Archive for maart, 2017

Lenen aan uw personal holding B.V., let op de zakelijkheid

Categories: Kennisbank, Kennisbank voor het MKB (BV), Kennisbank voor het MKB(BV), belastingen, diversen
Reacties uitgeschakeld voor Lenen aan uw personal holding B.V., let op de zakelijkheid

Een veel voorkomend geval: een DGA koopt zich via zijn personal holding in bij een werkmaatschappij. De pas opgerichte holding heeft natuurlijk nog geen geld, maar dat mag de holding wel even van de DGA in privé lenen. Deze komt aan de centen door zijn privé-hypotheek te verhogen, en gelukkig springen zijn schoonouders ook financieel bij.

Omdat de waarde van de aandelen volgens de verkoper € 300.000 zou zijn, betaalt de holding € 100.000 om zich voor een derde in te kopen in de werkmaatschappij. Dit door de DGA voorgeschoten bedrag blijft de holding hem schuldig in rekening-courant. Vanwege de aandeelhoudersrelatie is de zogenoemde tbs-regeling van toepassing. Dat de rente op deze tbs-vordering jaarlijks moet worden bijgeschreven, doet geen alarmbellen rinkelen. Dat de werkmaatschappij bij aankoop al een negatief eigen vermogen had, ook blijkbaar ook niet.

U raadt het al: na enige jaren gaat de werkmaatschappij failliet. Omdat de holding verder geen activiteiten of deelnemingen heeft, ziet het er naar uit dat de holding de tbs-vordering aan de DGA nooit meer zal kunnen aflossen. De DGA besluit daarom de hele vordering af te waarderen. Omdat het om een tbs-vordering gaat, trekt hij de afwaardering af in box 1.

Zowel de inspecteur, als de rechtbank gaan hier niet mee akkoord. Hoewel de inspecteur de bewijslast heeft dat hier sprake is van een zogenoemde onzakelijke lening, slaagt hij hier relatief eenvoudig in. Alleen een DGA zou zo’n lening hebben verstrekt aan een holding zonder eigen activiteiten die voor haar inkomsten volledig afhankelijk was van een verlieslijdende werkmaatschappij, waar zij bovendien geen invloed op uit kon oefenen.

Een onafhankelijke derde had zoiets niet gedaan, dus de afwaardering kan niet in mindering worden gebracht in box 1. Voor de beoordeling van de zakelijkheid houd je rekening met de toestand bij het aangaan van de vordering, maar – merkt de rechtbank nog ten overvloede op – zelfs al zou de vordering toen zakelijk zijn geweest, dan zou dat inmiddels niet meer het geval zijn. Dit omdat de DGA tijdens de looptijd geen enkele actie heeft ondernomen richting zijn holding. Dit zou een onafhankelijke derde wel gedaan hebben.

Tips voor de praktijk:

  • Zorg voor een onafhankelijke waardering van aan te kopen aandelen en ga niet zonder meer uit van de waardering van de verkoper.
  • Beoordeel bij het aangaan van een lening/tbs-vordering of deze zakelijk is.
  • Check gedurende de looptijd of de lening/tbs-vordering nog steeds zakelijk is. Stuur desnoods de deurwaarder op uw eigen holding af om uw aftrek bij afwaardering te behouden.

(Bron: Accountancynieuws)

Art. 2:11 BW omvat ook aansprakelijkheid rechtspersoon-bestuurder op grond van art. 6:162 BW

Categories: Nieuws, Nieuws voor de eenmanszaak of vof, juridisch, ondernemingsrecht, Nieuws voor het MKB (BV)
Reacties uitgeschakeld voor Art. 2:11 BW omvat ook aansprakelijkheid rechtspersoon-bestuurder op grond van art. 6:162 BW

De civiele kamer van de Hoge Raad oordeelt dat art. 2:11 BW van toepassing is in alle gevallen waarin een rechtspersoon in zijn hoedanigheid van bestuurder aansprakelijk is op grond van de wet.

Verweerster in cassatie is fruitexporteur in Zuid-Afrika. Zij levert fruit aan A bv. Bestuurder van A bv is een holding. Deze holding wordt bestuurd door twee broers, waarvan een verantwoordelijk is voor de financiële en strategische gang van zaken en de ander toeziet op de gang van zaken op de werkvloer. Rechtbank Arnhem wijst in een aantal tussenvonnissen een vordering van verweerster op A bv wegens fraude met douanerechten toe. Vanwege het faillissement van A bv komt het echter nooit tot een eindvonnis. Verweerster slaagt er vervolgens in om de holding en een van de broers hiervoor aansprakelijk te stellen op grond van onrechtmatige daad. In cassatie stelt verweerster dat deze aansprakelijkheid op grond van art. 2:11 BW tevens hoofdelijk rust op de andere broer (eiser). Hof Arnhem-Leeuwarden heeft deze opvatting verworpen, omdat het normale vereiste voor persoonlijke bestuurdersaansprakelijkheid (‘persoonlijk voldoende ernstig verwijt’) op die manier feitelijk wordt omzeild.

De civiele kamer van de Hoge Raad oordeelt dat art. 2:11 BW van toepassing is in alle gevallen waarin een rechtspersoon in zijn hoedanigheid van bestuurder aansprakelijk is op grond van de wet. Daaronder valt dus niet alleen art. 2:9 BW en art. 2:248 BW, maar ook aansprakelijkheid op grond van art. 6:162 BW. Dit betekent dat voor de vestiging van aansprakelijkheid van een bestuurder van een rechtspersoon-bestuurder niet de aanvullende eis geldt dat ook die bestuurder een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. De bestuurder van een rechtspersoon-bestuurder kan aansprakelijkheid ex. art. 6:162 BW wel voorkomen door te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat hem persoonlijk geen ernstig verwijt kan worden gemaakt.

(Bron: Taxlive)

De Hoge Raad heeft op 24 februari 2017 beslist dat de Belastingdienst voor de controle van rittenregistraties in het kader van het privégebruik van een auto van de zaak geen gebruik mag maken van met ANPR-camera’s (Automatic Number Plate Recognition) vastgelegde beelden. Voor het gebruik van deze beelden bestaat volgens de Hoge Raad geen toereikende wettelijke grondslag en dat is vereist op grond van artikel 8 EVRM. Het privéleven van de betrokkenen wordt geraakt door de manier van het verzamelen en gebruiken van de met ANPR-camera’s verkregen gegevens. Het gaat hier namelijk niet om één of enkele waarnemingen in de openbare ruimte, maar om het systematisch verzamelen, vastleggen, bewerken en jarenlang bewaren van gegevens over de bewegingen van voertuigen op diverse plaatsen in Nederland. Dit geldt volgens de Hoge Raad ook als de Belastingdienst de ANPR-gegevens heeft verkregen van het Korps Landelijke Politiediensten op basis van artikel 55 AWR, en deze niet zelfstandig heeft verzameld. Ook artikel 55 AWR biedt volgens de Hoge Raad geen voldoende precieze grondslag voor het verzamelen, vastleggen, bewaren en gebruiken van de ANPR-gegevens.

(Bron: FUTD)

Werkwijze fiscus bij wegpoetsen r/c-schuld DGA aan zijn BV

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, lenen aan of van de BV
Reacties uitgeschakeld voor Werkwijze fiscus bij wegpoetsen r/c-schuld DGA aan zijn BV

Naar aanleiding van een WOB-verzoek van mr. P Kok van Proced te Amstelveen heeft het Ministerie van Financiën een intern memo van de Belastingdienst gepubliceerd over het belastingvrij afboeken van een vordering in rekening-courant (r/c) van een BV op haar DGA. In het memo wordt aan medewerkers van de Belastingdienst een aantal handvatten gegeven in situaties waarin de schuld van een DGA aan zijn vennootschap belastingvrij wordt afgeboekt. Aanleiding voor dit memo was het feit dat sommige adviseurs dit onderwerp als fiscaal product actief verkochten. Uit het memo blijkt het volgende:

  • Een in de aangifte Vpb gedetecteerde casus is aanleiding om de aanslagregeling IB van de DGA voor alle openstaande jaren aan te houden.
  • In het kader van vooroverleg mag de inspecteur geen inhoudelijk standpunt geven over deze materie. In plaats daarvan moet aan de belastingplichtige worden meegedeeld dat het door hem in te nemen standpunt zal worden bestreden. De door belastingplichtigen gewenste combinatie van een uitdeling zonder navorderingsbevoegdheid sluiten elkaar volgens het memo uit. Een belastingplichtige is óf te goeder trouw en was zich niet bewust van de bevoordeling in dat geval is er geen uitdeling te onderkennen, óf hij was zich daarvan wel bewust en is er een uitdeling, maar dan was sprake van kwade trouw en het bewust doen van onjuiste aangifte.
  • Inspecteurs moeten zeer uitgebreide motiveringen vragen van belastingplichtigen die zich beroepen op een schijnlening. De stelling “schijnlening” vormt volgens het memo als zodanig als een “nieuw feit’ op grond waarvan kan worden nagevorderd, eventueel met oplegging van een boete. De Belastingdienst beschouwt de stelling “schijnlening” verder als een impliciete stelling dat jarenlang onjuiste aangiften IB en Vpb zijn ingediend, wat een strafbaar feit is.
  • In het kader van de onderzoeksplicht van inspecteurs stelt het memo dat een oplopende schuld in r/c er juist op kan wijzen dat er geen sprake is van een uitdeling. Het is in dit verband vaak niet zó duidelijk dat een lening niet kan worden terugbetaald dat daardoor een onderzoeksplicht voor de inspecteur ontstaat.

(Bron: FUTD)