Archive for oktober, 2016

Op 1 januari 2017 treedt de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (Bezava) in werking. Hiermee verdwijnt het onderscheid tussen de WGA voor vaste medewerkers en voor flexwerkers. Als werkgevers niet tijdig beslissen of zij eigenrisicodrager willen worden of blijven, keren zij voor al hun medewerkers voor minimaal drie jaar terug naar UWV.

Voor werkgevers die nog geen eigenrisicodrager zijn, betekent dit dat zij  vóór 1 oktober 2016 moesten bepalen of zij dit willen worden. Werkgevers die al eigenrisicodrager zijn, moeten voor 31 december 2016 beslissen of zij dat ook willen blijven. Het is zaak een weloverwogen keuze te maken, want een verkeerde beslissing kan hoge kosten met zich meebrengen. De nieuwe wet is daarmee absoluut een onderwerp om de aandacht te brengen.

Dit jaar hebben de circa 64.000 huidige WGA-eigenrisicodragers de mogelijkheid om privaat verzekerd te blijven en de verzekering uit te breiden met dekking voor flexwerkers. Werkgevers die al minimaal drie jaar bij UWV zitten, kunnen vanaf 1 januari 2017 eigenrisicodrager worden.

Financiering van de staartlasten

Voorheen moesten bedrijven die van publiek naar privaat overgingen, de zogeheten ‘staartlasten’ financieren. Dit houdt in dat zij medewerkers die al ziek waren, moesten ‘meefinancieren’ naar het private stelsel. Andersom bleven bij de overstap van privaat naar publiek de staartlasten bij de verzekeraar achter. Van de vele werkgevers die tot nu toe bij UWV zijn verzekerd, wilde een aantal eigenrisicodrager worden.

‘Werkgevers kunnen de bestaande schadelast achterlaten bij UWV en dus ‘schoon’ over naar de private verzekeraar.’

Maar de bestaande schadelast (huidige zieken en WGA-uitkeringen) was simpelweg te hoog om over te stappen. Deze scheve situatie is nu rechtgetrokken, zodat overstappen per 1 januari 2017 gemakkelijker wordt. Werkgevers kunnen daardoor de bestaande schadelast achterlaten bij UWV en dus ‘schoon’ over naar de private verzekeraar. Hiermee is een belangrijke drempel weggenomen.

Keuze hangt af van twee belangrijke factoren

De keuze tussen privaat en publiek hangt af van twee belangrijke factoren: van de verzuimsituatie van een werkgever en van de wens om een preventief verzuimbeleid te voeren. Preventie en duurzame inzetbaarheid behoren niet tot het takenpakket van UWV. Deze organisatie is ingericht voor de uitvoering van de WIA en verzorgt de uitkering aan de werknemer als vervanging van het loon van de werkgever. UWV komt pas in actie ná de periode van verplichte loondoorbetaling van twee jaar. Private verzekeraars leggen naast re-integratie wél veel nadruk op preventie en duurzame inzetbaarheid. Doel hiervan is instroom in de WGA te voorkomen of te beperken. De ervaring leert dat dit in de eerste twee jaar moet gebeuren; hoe eerder de re-integratie start, hoe groter de kans op succes.

‘De uitkeringsschade kan voor iedere werknemer die de WGA instroomt, oplopen tot wel € 100.000 of meer.’

Belangrijk, want werkgevers kunnen vaak  de impact van de financiële risico’s niet goed inschatten als een medewerker de WGA instroomt. De uitkeringsschade kan voor iedere werknemer die de WGA instroomt, oplopen tot wel € 100.000 of meer. Dus hoe eerder maatregelen worden genomen, hoe beter dit financiële risico voor werkgevers kan worden beheerst. En dat draagt bij aan de bedrijfscontinuïteit.

Private aanpak WGA-instroom loont

In opdracht van Nationale-Nederlanden, De Amersfoortse en re-integratiebedrijf Keerpunt heeft onderzoeksbureau Panteia onderzoek gedaan naar het succes van de inzet van Keerpunt bij preventie- en re-integratieactiviteiten. Keerpunt is gezamenlijk eigendom van Nationale-Nederlanden en ASR/De Amersfoortse en verzorgt als zelfstandig bedrijf voor beide verzekeraars de re-integratie activiteiten. Uit het onderzoek blijkt dat met de inzet van Keerpunt de kans op instroom in de WGA 59 procent lager is dan bij UWV. Bij bedrijven die in zowel de periode van verzuim als de WGA-periode begeleiding krijgen van Keerpunt, is de instroom in de WGA zelfs nog lager. Tweederde van de re-integratietrajecten wordt in het tweede ziektejaar succesvol afgesloten. Vroeg beginnen met re-integratieactiviteiten is een belangrijke verklaring voor dit succes.

Let op: tijdig regelen!

Als een werkgever besluit eigenrisicodrager te worden, dan moet hij dit uiterlijk 1 oktober 2016 aangeven bij de Belastingdienst. Bestaande eigenrisicodragers dienen dit uiterlijk 31 december 2016 aan te geven. De verzekeraar stuurt vervolgens de vereiste Garantieverklaring naar de Belastingdienst. Werkgevers die dit niet op tijd regelen, gaan verplicht voor drie jaar (!) terug naar UWV en kunnen dan in ieder geval tot 1 januari 2020 geen eigenrisicodrager meer worden. Bij UWV betalen zij een premie die gebaseerd is op alle historische lasten. Specifiek voor middelgrote en grote werkgevers geldt dat zij de aan hen toegerekende schadelast direct voelen in een verhoging van de gedifferentieerde UWV-premie. Zij hebben dus een direct belang om de schade te beperken. Kleine bedrijven betalen bij UWV een sectorpremie; de meeste van deze bedrijven hebben de loonschade verzekerd en worden daarbij bijgestaan door hun private verzekeraar. Inspanningen in de eerste 104 weken kunnen daarmee ook voor hen positief doorwerken in de WGA-jaren daarna.

Risico door ‘Overgang van onderneming’

Nog een belangrijk aandachtspunt is dat weinig ondernemers beseffen wat de gevolgen zijn van ‘Overgang van onderneming’ door insourcing of outsourcing voor hun WGA-lasten. Zij kunnen dan ook worden geconfronteerd met negatieve financiële verrassingen. Ook hierin is goede begeleiding en inzicht essentieel. Dit geldt des te meer voor werkgevers met een verhoogde gedifferentieerde premie en een stijgende loonsom. Zij betalen bij UWV een premie die is gebaseerd op schade uit het verleden. Als een organisatie groeit en  de loonsom toeneemt, worden de financiële lasten dus ook  onverwacht groter.

‘Bij de WGA is de keuze tussen privaat of publiek verzekeren zowel een financiële als een strategische.’

Financiële en strategische beslissing

Samenvattend is bij de WGA de keuze tussen privaat of publiek verzekeren zowel een financiële als een strategische. Deze keuze valt per werkgever verschillend uit. De keuze tussen privaat en publiek hangt af van de verzuimsituatie en het verzuimverleden. Maar ook  van de beslissing om een proactief verzuimbeleid te willen voeren.

(Bron: Accountant.nl)

Crisisheffing ook van toepassing bij slechte bedrijfsresultaten

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, loon
Reacties uitgeschakeld voor Crisisheffing ook van toepassing bij slechte bedrijfsresultaten

De crisisheffing is inmiddels afgeschaft en de Hoge Raad heeft hem al goedgekeurd, maar houdt toch nog de gemoederen in de rechtspraak regelmatig bezig. Duidelijk is dat deze heffing als dusdanig onrechtvaardig ervaren dat het veel procedures heeft uitgelokt en de vraag bijna opkomt of hij onder aan de streep nu echt nog wat heeft opgebracht. Na de algemene goedkeuring van de Hoge Raad resteerde nog wel voor individuele gevallen van belastingplichtigen de vraag of de heffing voor de individuele belastingplichtige geen individuele en buitensporige last kan zijn. Is dat het geval dan zou de crisisheffing voor die individuele belastingplichtige niet van toepassing zijn. Er is echter niet snel sprake van een dergelijke individuele en buitensporige last. Dat ondervond ook een belastingplichtige in een recente uitspraak van de Rechtbank Gelderland. De belastingplichtige kreeg over 2013 en 2014 forse naheffingsaanslagen crisishefing. Het ging over die jaren erg slecht met het bedrijf, maar ondanks de hoogte van de heffing en de negatieve bedrijfsresultaat keurt de rechtbank de crisisheffing toch goed. Volgens de rechtbank mag verwacht worden dat de belastingplichtige alle in redelijkheid te verlangen middelen inzet en blijkt niet dat dit niet voldoende is of zal zijn om de bedrijfscontinuïteit te verzekeren. De crisisheffing als zodanig is volgens de rechtbank niet de oorzaak van het gevaar voor de bedrijfscontinuïteit. Helaas wordt  zo, in ieder geval qua rechtzekerheid, één van de schandvlekken van de recente fiscale geschiedenis ook nauwelijks voor individuele belastingplichtigen uitgewist.

(Bron: Pensioenweblog)

Als u een onderneming start, dient u zich te melden bij de Kamer van Koophandel. Die geeft uw gegevens automatisch door aan de fiscus. U krijgt, als u alle benodigde gegevens bij u hebt, gelijk een btw-nummer mee. U bent voor de btw namelijk al vrij snel ondernemer.

Om te beoordelen of u fiscaal gezien ondernemer bent, geldt een aantal criteria. Op basis van deze criteria bent u wel of niet ondernemer. Zo is de omvang van uw winst van belang, maar ook of u wel zelfstandig genoeg kunt opereren. Verder is onder meer van belang dat u risico loopt, dat u investeert, meerdere opdrachtgevers heeft en hoe u zich naar buiten toe presenteert.

Geldt dit ook voor de inkomstenbelasting?

Het kan zijn dat u als ondernemer wordt aangemerkt voor de btw, maar niet voor de inkomstenbelasting. Hiervoor gelden namelijk andere eisen. U moet deelnemen aan het economisch verkeer en er moet een redelijke kans zijn dat u winst maakt. Dit laatste zorgt er nogal eens voor dat permanent verliesgevende bedrijven niet als ondernemer worden aangemerkt. Het verlies is dan niet verrekenbaar.

Voorlopig oordeel

Startende ondernemers krijgen soms een kennismakingsbezoek van de fiscus. U hoort dan wat uw fiscale rechten en plichten zijn en waar u heen kunt met vragen. Er wordt nog geen oordeel gegeven of u voor de inkomstenbelasting ondernemer bent. Dit beoordeelt men pas achteraf, op basis van de feiten.

Tip: U kunt voor uzelf nagaan of u waarschijnlijk fiscaal als ondernemer wordt gezien door online de ondernemerscheck in te vullen. Zie www.belastingdienst-ondernemerscheck.nl.

Let op! Wordt u in eerste instantie niet als ondernemer aangemerkt maar in een later jaar wel, dan kunnen de aanloopkosten van de vijf jaar die voorafgaan aan het ondernemerschap alsnog ten laste van de winst worden gebracht.

Fiscale voordelen

Als u fiscaal gezien als ondernemer wordt aangemerkt, heeft u recht op een aantal faciliteiten. De belangrijkste is de zelfstandigenaftrek, een aftrek van €7.280 op de winst. Voor starters geldt een extra aftrek van €2.123. Voor deze aftrekposten is vereist dat u minstens 1.225 uur per jaar in uw bedrijf werkzaam bent. Dat geldt ook voor de oudedagsreserve en de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk. Voor de mkb-winstvrijstelling van 14% en de stakingsaftrek geldt deze eis niet.

Heeft u vragen over het fiscale ondernemerschap, neem dan contact met ons op.

(bron: HLB)

De regels voor partner- en kinderalimentatie gaan flink wijzigen als de Eerste Kamer de hierover ingediende wetsvoorstellen aanneemt. Vooral de hoogte en duur worden aangepakt.

In het initiatiefwetsvoorstel Wet herziening partneralimentatie is opgenomen dat de hoogte van het inkomensverlies niet meer het uitgangspunt voor de berekening van de alimentatie is, maar dat het berekende bedrag gezien moet worden als vergoeding voor de ontstane achterstand op de arbeidsmarkt doordat één van de partners minder inzetbaar was voor de arbeidsmarkt. Daarnaast zijn de volgende voorstellen gedaan:

  • Bij een huwelijk zonder kinderen (of met kinderen die al ouder zijn dan 12 jaar) dat korter dan drie jaar heeft geduurd, bestaat er geen recht op partneralimentatie.
  • Als een huwelijk zonder kinderen (of met kinderen die al ouder zijn dan 12 jaar) langer dan drie jaar heeft geduurd, wordt de partneralimentatie beperkt tot de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van vijf jaar.
  • Als het jongste kind de leeftijd van 12 jaar nog niet heeft bereikt, eindigt de alimentatieplicht pas op het moment dat het jongste kind 12 jaar wordt.
  • Bij huwelijken langer dan 15 jaar en als de alimentatiegerechtigde binnen tien jaar de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt, eindigt de alimentatieplicht zodra de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt. Dit geldt ook als de alimentatieplichtige de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt: de alimentatieplicht vervalt dan van rechtswege.

Verlaging alimentatieleeftijd van 21 naar 18 jaar
Er is ook een wetsvoorstel voor de kinderalimentatie ingediend. Hierin is opgenomen dat beide ouders moeten bijdragen aan de kinderalimentatie, dus niet alleen de meestverdienende ouder. Ook is voorgesteld de leeftijd te verlagen van 21 naar 18 jaar. Voor studerende kinderen loopt de plicht echter door tot hun 23e jaar.

Nieuwe regels gaan gelden als wetten intreden
De huidige regels blijven op de lopende alimentatieverplichtingen van toepassing. De nieuwe regels gaan pas gelden als de nieuwe wetten zijn ingetreden. Wel is het altijd mogelijk om van de regels af te wijken door in de huwelijkse voorwaarden andere afspraken op te nemen.
In de aangifte inkomstenbelasting kan de betalende partner de kosten van partneralimentatie aftrekken. De ontvangende partner moet dit bedrag dan natuurlijk aangeven in de aangifte.
Kinderalimentatie (in de vorm van kosten voor levensonderhoud) is vanaf 2015 niet meer aftrekbaar.

(Bron: Redement)

Tandarts X was in 2011, 2012 en 2013 op basis van overeenkomsten van opdracht werkzaam in een tandartsenpraktijk. De inspecteur stelde een boekenonderzoek in en constateerde dat X zijn werkzaamheden verrichtte voor slechts twee opdrachtgevers, die beide verbonden waren aan dezelfde tandartsenpraktijk. X verrichtte de tandheelkundige werkzaamheden onder de naam en voor rekening van die praktijk en factureerde uitsluitend aan beide opdrachtgevers. Hij ontving een vast percentage van het bruto honorarium dat de opdrachtgevers factureerden aan zorgverzekeraars of patiënten en liep geen debiteurenrisico. X investeerde niet in de tandartsenpraktijk, was niet verantwoordelijk voor personeelsbeleid, planning en organisatie, beheer van het patiëntenbestand of overige werkzaamheden. De inspecteur nam de inkomsten uit de werkzaamheden van X hierop in de jaren 2011-2013 in aanmerking als resultaat uit overige werkzaamheden. Rechtbank Gelderland was het daarmee eens. X had feitelijk slechts één opdrachtgever bij wie hij sinds 2007 zijn gehele omzet genereerde. Dat X (vaktechnisch) verantwoordelijk was voor zijn werkzaamheden, wat bleek uit de beroepsaansprakelijkheidsverzekering, de op eigen naam gesloten behandelingsovereenkomsten, het risico van herstelwerkzaamheden, het aangesloten zijn bij een klacht- en tuchtregeling en dergelijke, bracht nog niet mee dat hij ondernemer was. Deze aangelegenheden vloeiden volgens de Rechtbank primair voort uit de uitoefening van het beroep. De Rechtbank verklaarde het beroep van X ongegrond.

(Bron: FUTD)

Handtekening partner bepalend voor succesvol einde pensioen in eigen beheer

Categories: Geen categorie
Reacties uitgeschakeld voor Handtekening partner bepalend voor succesvol einde pensioen in eigen beheer

Of de afschaffing van het pensioen in eigen beheer al dan niet succesvol zal zijn hangt af van de handtekening van de (gewezen) partner van de dga. Zonder fiscale ‘krabbel’ geen omzetting of afkoop van het eigenbeheerpensioen, maar enkel een op 31 december 2016 ‘bevroren’ pensioenaanspraak. Dat de wetgever het civielrechtelijke instemmingsvereiste nu fiscaalrechtelijk doortrekt ten faveure van het uitfaseringstraject is met recht vernieuwend, vindt pensioendeskundige en fiscalist Sander Schilder (eigenaar van Santax fiscaal economen).

Bescherming partner

Schilder is blij met deze fiscaalrechtelijke bescherming van de (gewezen) partner van de dga maar het gaat hem niet ver genoeg. Het wetsvoorstel uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen (onderdeel van het Belastingpakket 2017) voorziet in een schriftelijke instemming van de partner met de afstempeling van de in eigen beheer opgebouwde pensioenaanspraak, gevolgd door afkoop dan wel omzetting in een oudedagsverplichting. De voorwaarde dat de partner uitdrukkelijk moet instemmen is – zo blijkt uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel – primair om de rechten van de partner te beschermen. Tegelijkertijd stelt de wetgever daarmee zeker dat de partner zich bewust is van de gevolgen van het fiscaal geruisloos prijsgeven van zijn of haar pensioendeel in eigen beheer.

Cruciale rol

De fiscale bescherming van de (gewezen) partner van de dga gaat ver. Zonder handtekening van deze partner is afkoop van het pensioen in eigen beheer of omzetting in een oudedagsverplichting namelijk niet mogelijk. “Terecht”, vindt Schilder, “en fiscaal vergaand, want zonder handtekening valt het doel van het wetsvoorstel – beëindiging pensioen in eigen beheer – in duigen. Dat terwijl de fiscale wetgever in basis maar weinig te zeggen heeft over hetgeen partners civielrechtelijk, gezien de Wet VPS en hun pensioen, met elkaar afspreken.”

Schilder stelt dat die handtekening van de (gewezen) partner al eerder nodig is dan men misschien verwacht, namelijk bij het vastleggen in de AVA-notulen van het per 31 december 2016 premievrij maken van het pensioen in eigen beheer. “In de pensioenovereenkomst van een dga met zijn bv is het partnerpensioen vaak gedefinieerd in de trant van: ‘70% van het te bereiken ouderdomspensioen op pensioeningangsdatum’. Door het premievrij maken wordt het partnerpensioen als het ware  geherdefinieerd als ‘ 70% van het opgebouwde premievrije ouderdomspensioen per 31 december 2016′. De partnerpensioenaanspraak wordt dus gewijzigd en daar moet de partner mee akkoord gaan.”

Schilder vervolgt: “Veiligheidshalve is het dus beter om de handtekening van de partner te hebben. Voor deze handtekening hoeft er overigens geen weerstand te zijn bij de partner. Het gaat om de voorwaarde dat de pensioenrechten uiterlijk eind 2016 premievrij moeten zijn als het wetsvoorstel dit jaar wordt aangenomen. Zijn er geen getekende notulen dan heeft dat als consequentie dat de regeling vanaf 1 januari 2017 onzuiver is met als gevolg een afrekening tegen 72% (toptarief en 20% revisierente) over de commerciële waarde van de pensioenverplichting. Dat is iets wat ook de partner niet moet willen”.

Informatieplicht

De dga zal straks aan de Belastingdienst kenbaar moeten maken dat zijn (gewezen) partner instemt met de gefaciliteerde beëindiging van het pensioen in eigen beheer. Daarvoor is een speciaal informatieformulier in de maak. Binnen één maand vanaf het moment van prijsgeven van de pensioenaanspraak zal de dga straks dit formulier, voorzien van een handtekening van de (gewezen) partner, moeten aanleveren bij de Belastingdienst. Gebeurt dit niet dan hangt de dga de sanctie van een ‘onzuivere’ pensioenregeling boven het hoofd. “Bij meerdere ex-partners moet overigens elke ex-partner een dergelijke informatieformulier ondertekenen”, geeft Schilder aan “en dat kan nog een moeilijk klusje worden.”

Indekken

“Een formulier ter bevestiging van de instemming van de partner  is een goede zaak”, aldus Schilder. “Uitgaande van het concept van het formulier bekruipt mij echter het gevoel dat de wetgever zich hiermee alleen indekt. Het formulier is zo summier dat deze geen enkele garantie geeft dat de partner ook daadwerkelijk weet waar hij of zij voor tekent. Het is puur een kwestie van een enkele ‘ja’ of ‘nee’ aankruisen. Zo moet bijvoorbeeld met een ‘ja’ of ‘nee’ worden aangegeven of er, bij de keuze voor omzetting van het eigenbeheerpensioen in een oudedagsverplichting, een verdeling is afgesproken ingeval van echtscheiding. Men hoeft alleen aan te geven of er een verdeling is gemaakt. Hoe die verdeling financieel er dan uitziet, dat is niet de zorg van de fiscus. Of er goede afspraken zijn gemaakt en of en hoe de (gewezen) partner wordt gecompenseerd voor zijn of haar verlies van rechten, ligt evenmin op het bord de wetgever. Daarmee dient het formulier toch vooral de wetgever die hiermee in toekomstige echtscheidingsprocedures kan aantonen dat hem geen blaam treft voor wat betreft de prijsgegeven rechten van de partner op het opgebouwde ouderdomspensioen in eigen beheer.”

Geen handvatten

De fiscale wetgever geeft de adviespraktijk geen handvatten voor hoe om te gaan met de zorg- en informatieplicht van de dga naar zijn (gewezen) partner toe. Zo bevat de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel geen enkel rekenvoorbeeld voor de berekening van een mogelijke compensatie voor de (gewezen) partner. Ook een  juridisch houdbaar ‘routeplan’ qua informatievoorziening aan de (gewezen) partner ontbreekt. Alhoewel dit misschien niet helemaal tot het takenpakket behoort, laat de wetgever het allemaal wel heel gemakkelijk aan de adviespraktijk over. Dat terwijl de instemming en de bescherming van de partner het belangrijkste en ook moeilijkste deel is – en mogelijk zelfs een struikelblok – van een succesvolle afschaffing van het pensioen in eigen beheer.

Het verplichte informatieformulier biedt de adviespraktijk in ieder geval geen soelaas. Schilder: “De wetgever mag dan geen blaam treffen in toekomstige echtscheidingsprocedures, maar de dga en zijn adviseur komen – als zij geen goed en juridisch dichtgetimmerd ‘routeplan’ hebben doorlopen –  daar wellicht niet zo gemakkelijk mee weg, getuige een uitspraak van Hof Amsterdam van 26 januari 2016. Die uitspraak zou weleens leidend kunnen zijn voor toekomstige procedures. Het hof besliste dat uitsluiting van pensioenverevening niet redelijk en billijk was. Ondanks dat een vrouw had afgezien van pensioenverevening, stond haar namelijk niet concreet en nauwkeurig genoeg voor ogen wat zij precies prijsgaf. De vrouw had alsnog recht op haar aandeel in het pensioen van de man krachtens de Wet VPS.”

Onafhankelijke adviseur

Het is vooralsnog in de ogen van de wetgever aan de praktijk om te zorgen dat zowel de dga als zijn (gewezen) partner precies weten voor welke keuze zij staan met het pensioen in eigen beheer. Gezien belangenverstrengeling is het volgens Schilder zaak dat ieder daarvoor een eigen adviseur heeft. “Anders is er onvoldoende borg voor zowel de zorgplicht van de dga als die van de adviseur zelf. Van 100% financieel tegengestelde belangen is in ieder geval sprake wanneer men gehuwd is onder huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting) maar wel met toepassing van de Wet VPS voor opgebouwde pensioenen, hetgeen vaak het geval is bij dga’s. Ook over een eventueel passende compensatie aan de partner voor het verlies aan pensioenrechten zal men – nu de wetgever hier geen handvat voor geeft – afspraken moeten maken.”

Pensioentoekomst partner

Nu het pensioen in eigen beheer wordt afgeschaft, is ook de pensioentoekomst van de partner ongewis. De dga zal zelf gaan bepalen of hij verder geld opzij wil zetten voor zijn oude dag. Schilder geeft aan dat de fiscale afschaffing van het eigenbeheerpensioen daarmee ook effect heeft op de oudedagsvoorziening voor de onder huwelijkse voorwaarden gehuwde partner in de toekomst. ” Stel dat de dga geen nieuw extern pensioen opbouwt, maar het geld besteedt aan de verdere opbouw van zijn bv. Bij een echtscheiding over tien jaar is er, doordat er niets meer is weggezet voor de oude dag, ook tien jaar minder pensioen opgebouwd. Dat pakt ingeval van huwelijkse voorwaarden (zonder periodiek of finaal verrekenbeding bij echtscheiding) bijzonder vervelend uit, zeker voor de partner in een ‘traditioneel’ huwelijk die geen eigen pensioenrechten heeft opgebouwd. Compensatie voor het fiscaal geruisloos prijsgeven door de partner van zijn of haar pensioendeel in eigen beheer mag dan wellicht toereikend zijn voor het verleden, maar misschien niet voor de toekomst. Ik kan me voorstellen dat dit ook onderwerp van gesprek zal zijn tussen de dga en zijn partner en hun beide adviseurs. Met andere woorden: wat spreken we af voor de toekomst?”

Transparantie en fair play

Schilder geeft aan: “Begrijp me niet verkeerd. Ik ben voorstander van het wetsvoorstel maar dan wel met volledige transparantie en fair play. Dat wil zeggen dat alle kaarten volledig op tafel moeten komen. Een ‘routeplan’ en verschillende rekenvoorbeelden zou de adviespraktijk daartoe de nodige handvatten kunnen geven om zodoende juridisch houdbare afspraken tussen partners te krijgen. Overigens moeten artikel 2 en 4 van de Wet VPS daartoe nog wel even worden aangepast. En hopelijk hoeven er dan in de toekomst geen belangenverenigingen voor de BPP-er en de BAPP-er te komen.”

(Taxlive)

Tijdens de vergadering van dinsdag 4 oktober 2016 heeft de Tweede Kamer zeven moties aangenomen inzake de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA). De Tweede Kamer wil onder andere een kortere doorlooptijd voor de beoordeling van modelovereenkomsten en uiterlijk half december een besluit over de voortgang van de wet.

In de moties wordt de regering verzocht om:

(Bron: Taxence)

Rechtbank Den Haag oordeelt dat het verlaagde overdrachtsbelastingtarief op 80% van het pand van toepassing is. Afgaande op de bouwtekeningen moet 20% van het pand namelijk als werkruimte worden bestempeld.

X verkrijgt op 4 april 2013 een onroerende zaak. Het betreft een pand dat in 1906 in opdracht van een architect is gebouwd als woonhuis met atelier. Vanaf 1989 fungeert het pand deels als advocatenkantoor en deels als woonhuis. Vanaf 2008 wordt het object anti-kraak bewoond en wordt het niet langer gebruikt als kantoor. In geschil is de toepassing van het verlaagde overdrachtsbelastingtarief. X is van mening dat het van toepassing is op het hele pand. De inspecteur stelt dat het pand voor 43% dient als kantoor en voor 57% als woning. Hij sluit daarbij aan bij de situatie ten tijde van het gebruik als advocatenkantoor, en legt een naheffingsaanslag op.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat het pand van oorsprong naar zijn aard is bestemd om te wonen en te werken. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat er na de bouw aan het exterieur, noch aan het interieur van het pand wezenlijke wijzigingen zijn aangebracht. Volgens de rechtbank moet er daarom van worden uitgegaan dat het pand ook ten tijde van de verkrijging door X naar zijn aard een gemengde bestemming had. Het verlaagde tarief is dan alleen van toepassing op de verkrijging van het gedeelte dat bestemd is voor bewoning. De rechtbank stelt vervolgens het aandeel van de werkruimte, aan de hand van de overgelegde bouwtekeningen, schattenderwijs vast op 20% van het pand. De rechtbank verlaagt de naheffingsaanslag.

(Bron: Taxlive)

Alle gegevens over uw onderneming die u vastlegt op papier of in digitale vorm, horen bij uw administratie. Voorbeelden hiervan zijn:

  • kasadministratie (ook kladaantekeningen) en kassabonnen
  • financiële aantekeningen, zoals het inkoop- en verkoopboek
  • tussentijds gemaakte controleberekeningen
  • ontvangen facturen en kopieën van verzonden facturen
  • bankafschriften
  • contracten, overeenkomsten en andere afspraken
  • agenda’s en afsprakenboeken
  • correspondentie
  • software en databestanden

Veel gegevens worden eerst digitaal vastgelegd. Het gaat hierbij niet alleen om de bestanden van de financiële administratie, maar bijvoorbeeld ook om de zakelijke agenda die u bijhoudt met uw mobiele telefoon. Of de verkoopgegevens die u registreert met een kassasysteem en de administratie en delen van het bedrijfsproces (zoals verkoop via een webwinkel) die via internet gaan.

Tip!

Houd bij hoeveel uren u en eventueel uw fiscale partner aan de onderneming besteden. Sommige aftrekposten voor de inkomstenbelasting (de zelfstandigenaftrek en de meewerkaftrek) zijn namelijk afhankelijk van het aantal uren dat u aan de onderneming besteedt. U vindt meer informatie over het urencriterium, de zelfstandigenaftrek en de meewerkaftrek bij Ondernemersaftrek.

U kunt uw administratie inrichten en bijhouden op een manier die past bij uw onderneming. U moet er wel rekening mee houden dat uw administratie de basis is voor uw aangiften. Als uw administratie niet volledig is en niet binnen een redelijke termijn te controleren is of als u uw administratie niet lang genoeg bewaart, dan kan dat vervelende gevolgen hebben. Wij kunnen dan uw omzet en winst vaststellen en de belasting berekenen.

Bewaartermijn

U moet alle gegevens van uw administratie en over uw bedrijfsproces 7 jaar bewaren. Als u digitale gegevens (direct of later) afdrukt, moet u deze gegevens alsnog digitaal bewaren gedurende 7 jaar. U mag de gegevens alleen op papier bewaren als u een zeer kleine administratie hebt die binnen een redelijke termijn is te controleren.

Keurmerk kassasystemen

Sommige kassasystemen voldoen niet aan onze eisen. Laat u daarom bij de aanschaf van een kassasysteem goed adviseren. In de brochure Het kassasysteem in uw bedrijf vindt u meer informatie hierover.

Leveranciers van kassasystemen hebben een keurmerk voor kassasystemen ontwikkeld: ‘Keurmerk Betrouwbare Afrekensystemen’. Het keurmerk garandeert een gesloten kassasysteem. Deze techniek voorkomt misbruik en beschermt u tegen ongewenste wijzigingen in uw gegevens. Dit keurmerk bevordert het vertrouwen van uw bank, uw adviseur en de Belastingdienst dat uw kassasysteem betrouwbare informatie levert. In het toezicht van de Belastingdienst kan dit ook tijdwinst opleveren.

Keurmerk rittenregistratie

Met een sluitende rittenadministratie kunt u aantonen dat u niet meer dan 500 kilometer privé hebt gereden met een zakelijke auto.

Leveranciers van systemen voor rittenregistratie hebben een keurmerk ontwikkeld. Maakt u gebruik van een systeem met het Keurmerk RitRegistratieSystemen, dan gaan wij er vanuit dat uw rittenregistratie sluitend is. Wij kunnen nog wel een controle instellen en onderzoeken of een rit zakelijk of privé is.

(Bron: Belastingdienst)

Mogelijk alsnog zwangerschapsuitkering voor zelfstandigen periode tussen 1 augustus 2004 en 4 juni 2008

Categories: Nieuws, Nieuws voor de Zelfstandige Zonder Personeel, Nieuws voor de Zelfstandige zonder personeel (ZZP), subsidies, diversen
Reacties uitgeschakeld voor Mogelijk alsnog zwangerschapsuitkering voor zelfstandigen periode tussen 1 augustus 2004 en 4 juni 2008

De Rechtbank Midden-Nederland oordeelde op 26 september 2016 dat vrouwen die tussen 1 augustus 2004 en 4 juni 2008 als zelfstandig ondernemer zwanger waren, alsnog recht hebben op een zwangerschapsuitkering. Volgens de rechter schond uitkeringsinstantie UWV destijds het VN-Vrouwenverdrag door zwangere zelfstandigen geen zwangerschapsuitkering te geven.

 

Op 1 augustus 2004 verviel voor deze groep het recht op een zwangerschapsuitkering. Het kabinet besloot die uitkering voor zwangere zelfstandigen per 4 juni 2008 toch weer in te voeren. Een vrouw die in de tussenliggende tijd geen zwangerschapsuitkering kreeg, stapte naar de rechter omdat ze vindt dat ze daar alsnog recht op heeft.

Nadat haar eis in eerdere procedures was afgewezen, gaf de rechtbank Midden-Nederland de vrouw nu gelijk. Het VN-comité oordeelde eerder op basis van het VN-Vrouwenverdrag dat de vrouwen recht hadden op een uitkering.

 

Geen regeling

De rechtbank heeft in haar beoordeling meegenomen dat de wetgever een voor vrouwelijke zelfstandigen gunstige voorziening heeft afgeschaft en na vier jaar ter bescherming van moeder en kind weer heeft ingevoerd. De wetgever kwam daarmee terug op zijn eerdere wetswijziging, zonder een regeling te treffen voor de vrouwelijke zelfstandigen die door zwangerschap en bevalling niet hebben kunnen werken tussen 1 augustus 2004 en 4 juni 2008.

 

Het ministerie van Sociale Zaken gaat zich op de uitspraak beraden. Het is niet uitgesloten dat het ministerie zich op grond van deze uitspraak verplicht voelt om de vrouwen die in genoemde periode zwanger waren alsnog tegemoet te komen.

 

Meer informatie

Was u tussen 1 augustus 2004 en 4 juni 2008 in verwachting en werkte u als zelfstandige? Laat uw adviseur dan onderzoeken of u met terugwerkende kracht alsnog aanspraak kunt maken op een uitkering of schadevergoeding.

(Bron: Abab)