander Schilder (eigenaar van Santax fiscaal economen). “De positie van de huwelijkspartner in deze kan en mag niet onderbelicht blijven!”

Oudedagssparen in eigen beheer

Nog steeds is er geen concrete oplossing voor de knelpunten van het huidige pensioen in eigen beheer. In december volgt een nieuwe brief van staatssecretaris Wiebes van Financiën met voorstellen voor de pensioenopbouw van de dga. Hoogstwaarschijnlijk sneuvelt de oudedagsbestemmingsreserve als mogelijke oplossingsrichting en blijft over het oudedagssparen in eigen beheer (OSEB) dan wel de afschaffing (uitfaseren) van het eigenbeheerpensioen met een ‘gunstige’ afkoopregeling.

De OSEB fungeert als een spaarpotje binnen de bv waarover de dga kan beschikken op pensioengerechtigde leeftijd. Volgens Wiebes biedt het oudedagssparen een duidelijke vereenvoudiging. De bestaande pensioenverplichting in eigen beheer kan geruisloos tegen de fiscale waarde worden omgezet in een oudedagsspaarverplichting. Deze omzetting vergt instemmen/meetekenen van de partner van de dga. Tot nu toe blijft het bij deze constatering voor wat betreft de partnerpositie.

Partnerproblematiek onderbelicht

Schilder waarschuwt voor de onderbelichte positie van de huwelijkspartner van de dga, nu omzetten tegen fiscale waarde in feite betekent het gedeeltelijk afzien van het eigenbeheerpensioen. “Ook de partner heeft in deze rechten. Niet voor niets is bij omzetting instemming vereist want civiel juridisch kan dit niet zonder toestemming. De partner doet immers afstand van zijn of haar inmiddels opgebouwde rechten op kort gezegd 50% van het oudedagspensioen en voor zover toegezegd 100% van het bijzonder nabestaandenpensioen. Bij omzetting is er daarna geen ‘pensioen’ meer volgens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS). Dat kan bij echtscheiding een groot financieel nadeel zijn voor de partner. Vooral voor diegene die onder huwelijkse voorwaarden is gehuwd.”

Aanpassing WVPS

Wiebes verklaarde eerder dat de WVPS kan worden aangepast zodat het OSEB wel hieronder valt, maar volgens Schilder wordt dit lastig omdat de OSEB in basis geen pensioen is. “Het pensioenlabeltje ontbreekt want de OSEB is gebaseerd op een reserve en pensioen op aanspraken.”

Financieel nadeel

Het financiële nadeel bij tekenen voor afzien van opgebouwde rechten is het grootst voor de partner gehuwd onder huwelijkse voorwaarden met koude uitsluiting, zonder dat de WVPS in de huwelijkse voorwaarden is uitgesloten. Schilder legt uit: “Stel dat van de ongeveer 150.000 dga’s met pensioen in eigen beheer zo’n 75.000 gehuwd zijn, waarvan de helft onder huwelijkse voorwaarden en daar weer de helft van onder koude uitsluiting, maar zonder uitsluiting van WVPS. Wanneer zo’n 50% van deze dga’s gaat scheiden praten we over 9.375 partners die aanlopen tegen een financiële aderlating van in totaal circa € 1,1 miljard als geen compensatie wordt geboden. Vanwege de grote financiële consequenties zal de partner goed moeten worden voorgelicht over waar hij of zij voor tekent.”

Compensatie

Het is goed denkbaar dat de partner die onder huwelijkse voorwaarden is gehuwd bij instemming/tekenen voor omzetting naar OSEB – gezien de nadelige financiële gevolgen – hiervoor een compensatie dient te krijgen. “Omgaan naar de OSEB is immers een bevoordeling van de dga, ten nadele van zijn partner”, aldus Schilder. “Vergt de zorgplicht niet dat de huwelijkspartner voor het afzien van zijn of haar (potentiële) afgeleide pensioenaanspraken financieel dient te worden gecompenseerd? En zo ja, wie dient die compensatie dan te betalen? Is dat de bv of de dga? En stel dat de compensatie pas later wordt voldaan – nadat de OSEB reeds een feit is – kan men bij de bv deze compensatie dan nog ten laste brengen van de fiscale winst? Allemaal vragen waarover geen duidelijkheid is.”

Niet goed te bepalen

Probleem is alleen dat een juiste compensatie bij de omzetting naar OSEB eigenlijk niet dan wel niet goed te bepalen is. Partijen zijn namelijk nog niet aan het scheiden. Schilder: “Bij een fiscale waarde van € 700.000 is de commerciële waarde van de pensioenaanspraak momenteel rond de € 2 miljoen. Daarvan is circa 60% ter borging van de opgebouwde rechten van de partner bij scheiding. Moet voor de compensatie echter wel worden gekeken naar de waarde van nu? Er is immers geen echtscheidingssituatie en hopelijk komt die er ook niet. Blijven beiden gehuwd met elkaar dan compenseert de dga zijn partner voor iets wat achteraf niet had gehoeven. Stel dat een echtscheiding wel in de toekomst plaatsvindt, dan heeft de partner wellicht teveel compensatie gekregen. Dat is het geval als de bv op echtscheidingsmoment kampt met een onderdekking. Uit de familierechtspraak volgt dat de (ex)partner dan moet meedelen in de onderdekking naar rato van de pensioenaanspraak, maar die partner is al overgecompenseerd voor het afzien van pensioenrechten. En wat als de fiscale en commerciële rekenrente over enkele jaren dichter bij elkaar liggen? De dga heeft  bij een huidige compensatie dan achteraf teveel betaald.”

Potentieel risico van tekenen

En dan is er, zo waarschuwt Schilder,  ook nog een potentieel risico voor de onder huwelijkse voorwaarden gehuwde dga wanneer de partner tekent voor omzetting van eigenbeheerpensioen in de OSEB tegen fiscale waarde. “Bij een latere echtscheiding kan de partner zich alsnog beroepen op de WVPS, indien deze niet is uitgesloten in de huwelijkse voorwaarden of in het echtscheidingsconvenant. Tekenen voor omzetting – al dan niet met compensatie – gebeurt met een onderhands briefje en daarvoor is niets geregeld in de WVPS. Financiën doet er in ieder geval verstandig aan om in deze wet op te nemen dat ook met onderhandse schriftelijke afspraken mag worden afgeweken van de WVPS.”

Extra aandacht gewenst!

Vanwege de risico’s die de huwelijkspartner van de dga loopt en de grote financiële gevolgen, kan het niet zo zijn dat er slechts zijdelings aandacht is voor de partnerproblematiek. Schilder: “De partner verdient in de zoektocht naar een oplossing voor de pensioenproblemen van de dga een even groot podium als alle overige knelpunten van het eigenbeheerpensioen. Aan wetgever of politiek de oproep om de ‘vergeten’ partner extra op de kaart te zetten.”

[ Bron: Redacteur Marit Muller ]

Onregelmatigheden in de CO2-emissies zijn direct van invloed op verleende belastingvoordelen en staatssecretaris Wiebes vindt het van groot belang dat alle relevante feiten zo snel mogelijk op tafel komen. Hij is daarom een onderzoek gestart naar de mogelijke gevolgen van deze onregelmatigheden voor de belastingheffing. Dit antwoordt de bewindsman op Kamervragen over het terugvorderen van ten onrechte verleende belastingvoordelen bij sjoemelende autofabrikanten. Volgens de staatssecretaris is duidelijk dat een eventueel schadeverhaal thuishoort bij de veroorzaker van de schade en niet bij de consument. Volkswagen heeft in een brief aan de minister van Financiën laten weten dat de Volkswagen Groep eventuele additionele heffingen als gevolg van een te lage fabrieksopgave voor de CO2-emissies volledig voor haar rekening zal nemen. Zij heeft nadrukkelijk verzocht om geen aanvullende claims bij de consumenten neer te leggen. De volgende fiscale regelingen zijn volgens de staatssecretaris relevant: een lagere BPM, verlaagde tarieven in de MRB voor auto’s met een CO2-uitstoot van niet meer dan 50 g/km en (de milieukortingen in) de bijtelling voor privégebruik van een auto van de zaak. Verder zal er ook doorwerking zijn naar onder andere de BTW en de provinciale opcenten en kunnen ook stimuleringsregelingen, zoals de milieu-investeringsaftrek en de willekeurige afschrijving milieubedrijfsmiddelen, worden geraakt door eventuele onregelmatigheden in de CO2-emissies.

(Bron: FUTD)