Archive for februari, 2017

Het uitgangspunt voor erfrecht voor gehuwden met kinderen is de zogenaamde ‘wettelijke verdeling’. Dit betekent dat na het overlijden van de eerste ouder, de langstlevende ouder van rechtswege het bezit ontvangt van alle goederen en schulden uit de nalatenschap van de eerst overleden ouder. Het is mogelijk om na overlijden deze wettelijke verdeling ‘ongedaan’ te maken. Hierdoor kunnen kinderen al meteen hun erfdeel ontvangen in de vorm van bijvoorbeeld geld, aandelen of onroerend goed.

 

Quasi-wettelijke verdeling

De langstlevende ouder moet binnen drie maanden de keuze  maken voor het ongedaan maken.  Vaak ervaren mensen deze termijn als erg kort. Door gebruik te maken van een andere testamentsvorm, kan flexibel worden omgegaan met de termijn waarbinnen de langstlevende ouder moet kiezen. De quasi-wettelijke verdeling is een testamentsvorm die in de praktijk vaak gebruikt wordt om de driemaandstermijn te omzeilen.

Voordelen quasi-wettelijke verdeling

Gevolg van de quasi-wettelijke verdeling is dat de erfgenamen (de langstlevende en hun langstlevende ouder) in een zogenaamde ‘onverdeeldheid’ van de nalatenschap terechtkomen. De langstlevende houdt alle touwtjes in handen en kan beslissen hoe de uiteindelijke verdeling van de nalatenschap verloopt. Hij of zij kan beslissen dat hij of zijn zelf alsnog alle goederen krijgt, net als bij de wettelijke verdeling. De langstlevende ouder kan echter ook bepalen dat de kinderen de mogelijkheid hebben om al een aandeel in de nalatenschap van hun overleden ouder te ontvangen. Dit kan vanwege fiscale redenen (beperking van de erfbelasting) interessant zijn. Deze laatste optie kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als een kind het aandeel in het bedrijf van dienst overleden ouder wil overnemen. Ook als een kind een aandeel in onroerend goed wil overnemen, is het vanwege besparing van overdrachtsbelasting interessant om dit (deel van het) onroerend goed rechtstreeks vanuit de nalatenschap te ontvangen.

Nadelen quasi-wettelijke verdeling

Er kleven ook een aantal nadelen aan de quasi-wettelijke verdeling. Eén van deze nadelen is dat de bank ontslag van aansprakelijkheid moet verlenen ten aanzien van de kinderen, als de langstlevende toch besluit om de gehele nalatenschap van diens overleden echtgeno(o)t(e) aan zichzelf toe te delen.

Het gevolg van het erfgenaamschap van de kinderen is dat zij mede aansprakelijk worden voor schulden die tot de nalatenschap behoren. Bij een (hypothecaire) geldlening op de echtelijke woning, betekent dit dat de kinderen, naast de langstlevende ouder, hoofdelijk aansprakelijk worden voor de hypothecaire geldlening. De hypotheekverstrekker moet dan worden verzocht om de kinderen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan. Hiervoor moet het volledige traject voor de aanvraag van een hypotheek te worden doorlopen, op grond van de aangescherpte regels.

Flexibiliteit

Een quasi-wettelijke verdeling biedt dus in de regel veel flexibiliteit, maar kan het traject voor de afwikkeling van een nalatenschap ook bemoeilijken.

Laat u zich dus goed adviseren bij de opmaak van uw testament. Houdt hierbij rekening met uw financiële situatie en kies de testamentsvorm die het beste bij uw situatie past.

(Bron: Abab)

Kleine leveranciers moeten binnen zestig dagen worden betaald door de grootbedrijven waaraan ze leveren. Bedrijven die deze maximumtermijn overschrijden, kunnen in de toekomst op een boete rekenen. De Tweede Kamer nam dinsdag het initiatiefwetsvoorstel van CDA en PvdA aan dat dit regelt.

Er zijn grootbedrijven die hun kleine leveranciers te veel als bank gebruiken. Bepaalde grootbedrijven hanteren structureel betaaltermijnen van 90 dagen en soms wel van 120 dagen. Kleine leveranciers kunnen hierdoor in problemen komen. Daarnaast zorgt deze werkwijze van het grootbedrijf er ook voor dat de economie in haar geheel wordt geschaad.

Door het wetsvoorstel worden betaaltermijnen van meer dan 60 dagen van grootbedrijven aan kleine leveranciers van rechtswege nietig verklaard. De betaaltermijn wordt dan omgezet in een norm voor betaaltermijnen, namelijk een betaaltermijn van 30 dagen. Doordat met deze wetswijziging geen enkele discussie meer nodig is over de vraag of betaaltermijnen van meer dan 60 dagen bij deze handelsrelatie wel of niet mogen, zal een gang naar de rechter niet meer nodig zijn om hier uitsluitsel over te krijgen. De rechter komt alleen nog om de hoek kijken indien het grootbedrijf de wet expliciet gaat overtreden en hierbij na 30 dagen de verschuldigde handelsrente niet betaalt.

(Bron: Accountancyvanmorgen)

De inspecteur gaf aan X, die vanaf 2013 een organisatieadviesbureau dreef, een VAR resultaat uit overige werkzaamheden af. Na bezwaar van X wijzigde de inspecteur de VAR over 2013 in winst uit onderneming (WUO). Ook over 2014 had X een VAR WUO. In 2013 had X twee opdrachtgevers (C en D) en in 2014 alleen opdrachtgever D. Voor beide overeenkomsten had X gebruikgemaakt van modelovereenkomsten van de Belastingdienst. Op 15 oktober 2015 was X bij D in dienst getreden. Naar aanleiding van een boekenonderzoek stelde de inspecteur dat X geen ondernemer was voor de inkomstenbelasting. Rechtbank Gelderland besliste op het beroep van X dat hij aannemelijk had gemaakt dat hij ondernemer was. X had met twee opdrachtgevers in twee jaar tijd maar in beperkte mate voldaan aan de vereisten van zelfstandigheid en duurzaamheid. Twee opdrachtgevers was in het geval van X voldoende omdat zijn echtgenote in die periode ernstig ziek was geweest. X was hierdoor volgens de Rechtbank tegen zijn wil niet in staat om meerdere opdrachten te aanvaarden. Dat X wel meerdere opdrachten wilde aanvaarden en had kunnen krijgen, had hij volgens de Rechtbank aannemelijk gemaakt door de correspondentie met een potentiële opdrachtgever over te leggen. Hieruit bleek dat X een nagenoeg aanvaarde opdracht had teruggegeven in verband met de ziekte van zijn echtgenote. Dat X meerdere opdrachten kon en wilde aanvaarden bleek volgens de Rechtbank ook uit het feit dat X in 2015, na de ziekte van zijn echtgenote, voor vier opdrachtgevers had gewerkt. De Rechtbank besliste – anders dan de inspecteur – dat ook aan de vereisten van duurzaamheid en zelfstandigheid kon worden voldaan door het voltijdig verwerven van klanten. Het was niet noodzakelijk dat gelijktijdig voor meerdere klanten werd gewerkt. X had volgens de Rechtbank ook ondernemersrisico gelopen omdat de contracten tussentijds konden worden opgezegd, X verplicht een arbeidsongeschikheids- en wettelijke aansprakelijkheidsverzekering had moeten afsluiten, hij in geval van ziekte en vakantie geen inkomsten had en de gewerkte uren niet zonder meer waren uitbetaald. Dat de opdrachtgevers van X financieel gezond waren maakte dit niet anders. De Rechtbank verklaarde het beroep van X gegrond.

(Bron: FUTD)

Een no-riskpolis geldt voor bepaalde uitkeringsgerechtigden of arbeidsgehandicapten. Door de no-riskpolis loopt u geen risico op doorbetaling bij ziekte van uw werknemer, omdat deze in zo’n geval een beroep kan doen op een ziektewetuitkering van het UWV. U bent daardoor misschien eerder geneigd die uitkeringsgerechtigde of arbeidsgehandicapte in dienst te nemen.

No-riskpolis via UWV of gemeente

De no-riskpolis is er in diverse varianten. Zo komt een werknemer met een WIA-, WAO-, WAZ- of Wajong-uitkering in aanmerking voor een no-riskpolis van over het algemeen 5 jaar via het UWV. Hetzelfde geldt voor een werknemer die tot de doelgroep banenafspraak behoort. Wordt de werknemer ziek, dan ontvangt hij een ziektewetuitkering van het UWV en hoeft u geen loon door te betalen. Daarnaast kan voor bepaalde arbeidsgehandicapten een no-riskpolis voor onbepaalde tijd via de gemeente gekregen worden.

Let op! Een no-riskpolis geldt voor diverse doelgroepen onder diverse voorwaarden. Informeer bij het UWV of de gemeente of uw toekomstige werknemer voor een no-riskpolis in aanmerking komt.

Oudere langdurig zieke ex-werklozen

Oudere werknemers (geboren voor 8 juli 1954) die op of na 8 juli 2009 bij u in dienst zijn gekomen en die daarvoor minimaal 52 weken onafgebroken werkloos waren, komen ook in aanmerking voor een no-riskpolis. Als deze werknemers binnen 5 jaar na indiensttreding ziek worden, krijgen zij vanaf week 14 van het ziek zijn een ziektewetuitkering. U heeft voor deze werknemers dus een eigenrisicoperiode van 13 weken.

Let op! Het betreft hier een tijdelijke regeling die vanaf 8 juli 2009 loopt voor een periode van 10 jaar. Inmiddels is aangekondigd dat de no-riskpolis vanaf 2018 toegankelijk wordt voor mensen die in 2018 56 jaar of ouder worden.

(Bron: Koenen en Co)

De Tweede Kamer nam het amendement-Omtzigt/Ronnes aan. Hiermee kan een belastingplichtige eerder gebruik maken van de kapitaalsvrijstelling van een kapitaalverzekering eigen woning.

Kapitaalsvrijstelling KEW

Voor kapitaalverzekeringen eigen woning (KEW), spaarrekening eigen woning (SEW) en het beleggingsrecht eigen woning (BEW) gelden kapitaalsvrijstellingen. Voor een beroep op de lage vrijstelling ( € 36.800) moet de belastingplichtige ten minste 15 jaar premies betalen en voor de hoge vrijstelling (€ 162.000) 20 jaar. Deze jaareis geldt niet als de belastingplichtige verhuist naar een huurwoning of een restschuld eigen woning heeft.

Verruiming tijdklem

In het Belastingplan 2017 stelt het kabinet voor om de tijdklem van 15 of 20 jaar in sommige gevallen niet toe te passen. De belastingplichtige kan zijn KEW laten uitkeren en een beroep doen op de hoge kapitaalvrijstelling zonder dat hij 20 jaar premies betaalde, als:

  • het partnerschap van de belastingplichtige is geëindigd;
  • de belastingplichtige schuldhulpverlening wordt geboden;
  • de belastingplichtige een eigen woning heeft verkocht en hem, op het moment direct na die verkoop, nog steeds of opnieuw een eigen woning ter beschikking staat, of
  • er is vastgesteld dat de belastingplichtige financiële problemen heeft en als gevolg daarvan niet meer in staat is de lasten met betrekking tot zijn eigen woning te voldoen of naar verwachting binnen afzienbare tijd niet meer zal kunnen voldoen.

Bedrijven en (non-profit) instellingen die hernieuwbare energie (gaan) produceren, kunnen gebruik maken van de subsidieregeling SDE+. De subsidieregeling is bedoeld voor hernieuwbare energietechnieken en is onderverdeeld in de categorieën Biomassa, Geothermie, Water, Wind (land, meer en dijk) en Zon. De SDE+ categorie Wind op Zee heeft haar eigen budget en aanvraagprocedure.

Met de SDE+ stimuleert het ministerie van Economische Zaken de ontwikkeling van een duurzame energievoorziening in Nederland. Duurzame energie is beter voor het milieu, maakt Nederland minder afhankelijk van fossiele brandstoffen en is goed voor de economie. Informatie over hoe u subsidie aanvraagt en het traject daarna leest u op mijnrvo.nl.

SDE+ 2017

De Aanwijzingsregeling SDE-categorieën voorjaar 2017 is op 7 februari 2017 in de Staatscourant gepubliceerd. De voorjaarsronde is open van 7 maart tot en met 30 maart 2017 -met een budget van € 6 miljard. De SDE+ heeft twee openstellingsrondes: voorjaar en najaar. Het maximum basisbedrag van € 0,150/kWh wordt verlaagd naar € 0,130/kWh in 2017. De bekendmaking van de definitieve data en het totaalbudget van de SDE+ najaar 2017 wordt vóór 1 juni 2017 verwacht.

Fasebedragen voorjaar SDE+ 2017

Fases en data
Maximum fasebedrag
elektriciteit en warmte
(€/kWh)
Maximum fasebedrag
hernieuwbaar gas
(€/kWh)*
Fase 1: 7 maart, 9.00 uur
0,090
0,064
Fase 2: 13 maart, 17.00 uur
0,110
0,078
Fase 3: 20 maart, 17.00 uur
tot 30 maart, 17.00 uur
0,130
0,092
*De fasegrens hernieuwbaar gas is gecorrigeerd voor de bijdrage aan de duurzaamheidsdoelstelling (78,5%) en factor onderste/bovenste verbrandingswaarde Gronings aardgas (31,65/35,17)
Informatie over de wijzigingen en kenmerken van de categorieën vindt u op de pagina’s Biomassa, Geothermie, Water, Wind (land, meer en dijk) en Zon.

SDE+ volledige aanvraag

Bent u van plan om in 2017 SDE+ subsidie aan te vragen voor een project? Zorg dat u alle benodigde vergunningen en bijlagen op tijd heeft, want geen vergunning(en) terwijl wel vereist, betekent geen SDE+ subsidie.
U bent zelf verantwoordelijk voor het tijdig en volledig indienen van uw aanvraag. RVO.nl behandelt de subsidieaanvragen op volgorde van binnenkomst. Aanvragen die op dezelfde dag worden ontvangen, worden geacht tegelijkertijd te zijn ontvangen.

Haalbaarheidsstudie

Informatie over de haalbaarheidsstudie leest u in de ‘Handleiding haalbaarheidsstudie SDE+’. Om u te helpen met een volledige haalbaarheidsstudie biedt RVO.nl een ‘Model haalbaarheidsstudie SDE+’ aan. Vul dit model volledig in. Dan ziet u ook welke documenten u  moet uploaden voor de haalbaarheidsstudie. De handleiding en het  model haalbaarheidsstudie vindt u onder Downloads. Meer documenten en informatie over aanvragen vindt u op mijn.rvo.nl  onder Aanvragen en Bijlagen.

Aanvragen van SDE+

Ook in 2017 vraagt u SDE+ subsidie aan via het eLoket. Vanaf medio februari 2017 kunt u uw aanvraag in concept klaarzetten, de bijlagen inscannen en vervolgens uploaden in het eLoket. Zet uw aanvraag tijdig klaar in het eLoket. Uw officiële aanvraag kunt u indienen vanaf 7 maart 2017, 9.00 uur bij de start van fase 1 van de ronde SDE+ voorjaar 2017.

SDE+ voorlichtingsfilm en brochure

Gaat u hernieuwbare energie produceren en bent u van plan SDE+ subsidie aan te vragen? Bekijk dan de SDE+ 2017 voorlichtingsfilm. Binnen 4 minuten weet u of en hoe u gebruik kunt maken van de regeling. De brochure SDE+ voorjaar 2017 verschijnt binnenkort.

SDE+ 2016 Eindstand aanvragen

In de Kamerbrief van 27 januari 2017 vindt u de resultaten van de SDE+ 2016 najaarsronde. De tabellen met het aantal ingediende aanvragen SDE+ najaar 2016 en de eindstand van de SDE+ najaar 2016 vindt u bij de Stand van zaken aanvragen.

Veelgestelde vragen SDE+

Heeft u vragen over deze subsidie in het algemeen? In de FAQ vindt u antwoorden op veelgestelde vragen.

(Bron: RVO.nl)

Man en vrouw zijn gehuwd op huwelijkse voorwaarden. In het kader van de echtscheiding twisten zij over de vraag of het goudenhanddrukstamrecht van de man, onder het te verrekenen vermogen valt. Zij vragen de rechter om duidelijkheid.

De zaak (Rechtbank Den Haag, 20 december 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:15738) verloopt als volgt. Man en vrouw zijn gehuwd op huwelijkse voorwaarden. Er is sprake van uitsluiting van elke gemeenschap van goederen met een periodiek verrekenbeding. In 2007 ontvangt de man een ontslagvergoeding van € 175.000 in de vorm van een goudenhanddrukstamrecht. Hij bedingt een uitgesteld stamrecht bij de eigen BV. Op 6 juli 2015 dienen zij het echtscheidingsverzoek in bij de rechtbank. Deze datum is ook de peildatum voor het te verrekenen vermogen.
Man en vrouw twisten over de vraag of het stamrecht in de verrekening moet worden betrokken. De rechtbank oordeelt dat het stamrecht tot het privévermogen van de man behoort en geen deel uitmaakt van het te verrekenen vermogen. Er zijn nog geen stamrechtuitkeringen gedaan. De rechtbank is van oordeel dat deze aanspraken gezien de in de huwelijkse voorwaarden opgenomen bepaling over het begrip inkomen, namelijk besteedbaar inkomen, buiten de verrekening vallen.

Belang voor de praktijk

Een periodiek verrekenbeding is een beding waarmee de beide partners afspreken dat ze jaarlijks het niet geconsumeerde inkomen verdelen. Onder het niet geconsumeerde inkomen moet meestal worden verstaan het inkomen dat overblijft nadat de kosten van huishouding (woonlasten, boodschappen, etc.) zijn betaald. Wat en hoe er moet worden verrekend kan verschillen. Het ene periodiek verrekenbeding is het andere niet. Dat heeft vooral te maken met de omschrijving van het begrip ‘inkomen’ in de huwelijkse voorwaarden. Feit is overigens dat er van de overeengekomen jaarlijkse verrekening vaak niet veel terecht komt. En wat dan?
Als een verrekenbeding is opgenomen in de huwelijkse voorwaarden maar niet is uitgevoerd, dan bepaalt de wet dat er bij het einde van het huwelijk alsnog moet worden verrekend tussen de beide echtgenoten. Dat kan dus bij overlijden zijn, maar ook bij echtscheiding. Vaak kan een juiste verrekening niet meer plaatsvinden, simpelweg omdat de daarvoor benodigde gegevens ontbreken. Het komt er dan op neer dat het totale vermogen van de beide huwelijkspartners moet worden verdeeld alsof er een huwelijkse goederengemeenschap is.

[ Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden ]

Een belastingplichtige krijgt over meerdere jaren navorderingsaanslagen inkomstenbelasting. De belastingplichtige verhuurt 23 eigen studentenpanden en beheert daarnaast voor een ander nog  enkele panden. Belastingplichtige geeft de panden die hij zelf verhuurt op in box 3. De vergoeding voor het beheer geeft hij op als resultaat uit overige werkzaamheden.  De inspecteur vindt dat sprake is van winst uit onderneming dan wel resultaat uit overige werkzaamheden. Het gerechtshof wijst erop dat de bewijslast hiervoor bij de inspecteur ligt en dat als maatstaf geldt of het geheel van de door belastingplichtige persoonlijk voor de verhuur verrichte werkzaamheden en het behaalde rendement in verband met die werkzaamheden meer dan bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk is. Bij verhuur van onroerend goed gaat het dan om arbeid die naar aard en omvang onmiskenbaar het doel heeft voordelen te behalen dan het rendement dat bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk is. Wat de inspecteur naar voren brengt als werkzaamheden als het innen van de huur, opstellen huurcontracten, toezicht houden op ingeschakelde aannemers horen volgens het hof bij kamerverhuur nu juist gericht op het krijgen van normale huuropbrengsten. Inmiddels zijn de activiteiten uitbesteed en de vergoeding daarvoor aan de externe is ook zo gering dat daaruit ook blijkt dat de eigen activiteiten beperkt waren.

Vanzelfsprekend levert een heffing in box 1 of box 3 bij verhuur een heel andere uitkomst. Uit deze uitspraak blijkt in ieder geval dat de omvang van de hoeveelheid panden niet direct doorslaggevend is, maar echt de feitelijke werkzaamheden in relatie hiertoe. Ook laat het gerechtshof veel actieve verhuuractiviteiten toe zonder dat de verhuur in box 1 wordt belast.

(Bron: Pensioenweblog)

Terechte btw-naheffing bij verhuurder van garageboxen

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, omzetbelasting
Reacties uitgeschakeld voor Terechte btw-naheffing bij verhuurder van garageboxen

De Hoge Raad oordeelt dat de verhuur niet is vrijgesteld, aangezien de garageboxen naar hun aard zijn bestemd om te worden gebruikt als parkeerruimte voor een voertuig.

Vof X is eigenaar van elf garageboxen in een woonwijk. De garageboxen worden afzonderlijk aan particulieren verhuurd. Vof X brengt deze huurders geen btw in rekening. In geschil is de btw-naheffingsaanslag over 2010. Volgens de inspecteur is de verhuur namelijk niet vrijgesteld. Volgens vof X zijn de garageboxen in gebruik als bergruimte en is geen sprake van verhuur van parkeerruimte voor voertuigen in de zin van art. 11-1-b sub 3 Wet OB 1968. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt de inspecteur in het gelijk. Volgens Hof ‘s-Hertogenbosch valt aan ervaringsregels in het maatschappelijke verkeer de wetenschap te ontlenen dat garageboxen veelal plegen te worden aangewend voor andere doeleinden dan voor het stallen van voertuigen. Het gebruik als bergruimte is contractueel ook niet uitgesloten. X vof beroept zich daarom terecht op het Besluit van 14 juli 2009, nr CPPP2008/137M, V-N 2009/39.23, waarin is bepaald dat verhuur van multifunctionele ruimten is vrijgesteld. De Staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat de verhuur niet is vrijgesteld, aangezien de garageboxen naar hun aard zijn bestemd om te worden gebruikt als parkeerruimte voor een voertuig. Het feitelijke gebruik van een ruimte kan niet als onderscheidend criterium worden gebruikt voor het bepalen van het karakter van die ruimte. Niet is gesteld noch is gebleken dat de garageboxen over voorzieningen beschikken die deze in het bijzonder geschikt maken voor andere doeleinden dan het parkeren van een voertuig. Het beroep van de Staatssecretaris is gegrond. Volgt bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

(bron: Taxlive)

Voor een aantal belangrijke fiscale faciliteiten moet u voldoende uren in uw bedrijf werken. Maar hoe hard moet u dat kunnen maken als de fiscus daarom vraagt? Wat vond de rechter hiervan?

Voor de zelfstandigenaftrek, de oudedagsreserve, de S&O-aftrek en de meewerkaftrek dient u minstens 1.225 uren per jaar in uw bedrijf te werken én meer dan de helft van alle gewerkte tijd, bijvoorbeeld als u er nog een baan in loondienst naast heeft. Deze laatste eis geldt niet voor starters. U moet de gewerkte uren desgevraagd aannemelijk kunnen maken, maar de fiscus kan ook te veel vragen, zo bleek onlangs voor de rechter.

Schatten mag soms

Uit de uitspraak blijkt dat u de gewerkte uren in sommige gevallen ook in redelijkheid mag schatten. Dit hangt af van de omstandigheden. In het betreffende geval ging het om een fotograaf die onder andere buitenlandse fotostudiereizen verzorgde. Die uren baseerde hij deels op zijn ervaringen hiermee in het verleden. Ook rondde hij soms af. De rechter was hiermee akkoord.

Echter, uit eerdere rechtspraak blijkt ook dat u niet mag afronden op hele uren, dat is te globaal. Ook is het ongeloofwaardig als u bijvoorbeeld iedere dag precies een half uur aan schoonmaakwerkzaamheden besteedt en een uur aan bestudering van vakliteratuur. Als u echt dagelijks een urenstaat bijhoudt, zal blijken dat de bestede tijd varieert.

Tip: Het bijhouden van een urenstaat kan dan moeilijkheden voorkomen. Bedenk dat u soms pas jaren later, bij een boekencontrole, de gewerkte uren moet kunnen aantonen.

Urenstaat niet verplicht

Een urenstaat is niet verplicht, maar maakt uw bewijsvoering wel makkelijker. Een achteraf opgestelde urenstaat werkt niet in uw voordeel. Gemaakte fouten in uw urenstaat evenmin, zoals een urenstaat die het gehele jaar door met dezelfde pen was ingevuld en vermeldde dat op 31 april van het jaar 8,5 uur was gewerkt.

Let op! Eerdere rechtspraak maakt duidelijk dat met name een lage winst in combinatie met veel gewerkte uren vragen oproept.

Heeft u vragen rond de bewijslast van een urenstaat, neem dan contact op met uw adviseur.