Archive for september, 2016

Partneralimentatie

In beginsel is partneralimentatie nog altijd verschuldigd voor een periode van 12 jaar, tenzij het huwelijk kinderloos is gebleven en ten hoogste 5 jaar heeft geduurd. De duur van de partneralimentatie is dan gelijk aan de duur van het huwelijk. De grondslag, berekeningsmethodiek en duur van de periode waarin partneralimentatie moet worden betaald, houden de gemoederen al een tijdje bezig in politiek Den Haag. Het wetsvoorstel om de partneralimentatie te versoberen ligt echter nog steeds bij de Tweede Kamer en al enige tijd stil.

Hoe wordt de omvang van deze alimentatie vastgesteld?

De omvang van de partneralimentatie wordt vooralsnog bepaald aan de hand van drie kernbegrippen: behoefte, behoeftigheid en draagkracht. Behoefte en behoeftigheid worden in de praktijk weleens door elkaar gehaald, maar dienen goed te worden onderscheiden.

1. Behoefte

Behoefte is het bedrag dat de alimentatiegerechtigde nodig heeft om in zijn of haar levensonderhoud te voorzien. Naast de inkomsten van beide echtgenoten tijdens de laatste jaren van hun gemeenschappelijke huishouding, wordt bijvoorbeeld ook gekeken naar hun uitgavenpatroon in diezelfde periode. Hieruit wordt afgeleid in welke welstand partijen hebben geleefd.

2. Behoeftigheid

Om te kunnen spreken van behoeftigheid dient de alimentatiegerechtigde onvoldoende inkomsten te hebben en zich deze in redelijkheid ook niet te kunnen verwerven om te voorzien in het eigen levensonderhoud (in de eigen behoefte). Dat een gewezen echtgenoot behoefte heeft, is dus nog geen grond voor een alimentatie-uitkering.

3. Draagkracht

Tot slot wordt gekeken of de draagkracht van de alimentatieplichtige een dergelijke bijdrage toelaat. Naast het maandelijkse inkomen wordt de draagkracht van de alimentatieplichtige ook bepaald door zijn of haar vermogen.

Interen op vermogen is ook behoefte scheppend

Een recente uitspraak van het Hof Den Haag laat de drie kernbegrippen, op grond waarvan de partneralimentatie wordt vastgesteld, beter tot de verbeelding spreken.[1] Het betrof de volgende zaak:

De man en de vrouw hadden tijdens hun huwelijk een riante levensstijl gekend. De man en de vrouw woonden in een groot huis, reden beiden in een luxe BMW, boekten regelmatig reisjes naar het buitenland en gingen vaak uit eten. Het kon niet op. Deze levensstijl konden zij zich permitteren door in te teren op vermogen. De rechtbank stelde de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie vast op een bedrag ad € 4.862,– per maand. De man vond dit te hoog vastgesteld en ging in hoger beroep. Het Hof ging hier als volgt mee om.

1. Behoefte

Het Hof oordeelde dat interen op vermogen ook behoefte scheppend is. In het kader van de behoefte speelde de voorzienbare teruggang in levensstijl geen rol. Voor de behoefte wordt immers uitgegaan van de welstand van partijen tijdens het huwelijk en wordt geen rekening gehouden met een voorzienbare situatie in de toekomst. Het Gerechtshof achtte de vastgestelde behoefte van de rechtbank alleszins redelijk.

2. Behoeftigheid

Met betrekking tot de behoeftigheid stelde de man de verdiencapaciteit van de vrouw aan de orde. Zij zou ruim voldoende ervaring en tijd hebben om (meer) betaalde arbeid te verrichten. Het Hof oordeelde dat de vrouw haar verdiencapaciteit niet verder kon benutten dan zij al deed. De leeftijd van de vrouw (61 jaar), het feit dat het traditionele rollenpatroon haar arbeidsmogelijkheden negatief had beïnvloed, dat de vrouw ziek was geweest, zij hier nog steeds hinder van ondervond, maar desondanks als gastvrouw in een verzorgingshuis werkte, droegen bij aan dit oordeel.

3. Draagkracht

De man stelde dat hij geen draagkracht had om in het levensonderhoud van de vrouw te kunnen voldoen. Het Hof oordeelde dat de man voldoende had aangetoond geen draagkracht te hebben, mede in het licht van zijn hoge schuldenlast in zijn onderneming en zijn DGA-inkomen. De man betaalde zijn schulden en lasten met gelden afkomstig uit leningen bij zijn moeder. Hij kon zich geen hoger inkomen toekennen dan hij al deed. De vrouw moest de eventueel teveel ontvangen partneralimentatie verrekenen met wat zij uit de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap ontving.

De rechtbank en het Gerechtshof waren het dus eens over de behoefte en behoeftigheid van de vrouw. Echter, het Hof oordeelde dat de man onvoldoende draagkracht had waarmee de aanspraak van de vrouw op partneralimentatie verviel. Deze uitspraak illustreert dat voor de toekenning van partneralimentatie de begrippen behoefte, behoeftigheid en draagkracht in samenhang moeten worden bezien. Het Hof heeft bepaald dat behoefte ook kan worden gecreëerd door het maken van schulden. Als er echter geen draagkracht is, dan zal de alimentatie alsnog niet worden toegewezen.

(Bron: DVAN)

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt in hoger beroep dat de aangiften niet zijn beoordeeld voordat de aanslagen zijn opgelegd, zodat de inspecteur bij het vaststellen van de primitieve aanslagen geen onjuist inzicht had in de feiten of in het recht.

De heer X heeft in 2009 een onderneming geruisloos overgenomen. Desondanks schrijft X fiscaal over de aangekochte goodwill af en brengt deze afschrijving ten laste van zijn winst. De IB-aanslagen over 2009 tot en met 2011 zijn conform de aangiften opgelegd. Bij de aanslagregeling over 2011 was aan de behandelende medewerker van de belastingdienst bekend dat in 2009 en 2010 ten onrechte over goodwill was afgeschreven, doch deze aanslag is niet geblokkeerd. Deze aanslag heeft als dagtekening 8 februari 2013. Een week later wordt de navordering over 2009, 2010 en 2011 op grond van art. 16-2-c AWR aangekondigd. Volgens Rechtbank Noord-Nederland is de navordering terecht. X gaat in hoger beroep. Niet in geschil is dat de fout van de inspecteur om te lage IB-aanslagen op te leggen voor X kenbaar was.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de aangiften niet zijn beoordeeld voordat de aanslagen zijn opgelegd, zodat de inspecteur bij het vaststellen van de primitieve aanslagen geen onjuist inzicht had in de feiten of in het recht. X stelt vergeefs dat de inspecteur vanwege het doorschuivingsverzoek verplicht was onderzoek te doen alvorens de aanslagen vast te stellen. Aangezien de navordering kan plaatsvinden op de voet van art. 16-2-c AWR, kan in het midden blijven of sprake is van een nieuw feit of kwade trouw. Het beroep van X is ongegrond.

(Bron: Taxlive)

Bv terecht aansprakelijk gesteld voor Vpb-aanslagen inmiddels failliete moedermaatschappij

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, diversen
Reacties uitgeschakeld voor Bv terecht aansprakelijk gesteld voor Vpb-aanslagen inmiddels failliete moedermaatschappij

Rechtbank Gelderland oordeelt dat de ontvanger X bv terecht aansprakelijk heeft gesteld voor onbetaald gebleven aanslagen vennootschapsbelasting die zijn opgelegd aan de (inmiddels gefailleerde) moedermaatschappij van X bv.

Belanghebbende, X bv, maakt deel uit van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. De ontvanger stelt X bv op grond van art. 39 IW 1990 aansprakelijk voor onbetaald gebleven aanslagen vennootschapsbelasting die zijn opgelegd aan de (inmiddels gefailleerde) moedermaatschappij van X bv. De aansprakelijkstelling betreft naast de belasting ook heffings- en invorderingsrente en kosten.

Rechtbank Gelderland oordeelt dat de ontvanger X bv terecht aansprakelijk heeft gesteld voor onbetaald gebleven aanslagen vennootschapsbelasting die zijn opgelegd aan de (inmiddels gefailleerde) moedermaatschappij van X bv. De omstandigheid dat er geen uitstel van betaling is verleend aan X bv en dat in verband met de verjaring van de aanslagen stuitingshandelingen zijn verricht uitsluitend jegens de moeder, doet niet ter zake. Ook het beroep van X bv op art. 27 lid 2 IW 1990 faalt omdat dit artikel niet ziet op deze situatie. De aansprakelijkstelling voor de aanslagen is terecht. De rechtbank vernietigt wel de aansprakelijkstelling voor de heffings- en invorderingsrente en kosten. De rechtbank acht niet aannemelijk dat het belopen van deze kosten mede aan X bv is te wijten. Het beroep van X bv is deels gegrond.

(Bron: Taxlive)

Wetsvoorstel bestuur en toezicht rechtspersonen: een overzicht van de wijzigingen

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), juridisch, ondernemingsrecht (exclusief jaarrekeningrecht)
Reacties uitgeschakeld voor Wetsvoorstel bestuur en toezicht rechtspersonen: een overzicht van de wijzigingen

Volgens minister Van der Steur van Veiligheid en Justitie moet in de wet duidelijker worden aangegeven wat de taken en verantwoordelijkheden zijn van bestuurders en commissarissen bij een vereniging, stichting, coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij. In de huidige wetgeving leiden de taken en verantwoordelijkheden te vaak tot onduidelijkheden. Daarom diende hij onlangs het wetsvoorstel ‘Wet bestuur en toezicht rechtspersonen’ in bij de Tweede Kamer. Naar verwachting treedt de wet later dit jaar in werking.

 

Het doel van de wet is om het bestuur en toezicht van bestuurders en commissarissen van een vereniging, stichting, coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij te verbeteren. Wanneer u kiest voor het oprichten van een van deze rechtspersonen, dan krijgt u direct te maken met de geplande wijziging van de nieuwe wet. De wet bevat op hoofdlijnen de volgende punten:

 

Toezichthoudend orgaan
Verenigingen en stichtingen kunnen volgens de nieuwe wet een toezichthoudend orgaan (raad van toezicht) hebben. Dit heeft echter geen gevolgen voor bestaande organen van verenigingen en stichtingen. Daarnaast zal voor bestuurders en toezichthouders van de genoemde rechtspersonen wettelijk worden vastgelegd dat het belang van de organisatie te allen tijde prominent voorop moet staan.

 

Niet-uitvoerende bestuurders
De nieuwe wet introduceert de mogelijkheid om te werken op basis van een monistisch bestuurssysteem. Dit wil zeggen dat er geen aparte raad van toezicht is, maar dat niet-uitvoerende bestuurders die deel uitmaken van het bestuur verantwoordelijk zijn voor het toezicht. De niet-uitvoerende bestuurders houden toezicht op de uitvoerende bestuurders, maar zijn in vergelijking tot een speciale raad van toezicht veel meer betrokken bij de dagelijkse bestuurspraktijk.

 

Aansprakelijkheid bij faillissement
Voor de duidelijkheid worden in het wetsvoorstel de bepalingen rond aansprakelijkheid van bestuurders en toezichthouders bij faillissement voor alle rechtspersonen centraal weergegeven. Nieuw aan de bepalingen is dat bestuurders en toezichthouders van informele verenigingen en van verenigingen en stichtingen die geen vennootschapsbelasting hoeven te voldoen, ook aansprakelijk kunnen zijn. Voor bestuurders en toezichthouders van niet-commerciële/informele verenigingen en stichtingen die niet worden betaald voor hun diensten, gaat een soepeler regime gelden.

 

Tegenstrijdige belangen
Een bestuurder moet bij een (persoonlijk) tegenstrijdig belang worden uitgesloten van besluitvorming. Deze bestuurder mag dan ook niet vergaderen over dat onderwerp. Op dit moment geldt dit in principe al voor bv’s en nv’s. Daarnaast bevat het wetsvoorstel een regeling voor het geval dat er sprake is van een tegenstrijdig belang bij alle bestuurders. In dat geval is de raad van toezicht of algemene vergadering bevoegd tot de bewuste besluitvorming. Omdat een stichting geen leden of aandeelhouders heeft, kan daar niet worden teruggevallen op de algemene vergadering. In dat geval kan er een beroep gedaan worden op de raad van toezicht. Bij een stichting zonder raad van toezicht mag het bestuur het besluit toch nemen, maar de overwegingen van het besluit moeten dan schriftelijk worden vastgelegd. Het wetsvoorstel biedt echter de mogelijkheid om statutair af te wijken van de ‘tegenstrijdig belangregeling’.

 

Ontslag
Ten slotte worden de gronden van ontslag van een bestuurder of toezichthouder van een stichting aangepast. De gronden om een bestuurder of toezichthouder te ontslaan zijn onder andere:

  • een verwaarlozing van de taken;
  • een verandering van omstandigheden die ertoe leidt dat de bestuurder of toezichthouder niet langer bestuurder of toezichthouder kan zijn.

 

Met dit wetsvoorstel worden taken en bevoegdheden duidelijker en helderder vastgelegd. Mogelijk wordt in de praktijk vaak al voldaan aan de situaties die daarin zijn geschetst. Toch raden wij aan om op basis van het wetsvoorstel de structuur van uw organisatie, zodra het voorstel definitief is, nog eens tegen het licht te houden.

(Bron: ABAB)