Archive for januari, 2016

Achterstallig onderhoud, bodemverontreiniging, verkeersoverlast, windmolens en een hondenuitlaatplek naast de deur. Dit zijn inmiddels wel bekende factoren die de waarde van uw woning kunnen drukken. Minder voor de hand liggende factoren waarmee woningeigenaren de belastingrechters ook wisten te overtuigen waren de aanwezigheid van een papegaaienopvang in de buurt, geluidsoverlast van een muziekvereniging en uitzicht op het WC-raampje van de buren.

De prijs die door de meestbiedende koper zou worden besteed bij aanbieding ten verkoop op de voor de woning meest geschikte wijze na de beste voorbereiding, dát is de waarde die op de beschikking moet staan voor de WOZ. De gemeente probeert bij de waardering natuurlijk zoveel mogelijk rekening te houden met alle waardebepalende factoren, maar uit de grote verzameling van uitspraken over WOZ-waarden die Fiscaal up to Date in de loop van de jaren heeft verzameld, blijkt dat gemeenten wel eens steken laten vallen en woningen daarom te hoog hebben gewaardeerd. Met een aantal – vaak interne – factoren, kunnen de gemeenten ook geen rekening houden omdat ze het niet weten als de woningeigenaar het ze niet vertelt. Denk aan: asbest, houtrot, lekkages en achterstallig onderhoud. Het is dus raadzaam om te controleren of de WOZ-waarde van uw woning wel juist is vastgesteld. De WOZ-waarde is namelijk niet alleen van belang voor de OZB, maar ook voor het eigenwoningforfait, waterschapsomslagen en soms de erf- of schenkbelasting. Heeft de gemeente wel rekening gehouden met alle factoren die de waarde van uw woning kunnen beïnvloeden, en zo ja, is dit op de goede manier gedaan? De afgelopen jaren bestond misschien wat minder aanleiding voor een nader onderzoek naar de WOZ-waarde van uw woning, omdat door de economische crisis de waarde nog van zelf naar beneden ging, alhoewel ook hier voorbeelden zijn aan te wijzen waarin de gemeente daar niet goed rekening mee heeft gehouden. Na de forse prijsdalingen op de woningmarkt in de voorgaande jaren is het beeld nu echter anders. Tussen 2013 en 2014 daalde de WOZ-waarde gemiddeld nog met 2,8%, maar na de waardepeildatum 1 januari 2014 is weer sprake van een lichte stijging van de WOZ-waarden. De WOZ-beschikking voor 2016 die u binnenkort ontvangt, gaat uit van de waarde van de woning op 1 januari 2015.

Fiscaal up to Date heeft daarom net als voorgaande jaren een overzicht samengesteld van uitspraken van Rechtbanken, Hoven en Hoge Raad over de effecten van bepaalde omstandigheden op de WOZ-waarde van woningen. Wellicht kunt u hiermee de WOZ-waarde van uw woning met succes aanvechten. Uit de totaalcijfers blijkt dat van de ingediende bezwaren tegen de WOZ-waarde circa 45 % wordt gehonoreerd en dat in dat geval de vastgestelde waarde gemiddeld met maar liefst 10% wordt verminderd.

Nieuw in vergelijking met voorgaande jaren is wel dat het niet meer alleen hoeft te gaan om een vermindering van de WOZ-waarde. Ook als u vindt dat de WOZ-waarde van uw woning te laag is vastgesteld, kunt u bij de gemeente bezwaar maken. Een succesvol bezwaar en een hogere WOZ-waarde brengt dan wel hogere belastingen mee, maar daar is het natuurlijk niet om te doen. Een potentiele koper vergelijkt de vraagprijs van een woning natuurlijk ook met de WOZ-waarde en ook financiers kijken steeds vaker naar de WOZ-waarde. In dat geval kan een hogere WOZ-waarde wel eens voordeliger blijken. Kijk dus ook eens met andere ogen naar uw WOZ-waarde. Voorheen keken we of hij niet te hoog was, nu vragen we ons liever af: is de WOZ-waarde juist. Bij de belastingrechter een hogere waarde van een woning bepleiten omdat de aanwezigheid van hanggroepjongeren, de buurt “verjongt”, lijkt echter geen haalbare kaart.

Het volgende overzicht is een greep uit deze verzameling van spraakmakende zaken (via het Fidanummer krijgt u inzage in de rechterlijke uitspraak, alleen beschikbaar voor abonnees).

Bent u nog geen abonnee? Neem een (proef)abonnement en ervaar de snelle en complete nieuwsvoorziening van Fiscaal up to Date.

Recente artikelen (openbaar):

  • WOZ-waarde was voldoende verlaagd met herstelkosten van muur en kelder
  • Uitbreiding A12 en aanleg rondweg verlaagden WOZ-waarde met € 36.000
  Instantie Fidanr.
Verkoop op basis van erfpacht alleen indicatie van WOZ-waarde opstal Hof Den Bosch 11-12-2015, nr. 14/00674 20160015
Verzakte muur en lekkende kelder drukten WOZ-waarde Hof Arnhem-Leeuwarden 15-12-2015, nr. 14/01251 20157637
WOZ-waarde sloopwaardig pand 35% te hoog vastgesteld Hof Arnhem-Leeuwarden 15-12-2015, nr. 14/00620 20157642
WOZ-waarde woning verminderd door overlast landbouwverkeer Hof Den Bosch 11-9-2015, nr. 14/00529 20155858
WOZ-waarde lager omdat verschil met vergelijkingspand niet duidelijk werd Hof Arnhem-Leeuwarden 25-8-2015, nr. 14/00587 20155375
WOZ-waarde woning door bouwkundige gebreken gelijk aan grondwaarde Hof Arnhem-Leeuwarden 23-6-2015, nr. 14/00505 20154362
WOZ-waarde fors lager door overlast van mestvergistingsinstallatie Hof Arnhem-Leeuwarden 30-6-2015, nr. 14/00908 20154370
Uitbreiding A12 en aanleg rondweg verlaagden WOZ-waarde met € 36.000 Hof Den Haag 4-3-2015, nr. 14/00581 20152895
WOZ-waarde nog eens € 13.000 lager door tegenoverliggend flatgebouw Hof Arnhem-Leeuwarden 3-3-2015, nr. 14/00493 20151766
WOZ-waarde lager door onverklaarbaar verschil met referentieobjecten Hof Arnhem-Leeuwarden 18-11-2014, nr. 13/00328 20146902
Arbeidsmigranten op bungalowpark reden voor lagere WOZ-waarde Hof Den Haag 29-7-2014, nr. 13/01652 20145892
WOZ-waarde uitgewoond appartement met € 23.000 verminderd Hof Arnhem-Leeuwarden 26-8-2014, nr. 13/01041 20145454
Slechte staat damwand drukte WOZ-waarde met € 19.000 Hof Arnhem-Leeuwarden 19-8-2014, nr. 13/00612 20145202
Structurele hoge waterstand en schimmel drukten WOZ-waarde met € 20.000 Hof Den Haag 5-8-2014, nr. 14/00113 20145145
Deplorabele staat woning drukte WOZ-waarde met € 12.000 Hof Amsterdam 3-7-2014, nr. 12/00346 20145009
WOZ-waarde fors lager omdat gemeente met teveel grond en inhoud rekende Hof Arnhem-Leeuwarden 24-6-2014, nr. 13/00597 20144187
Rijwoningen met minder grond geen referentiepanden voor hoekwoning Hof Amsterdam 26-6-2014, nr. 13/00110 20144089
Oostkapelle wat ligging en wind betreft geen Zoutelande: WOZ-waarde verlaagd Rechtbank Zeeland-West-Brabant 15-4-2014, nr. 13/4908 20143039
Waardedruk van € 11.000 voor scheuren in muren en staat van dakkapel Hof Arnhem-Leeuwarden 3-6-2014, nr. 13/00640 20143413
WOZ-waarde door vervuiling voormalige stortplaats met ruim 35% omlaag Hof Arnhem-Leeuwarden 4-3-2014, nr. 13/00208 20141592
Misbruik door jongelui van tuin aan water drukte WOZ-waarde woning Hof Arnhem-Leeuwarden 11-2-2014, nr. 12/00205 20140968
Waardevermindering van 25% voor bodemverontreiniging Hoge Raad 31-1-2014, nr. 13/03957 20140490
Ligging woning aan rondweg was waardedrukkende omstandigheid Rechtbank Noord-Nederland 7-6-2013, nr. 12/4343 20140214
Bovengrondse hoogspanningsleiding verminderde WOZ-waarde met € 37.000 Hof Den Haag 27-5-2013, nr. 12/00404 20140048
WOZ-waarde € 35.000 lager door geluidsoverlast van muziekvereniging Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-10-2013, nr. 12/5447 20137248
WOZ-waardedruk van meer dan € 100.000 voor wateroverlast souterrain Hof Arnhem-Leeuwarden 9-4-2013, nr. 12/00046 20132548
Dreigende executieverkoop was WOZ-waardedrukkend Hof Arnhem-Leeuwarden 29-1-2013, nr. 12/00018 20130952
Burenruzie verminderde WOZ-waarde als dit potentiële koper beïnvloedde Hof Arnhem-Leeuwarden 8-1-2013, nr. 12/00048 20130100
WOZ-waarde verminderd door economische crisis Hof Den Haag 15-6-2012, nr. 11/00346 20124072
WOZ-waarde verminderd wegens ligging langs drukke weg Hoge Raad 11-5-2012, nr. 12/00069 20123076
WOZ-waarde grachtenpand wegens verzakking € 143.000 lager Hof Amsterdam 26-4-2012, nr. 11/00072 20122965
Asbest leidde ook zonder noodzaak tot verwijdering tot lagere WOZ-waarde Hof Amsterdam 2-2-2012, nr. 11/00552 20122504
Houtworm en asbest in dakbeschot leidden tot lagere WOZ-waarde Hof Leeuwarden 27-3-2012, nr. 11/00109 20122186
WOZ-waarde met € 40.000 verminderd wegens stankoverlast Hoge Raad 17-2-2012, nr. 11/03369 20121152
Verlaging WOZ-waarde met bijna 5% voor plaatsing UMTS-telefoniemasten Hof Amsterdam 12-1-2012, nr. 10/00095 20120536
Ligging woning bij druk kruispunt leidde tot lagere WOZ-waarde Rechtbank Breda 7-12-2011, nr. 11/3523 20120474
Bodemverontreiniging,
wateroverlast en schoolplein leidden tot lagere WOZ
Rechtbank Dordrecht 10-1-2012,
nr. 11/34
20120326
Geluidsoverlast van treinverkeer
verminderde WOZ-waarde met € 16.000
Hof Arnhem 22-11-2011, nr. 11/00268 20116563
WOZ-waarde wegens wateroverlast
in kruipruimte met € 20.000 verminderd
Hof Amsterdam 28-7-2011, nr.
10/00887
20113815
Met aftrek van € 40.000 was
slechte onderhoudstoestand van flat gedekt
Hof Den Haag 8-6-2011, nr.
10/00295
20113388
Naastgelegen bordeel en
verzakkingen drukten WOZ-waarde met ruim 10%
Rechtbank Den Haag 1-6-2011, nr.
10/8694
20113401
Uit de hand gelopen burenruzie
drukte WOZ-waarde met € 75.000
Hof Amsterdam 28-4-2011, nr.
09/00808
20113249
Waardedruk van € 41.000 voor
tunnelbak en hangplek jongeren
Hoge Raad 29-4-2011, nr.
10/03620
20112052
Drugstoerisme in Bergen op Zoom
verminderde WOZ-waarde
Rechtbank Breda 7-2-2011, nr.
10/3342
20111123
Waardedruk van € 22.000
door geluidsoverlast van Randstadrail
Hof Den Haag 25-3-2011, nr.
10/00203
20110608
WOZ-waarde verminderd wegens Reeperbahn-effect Hof Den Bosch 29-7-2010, nr.
08/00797
20105429
Waardevermindering van
€ 40.000 voor achterstallig onderhoud
Hof Den Haag 6-10-2010, nr.
09/00894
20105159
Vochtschade aan binnenzijde
woning verminderde WOZ-waarde met € 15.000
Hof Den Haag 22-6-2010, nr.
09/00425
20103594
Rompslomp voor
bestemmingswijziging drukte WOZ-waarde met 10%
Hof Den Haag 23-6-2010, nr.
09/00764
20103401
Vermindering WOZ-waarde wegens
overlast naastgelegen veehouderij
Rechtbank Dordrecht 20-11-2009,
nr. 07/1088
20101778
WOZ-waarde met € 97.000
verminderd wegens overlast van hondenkennel
Hof Den Haag 19-1-2010, nr.
09/00537
20101482
WOZ-waarde van sloopwoning nabij
luchthaven fors verminderd
Hof Amsterdam 5-11-2009, nr.
07/00324
20095358
Fundering- en gevelschade
verminderden WOZ-waarde met € 55.000
Hof Den Haag 25-8-2009, nr.
07/00563
20093727
Schade aan woning door verslaafde
leidde tot lagere WOZ-waarde
Hof Den Haag 30-6-2009, nr.
08/00034
20093041
Nabijheid van horeca en
coffeeshop drukte WOZ-waarde
Hof Den Haag 7-7-2009, nr.
07/00627
20093961
Plannen om dijk terug te leggen
verminderden WOZ-waarde met 10%
Hof Arnhem 8-9-2009, nr.
08/00199
20094061
Nabijheid van spoorlijn
verminderde WOZ-waarde van woning met € 37.300
Rechtbank Almelo 28-10-2008, nr.
08/368
20084377
Waardedruk nabijgelegen
luchthaven en verkeersweg was 5%
Hof Arnhem 5-10-2007, nr.
07/00037
20073502
Windmolens nabij woning
verminderden WOZ-waarde met € 25.000
Hof Leeuwarden 17-8-2007, nr.
76/06
20072900
Waardedruk door asbestvervuiling
bedroeg in totaal € 47.740
Hof Arnhem 5-7-2007, nr.
06/00399
20072684
Studentenoverlast drukte
WOZ-waarde met € 35.000
Rechtbank Den Haag 29-6-2007,
nr. 06/5791
20072411
Naast woning gelegen pretpark
drukte WOZ-waarde
Rechtbank Middelburg 29-12-2006,
nr. 06/239
20070061
Nabijheid hondenuitlaatplaats
verminderde WOZ-waarde met f 5.000
Hoge Raad 11-02-2005 nr. 3992 20050630
Slagschaduwhinder windmolen
verminderde WOZ-waarde
Hoge Raad 17-12-2004, nr. 39644 20044508
Naburig papegaaienbedrijf
verminderde WOZ-waarde met € 10.000
Hof Arnhem 9-8-2004, nr.
02/03453
20043208
Niet-ontplofte bom in tuin
verminderde WOZ-waarde met € 22.689
Hof Den Haag 3-8-2004, nr.
03/03484
20042740
Naburige kippenmesterij leidde
tot vermindering WOZ-waarde
Hof Leeuwarden 20-2-2004, nr.
1403/02
20040631
Skatebaan leidde tot
vermindering WOZ-waarde
Hof Arnhem 23-4-2003, nr.
02/03112
20032205
WC-raampje van buren had
waardedrukkend effect op woning
Hof Den Haag 16-8-2000, nr.
97/03153
20003476

De man-vrouwfirma is een speciale vorm van de vennootschap onder firma (vof) en bestaat uit partners die samen een bedrijf starten. De oprichting is wel aan een aantal voorwaarden gebonden en heeft fiscaal gezien zowel voor- als nadelen. Lees daarom deze checklist over het oprichten van een man-vrouwfirma.

Wat is een man-vrouwfirma?

Een man-vrouwfirma is een variant van de vennootschap onder firma (vof), waarbij de vennoten of firmanten partners van elkaar zijn. De term man-vrouwfirma is overigens behoorlijk gedateerd en stamt nog uit de tijd dat een echtpaar uit een man en een vrouw bestond. Deze rechtsvorm slaat inmiddels dus op alle echtparen, ongeacht sekse. De regels en oprichtingseisen zijn verder in principe gelijk aan die van een vof.

Wat zijn ook alweer de regels van een vof?

Een vennootschap onder firma (vof) is een rechtsvorm waarbij je samen met andere ondernemers een bedrijf start. Het is de bedoeling dat alle vennoten iets inbrengen in de op te richten onderneming. Het gaat hier in veel gevallen om een geldbedrag, maar de inbreng kan bijvoorbeeld ook bestaan uit specifieke goederen of arbeidsuren.

Alle ondernemers in een vof betalen inkomstenbelasting over hun eigen winst. Elke vennoot die aan de eisen voor het ondernemerschap voldoet, geldt voor de Belastingdienst als ondernemer. En kan vervolgens gebruikmaken van de fiscale aftrekposten als de zelfstandigenaftrek, investeringsaftrek, MKB-winstvrijstelling en de fiscale oudedagsvoorziening.

Voor de btw gelden dan weer andere regels: in dit geval wordt de vof als één ondernemer gezien. Als je met z’n tweeën een vof vormt, ben je dus allebei ondernemer voor de inkomstenbelasting, maar is de vof ondernemer voor de btw. Als je personeel in dienst neemt, komen de loonheffingen van de werknemers voor rekening van de vof, niet voor de afzonderlijke vennoten.

Hoe richt je een man-vrouwfirma op?

Net als bij een eenmanszaak volstaat de oprichting met een inschrijving in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK). Bij een vof is het gebruikelijk om met de andere vennoten afspraken te maken en een contract af te sluiten over de oprichting, winstverdeling, algemene doelstellingen en de verdere bedrijfsvoering. Bij een man-vrouwfirma is dit vaak wat overzichtelijker omdat het partners betreft, maar het kan nooit kwaad om bij een notaris langs te gaan om je voor te laten lichten over een vennootschapscontract.

Wat zijn de voordelen van een man-vrouwfirma?

Het grootste voordeel van de man-vrouwfirma is dat beide partners gebruik mogen maken van de beschikbare fiscale voordelen voor ondernemers, zoals de zelfstandigenaftrek. Dit is een groot verschil ten opzichte van een situatie waarbij de ene partner ondernemer is en de andere partner diens medewerker. Voorwaarde is wel dat beide partners voldoen aan de eisen van het ondernemerschap. Een partner die niet voldoet aan het urencriterium van 1225 uur, komt niet in aanmerking voor de ondernemersregelingen.

Wat zijn de overige voorwaarden?

Een andere voorwaarde is dat het werk gelijkwaardig moet zijn. De partners moeten volwaardig zijn en op hetzelfde niveau (mee)werken in de onderneming. Een veel gebruikt voorbeeld is de relatie tussen een tandarts en zijn assistente. Ze zijn getrouwd en werken samen in een vof. Toch kunnen ze geen man-vrouwfirma oprichten omdat ze geen gelijkwaardig werk verrichten: de ‘ondersteunende’ werkzaamheden van de partner zijn niet voldoende.

Een dokterspraktijk waarin beide echtelieden huisarts zijn, voldoet dan juist wel weer aan de eisen. De Belastingdienst let scherp op deze voorwaarden in verband met de dubbele zelfstandigenaftrek. Zorg er dus voor dat je aan alle voorwaarden voldoet om naheffingen of boetes te voorkomen.

Heeft deze constructie ook nadelen?

Een nadeel van een man-vrouwfirma is dat beide partners hoofdelijk aansprakelijk zijn en dat eventuele schuldeisers dus aanspraak kunnen maken op beide privé-vermogens, óók wanneer ze niet in gemeenschap van goederen zijn getrouwd. Dit komt omdat een vof, en dus ook de man-vrouwfirma, geen rechtspersoon is. Elke partner in een vof is met zijn persoonlijke vermogen dus hoofdelijk aansprakelijk voor het geheel van de schulden van de firma.

Uiterlijk 26 januari 2016 zal de Eerste Kamer stemmen over de vervanger van de VAR. Het idee van die vervanging houdt in dat overeenkomsten kunnen worden voorgelegd aan de Belastingdienst. De Belastingdienst geeft dan een oordeel over de overeenkomst. Partijen zouden hieraan zekerheid kunnen ontlenen omtrent de loonheffingen. De Belastingdienst zal beoordeelde overeenkomsten (voor zover mogelijk) openbaar maken, zodat deze door andere opdrachtgevers en opdrachtnemers kunnen worden gebruikt. Het gebruik van een beoordeelde (voorbeeld)overeenkomst is facultatief, hier bestaat geen enkele verplichting toe. De nieuwe wet zou op 1 april 2015 moeten ingaan. De Eerste Kamer stelde op 18 december 2015 wederom kritische vragen over het wetsvoorstel. De kern van de kritiek komt er op neer dat men zich, overigens net als de Raad van State, afvraagt of de vervanging van de VAR het werkelijke probleem oplost. Een van de problemen is immers de controle daarop. Van de ongeveer 600.000 VAR-aanvragen die er jaarlijks worden gedaan, worden er maar zo’n 1.500 door de Belastingdienst gecontroleerd. Dat gebrek aan controle zal ook parten spelen bij de vervanger van de VAR. Door de Belastingdienst zijn al diverse goedgekeurde overeenkomsten op haar website gepubliceerd. Met ingang van 18 december is de Belastingdienst begonnen om fiscaal relevante bepalingen voor de loonheffingen en de werknemersverzekeringen in die overeenkomsten te markeren. De vormgeving van de arbeidsrelatie tussen een opdrachtgever en een opdrachtnemer is daarmee vormvrij geworden. Partijen hebben de vrijheid om bij de invulling van hun arbeidsrelatie de gemarkeerde (fiscale) bepalingen al dan niet over te nemen. Net zoals ze kunnen beslissen of zij zekerheid vooraf wensen van de Belastingdienst of niet. Met andere woorden: er ontstaat een open stelsel. Net als vele beroepsgenoten ben ik erg bevreesd voor dit wetsvoorstel: er ontstaat schijnzekerheid. Het volgen van een modelovereenkomst lijkt zekerheid te bieden, maar als er in de praktijk (iets?) van afgeweken wordt, is de zekerheid weg. En als we het probleem van de controle niet oplossen, wat is dan de zin van de vervanging? Misschien dat de Eerste Kamer kritisch blijft en tegen het wetsvoorstel stemt, maar anders hebben we weer een wet waar we in de praktijk alleen maar last van zullen hebben.

(Bron: Taxence)

Verzekerd of niet? “Vanaf 1 januari 2016 nieuwe regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder”

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, loon
Reacties uitgeschakeld voor Verzekerd of niet? “Vanaf 1 januari 2016 nieuwe regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder”

Per 1 januari 2016 is de nieuwe regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder (‘dga’)  in werking getreden. Deze regeling bepaalt wanneer een bestuurder als dga wordt aangemerkt en niet verzekerd is voor de werknemersverzekeringen.

De nieuwe regeling was noodzakelijk in verband met de introductie van de Flex B.V. per 1 oktober 2012. Daarnaast zijn een aantal ontwikkelingen in de jurisprudentie verwerkt in deze nieuwe regeling.

Beslissend criterium blijft of sprake is van een gezagsverhouding. Net als in de oude regeling gaat het om het vaststellen van de feitelijke macht op basis van de statuten bij het ontslag van de statutaire bestuurder. In de nieuwe regeling is duidelijker dan voorheen als leidend beginsel vastgelegd dat geen sprake is van een gezagsverhouding als de bestuurder zelf kan besluiten over zijn ontslag, en derhalve niet tegen zijn wil ontslagen kan worden. Indien de bestuurder niet in een ondergeschikte positie verkeert, is derhalve geen sprake van een werknemer en verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen.

Onder een dga wordt in de Regeling verstaan de bestuurder die:

  • al dan niet tezamen met zijn echtgenoot houder is van een zodanig aantal aandelen dat hij, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, ingevolge de statuten van de vennootschap zelf kan besluiten over zijn ontslag; of
  • tezamen met bloed- en aanverwanten tot en met de derde graad, al dan niet samen met zijn echtgenoot, houder is van aandelen die ten minste twee derde van de stemmen vertegenwoordigen zodat hij over zijn ontslag kan besluiten;
  • een zodanige zeggenschap heeft door tussenkomst van één of meer rechtspersonen waarvan hij bestuurder is en door tussenkomst van vennootschappen waarvan hij aandelen houdt, dat hij hierdoor over zijn ontslag kan besluiten;
  • die behoort tot een groep van bestuurders die samen alle aandelen van de vennootschap bezitten en alle aandeelhouders een gelijk of nagenoeg gelijk deel van de vennootschap vertegenwoordigen (de zogenaamde nevengeschiktheid).

Door de nieuwe regeling in combinatie met alle mogelijkheden die de Flex B.V. heeft, heeft de bestuurder het zelf in de hand om te bepalen of hij al dan niet als dga wordt aangemerkt. De flexibiliteit van de Flex B.V. werkt dus door naar de sociale verzekeringen. De inrichting van de statuten en de wijze van besluitvorming over ontslag van een bestuurder is dus erg belangrijk.

(Bron: DVan)

Binnenkort is het weer zover en mag de aangifte inkomstenbelasting 2015 verzorgd en ingeleverd worden. Een vraag die dan kan opdoemen, is of bepaalde activiteiten kunnen kwalificeren als ondernemingsactiviteiten en daardoor aangegeven kunnen worden onder winst uit onderneming. Waarom is dat interessant en wanneer kan het eigenlijk (niet)?

Voordelen fiscaal ondernemerschap
Het voordeel van fiscaal ondernemerschap is dat men, indien men aan de voorwaarden voldoet, een aantal ondernemingsfaciliteiten kan benutten. Zoals de zelfstandigenaftrek, de startersaftrek, de MKB – winstvrijstelling, de FOR. Deze faciliteiten leiden tot vele duizenden euro’s voordeel. Daarnaast zijn de kosten als ondernemingskosten aftrekbaar. Indien dit leidt tot een negatief resultaat uit onderneming is dit negatieve resultaat te verrekenen met andere positieve box I inkomsten. Men ziet in de praktijk dan ook wel dat men mede om deze reden verlieslijdende activiteiten als ondernemingsactiviteiten poogt te kwalificeren. Dat dit niet altijd goed gaat, heeft recentelijk een uitspraak van Hof Amsterdam in een verwijzingszaak weer laten zien¹.

In deze casus had een belastingplichtige, X, in 2006 zijn eenmanszaak ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. X zou kennismakingsreizen aanbieden met het project “Inspirerend op weg door Europa”. In zijn aangiften IB 2007 en 2008 voerde X een verlies uit onderneming op. Hof Den Haag was het met de inspecteur eens dat geen sprake was van een bron van inkomen. De inspecteur nam de inkomsten in aanmerking als resultaat uit overige werkzaamheden zonder aftrek van kosten. X ging in beroep. Hof Den Haag volgde het standpunt van de inspecteur. De Hoge Raad vond de beslissing van het Hof onverenigbaar met zijn beslissing dat X in 2008 geen inkomsten had verworven met activiteiten voor zijn eenmanszaak. De Hoge Raad verwees de zaak naar Hof Amsterdam. Dit Hof besliste dat X niet aannemelijk had gemaakt dat sprake was van een organisatie van kapitaal en arbeid waarmee duurzaam werd deelgenomen aan het economische verkeer en dat met de in zijn eenmanszaak ondernomen activiteiten in 2008 redelijkerwijs geen voordeel viel te verwachten. Het Hof handhaafde de correctie van de inspecteur.

Voorwaarden ondernemerschap
In voornoemde uitspraak lezen we dat het ondernemerschap getoetst wordt aan de criteria van ondernemerschap. Eerst moet bepaald worden of sprake is van een bron van inkomen en vervolgens of deze bron van inkomen kwalificeert als winst uit onderneming.

Van een onderneming (een bedrijf of een zelfstandig uitgeoefend beroep) is sprake in geval van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid, waarmee beoogd wordt om door middel van deelname aan het economisch verkeer winst te behalen en deze winst ook redelijkerwijs te verwachten is. Uit deze omschrijving zijn zes criteria te destilleren.

De eerste drie criteria bepalen of sprake is van een bron van inkomen:

  1. deelname aan het economisch verkeer
  2. winst beogen
  3. winst is redelijkerwijs te verwachten

De laatste drie criteria bepalen of sprake is van winst uit onderneming:

  1. marktgerichtheid
  2. organisatie van kapitaal en arbeid
  3. ondernemersrisico

De vraag is vaak of er nu sprake is van ondernemingsactiviteiten of van nevenwerkzaamheden (aan te geven onder belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden). De feitelijke omstandigheden zijn  bepalend. Uit de jurisprudentie is af te leiden dat de volgende (combinatie van) factoren van belang zijn bij de beoordeling of sprake is van ondernemerschap.

  • het aantal klanten of opdrachtgevers;
  • de duurzaamheid en omvang van de werkzaamheden;
  • de grootte van de omzet;
  • de omvang van de investeringen;
  • de bekendheid naar buiten;
  • het lopen van debiteurenrisico;
  • het spraakgebruik.

Het gewicht van deze factoren is wisselend. De jurisprudentie laat in deze een veelheid van voorbeelden zien. Bij vrije beroepsbeoefenaren (bijvoorbeeld belastingadviseurs, advocaten) kan de omvang van investeringen bijvoorbeeld (zeer) gering blijven, terwijl er toch sprake van ondernemerschap kan zijn. Er is ook de nodige jurisprudentie over vrachtwagenchauffeurs. Onder omstandigheden kan het zo zijn dat een vrachtwagenchauffeur die slechts rijdt voor één opdrachtgever, een (gering) debiteurenrisico loopt, investeert in een vrachtwagen, toch ondernemer is. Ook een vrachtwagenchauffeur die niet investeert, maar rijdt voor verschillende opdrachtgevers kan kwalificeren als ondernemer. Wat ook helpt is als er aandacht wordt besteedt aan de (uiterlijke) kenmerken van een onderneming, zoals inschrijving kamer van koophandel, briefpapier, bedrijfsbrochures, bankrekening, reclame, vergunningen, vakdiploma’s, facturen en dergelijke.

Ook hoeft een (volledige) dienstbetrekking geen belemmering te zijn om daarnaast activiteiten te ontplooien die als ondernemingsactiviteiten kwalificeren.

Startende activiteiten
De discussie over het wel of niet kwalificeren als onderneming ontstaat ook vaak bij opstartactiviteiten. In de opstartfase is nogal eens sprake van negatieve resultaten en het is toch interessant als die aftrekbaar zijn. Is immers sprake van ondernemingsactiviteiten, dan kan het verlies verrekend worden met andere box I inkomsten en ook de carry back kan nog interessant zijn. De inspecteur wil het bronkarakter nog wel eens ontkennen, met name daar waar weliswaar winst beoogd wordt, maar deze winst redelijkerwijs niet te verwachten is. In deze stelling wordt de inspecteur dan vaak geholpen doordat feitelijk (immer) verlies wordt gemaakt. Het zal niet verwonderen dat er in deze situatie uitgebreide jurisprudentie voorhanden is.

Tegemoetkoming bij verliezen in de aanloopfase van een onderneming
De inkomstenbelasting kent een regeling voor de kosten die ondernemers maken in de fase die ligt voor het moment dat sprake is van een onderneming. Er dient in dit verband een onderscheid te worden gemaakt tussen:

  1. gevallen waarin van een activiteit van een belastingplichtige het bronkarakter niet duidelijk is
  2. gevallen waarin de (voorgenomen) activiteit wél een bron van inkomen vormt, maar aan de uitoefening van die activiteit een periode voorafgaat waarin voorbereidende handelingen worden verricht en slechts kosten worden gemaakt.

In de gevallen onder (i) kan achteraf, wanneer er geen twijfel meer bestaat dat er sprake is van een bron van inkomen en dat deze bron kwalificeert als winst uit onderneming, bij de berekening van de winst van het eerste jaar van het (fiscaal erkende) bestaan van de onderneming, het totale bedrag van de kosten die in de vijf voorafgaande kalenderjaren zijn gemaakt, in aftrek worden gebracht. Deze kosten moeten verband houden met het starten van de onderneming. Daarnaast moet bij de aftrek rekening worden gehouden met eventuele opbrengsten in die jaren. Als deze regeling ertoe leidt dat in het eerste boekjaar een (groter) verlies uit onderneming ontstaat, zijn de gewone regels van verliesverrekening daarop van toepassing, ook al komen de kosten waarom het hier gaat uit andere jaren. De regeling heeft evenwel niet tot gevolg dat met terugwerkende kracht de regels van de winstbepaling van toepassing worden verklaard. Er wordt bijvoorbeeld niet alsnog investeringsaftrek verleend.

In de gevallen onder (ii) worden de kosten aanstonds in aanmerking genomen, ook als de voorgenomen activiteit uiteindelijk geen doorgang vindt. Er is in deze gevallen immers wel sprake van een onderneming. In deze gevallen komt men niet toe aan de regeling met betrekking tot verliezen in de aanloopfase naar een onderneming.

We hebben het hier gehad over ondernemerschap in de inkomstenbelasting. In een afzonderlijk artikel zal ik ingaan op ondernemerschap voor de BTW en zult u zien dat het in nuances kan verschillen.

(Bron: Accountancyvanmorgen)

Bartjens analyseert het probleem van pensioen in eigen beheer voor dga’s prima (FD 4 januari). Eerder deed staatssecretaris Wiebes dat ook al in zijn brieven. Maar ik ben wel klaar met alle analyses, ik wil graag een oplossing.

Er worden overigens ook twee misvattingen geponeerd. Allereerst, dga’s móesten hun pensioenverplichting waarderen op basis van 4% rekenrente (en ook nog eens zonder leeftijdsterugstelling en indexatie). Daar waar verzekeraars al vanaf 1998 met een lagere rekenrente móesten rekenen — de marktrente daalt immers al gestaag vanaf begin jaren ’80 — móchten dga’s dat niet. Dat de fiscale voorziening daarom aanzienlijk lager is dan de benodigde commerciële ligt dus gewoon aan de wetgever zelf. Deze heeft dit probleem altijd genegeerd.

Vervolgens zijn pensioenberekeningen voor DGA’s helemaal niet moeilijk. Als je er tenminste verstand van hebt. Bovendien heeft iedereen daarvoor goede berekeningssoftware. Dat was in 1994 nota bene nog een van de redenen om het lineaire systeem in eigen beheer (dát was pas eenvoudig!) af te schaffen. En als ze complex zijn, dan geldt dat inmiddels voor alle pensioenberekeningen, ook voor gewone werknemers. Een drogreden dus.

Zoals Bartjens terecht stelt, dga’s gaan niet afkopen. Of ze het geld nu hebben of niet. De oplossing is daarom heel eenvoudig: omzetting naar het voorgestelde oudedagssparen – een soort beschikbare premieregeling met een afwikkeling als bancaire lijfrente. Beter is het misschien nog om de reeds bestaande bancaire lijfrente toe te staan voor dga’s, maar dan in eigen beheer. Dat hele fiscale regime is immers al wettelijk geregeld. De enige nog nodige uitbreiding is de bv aan te wijzen als toegelaten verzekeraar. En dat ook maar voor zzp’ers, dan zijn we meteen verlost van de (fiscale) Oudedagsreserve die nu nog geldt voor hen. De huidige fiscale voorziening mag dan worden omgezet in het nieuwe lijfrenteregime. Ik zou dan ook de afkoopvariant gewoon nog aanbieden, baat het niet dan schaadt het niet. Dat tot slot vele (ex-)partners van dga’s niet zullen meewerken is iets waar Wiebes niets aan kan doen. Die dga’s blijven dan gewoon zitten met de huidige pensioenvoorziening, met alle gevolgen van dien. Het zij zo.

(Bron: Financieel Dagblad)

In het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen (OFM) 2016 is een vereenvoudiging opgenomen van de informatieplicht bij eigenwoningschuld.

Voor belastingplichtigen met een eigenwoningschuld anders dan bij aangewezen administratieplichtigen, zoals een bank, geldt een informatieplicht. Het gaat bijvoorbeeld om een schuld bij de “eigen” bv of bij een familielid. Op basis hiervan moeten deze belastingplichtigen via een modelformulier bepaalde gegevens over de schuld aan de Belastingdienst verstrekken. Informatie moet worden verstrekt bij het aangaan van de schuld en bij latere wijzigingen daarvan. In de praktijk is dit proces zeer bewerkelijk gebleken, zowel voor belastingplichtigen als voor de Belastingdienst. Daarnaast komt het vaak voor dat informatie te laat wordt aangeleverd. Dat kan leiden tot een (tijdelijke) renteaftrekbeperking. Redenen om dit proces anders in te richten.

Voorgesteld wordt om het proces te integreren in het aangifteproces en de benodigde informatie vanaf het belastingjaar 2016 alleen nog uit te vragen via de aangifte. De renteaftrek in de aangifte kan alleen worden geclaimd wanneer alle hierop betrekking hebbende vragen zijn beantwoord. De afzonderlijke sanctie van (tijdelijk) verlies van renteaftrek bij het niet tijdig verstrekken van de gevraagde gegevens kan daarmee vervallen. Voor het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens gaan dezelfde sancties gelden die van toepassing zijn bij het niet, onjuist of onvolledig doen van aangifte.
[ Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden ]

Volgens de Wet aanpak schijnconstructies (WAS) moet u vanaf 1 januari 2016 kostenvergoedingen aan werknemers op de loonstrook specificeren als u die als onderdeel van het loon bent overeengekomen.

Maar met ingang van 2016 moet u op grond van de WAS op de loonstrook die u periodiek aan werknemers uitdeelt, niet alleen meer het loon van de werknemer staan, u moet ook de gespecificeerde bedragen vermelden waaruit dit loon is samengesteld. Het gaat hierbij om de specificatie van kostenvergoedingen die niet naast het loon zijn overeengekomen, maar er onderdeel van zijn. De regels voor aparte kostenvergoedingen die bovenop het loon komen, veranderen niet.

Algemene kostenvergoeding is niet specifiek genoeg

Als u met een werknemer een brutoloon afspreekt waarvan hij ook kosten in verband met de dienstbetrekking moet betalen – zoals gereedschappen en zijn reizen van en naar het werk – moet u op de loonstrook dus uitsplitsen welk deel van het loon de ingebouwde kostenvergoeding is. Ook moet duidelijk zijn voor welke kosten deze vergoeding precies bedoeld is. De omschrijving ‘algemene onkostenvergoeding’ is niet voldoende.

Boete wegens onderbetaling

Ontbreekt de specificatie, dan kan Inspectie SZW niet vaststellen dat u (het netto equivalent van) het wettelijk minimumloon aan de werknemer heeft uitbetaald. Dat betekent dat uw onderneming een boete kan krijgen wegens onderbetaling.

(bron: rendement.nl)