Archive for juli, 2017

Nieuwe RJ-uiting omtrent DGA-pensioen van de BV

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), juridisch, jaarrekening
Reacties uitgeschakeld voor Nieuwe RJ-uiting omtrent DGA-pensioen van de BV

De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft RJ-Uiting 2017-8 gepubliceerd. Die gaat over de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer voor DGA’s. “In deze RJ-Uiting zijn de commentaren op RJ-Uiting 2017-3 verwerkt en zijn de voorgestelde wijzigingen in de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving ongewijzigd definitief gemaakt.”

In de uiting 2017-3 ‘Ontwerp-richtlijn Pensioenvoorziening en oudedagsverplichting directeuren-grootaandeelhouder’ heeft de raad wijzigingen voorgesteld en de gevolgen behandeld van de nieuwe wet. In de nieuwe uiting geeft de raad onder meer aan dat het in 2017 afstempelen en omzetten naar een oudedagsverplichting of afkopen een gebeurtenis na balansdatum is die geen nadere informatie geeft over de feitelijke situatie op balansdatum ultimo 2016. “Derhalve wordt deze niet in de jaarrekening 2016 verwerkt. Daarnaast is de RJ er in een commentaar op gewezen dat door gebruik te maken van de toegestane coulanceperiode nog tot uiterlijk 30 juni 2017 fiscaal gefacilieerde opbouw van pensioen in eigen beheer mogelijk is. Dit is in deze RJ-Uiting verwerkt.”

Afstempeling

De RJ is van mening dat afstempeling een vermogensmutatie betreft die betrekking heeft op de financiële relatie van de rechtspersoon met de DGA in diens hoedanigheid van aandeelhouder. “Als gevolg hiervan wordt de vrijval van de pensioenvoorziening vanwege de afstempeling rechtstreeks in het eigen vermogen verwerkt, inclusief het effect op eventuele belastinglatenties.” Het effect van afstempeling wordt verwerkt op het moment dat die onvoorwaardelijk is overeengekomen en als gevolg daarvan feitelijk de contractvoorwaarden van de pensioenovereenkomst zijn gewijzigd.
“Als afstempeling plaatsvindt na balansdatum maar vóór het opmaken van de jaarrekening, is sprake van een gebeurtenis na balansdatum die indien van toepassing conform artikel 2:380a BW in de toelichting moet worden vermeld, onder mededeling van de omvang van de financiële gevolgen.”

Waardering en presentatie

Om administratieve lasten te besparen, heeft de RJ bepaald dat de oudedagsverplichting wordt gewaardeerd tegen de fiscale boekwaarde. Redenen daarvoor zijn dat het verschil tussen de commerciële en de fiscale waardering van een oudedagsverplichting relatief klein is, de omstandigheid dat de omvang van de uitgaven in alle gevallen gelijk zal zijn aan de fiscale waarde en dat de fiscale waarde naar verwachting veelal hoger zal zijn dan de commerciële waarde.
“Voorts heeft de RJ bepaald dat een oudedagsverplichting, gezien het specifieke karakter daarvan, afzonderlijk dient te worden gepresenteerd onder de schulden.” De wijze waarop een oudedagsverplichting wordt aangewend, heeft geen invloed op (de grondslagen voor) de waardering of presentatie van die verplichting.

Afkoop van afgestempelde pensioenaanspraken of een oudedagsverplichting leidt tot een kortlopende schuld aan de Belastingdienst voor de verschuldigde loonheffing en een schuld aan de (voormalige) DGA voor het nettobedrag van de afkoop. “Afhankelijk van hetgeen wordt overeengekomen tussen de rechtspersoon en de DGA, betreft dit een kortlopende dan wel langlopende schuld. Afkoop van afgestempelde aanspraken zal over het algemeen geen effect (meer) hebben op het vermogen en/of resultaat van de rechtspersoon.”

(Bron: Accountancyvanmorgen)

Sommige leasemaatschappijen bieden als optie om te kiezen voor een vakantieauto. Hoe gaat dat in zijn werk en wat betekent dat voor de bijtelling? Voorkom dubbele bijtelling!

Vakantieauto?

De vakantieauto komt er in grote lijnen op neer dat u een bepaalde periode van het jaar uw leaseauto tijdelijk kunt omwisselen voor een andere. Bijvoorbeeld omdat u standaard prima met een wat kleinere auto uit de voeten kunt, maar in de vakantie wel wat ruimer wilt zitten. De extra kosten van deze optie worden verdisconteerd in een maandelijks hogere leaseprijs.

Bijtelling?

De fiscale bijtelling voor privégebruik wordt in beginsel berekend op basis van het aantal maanden dat een auto van de zaak ter beschikking staat. Beschikt u bijvoorbeeld 11 maanden van het jaar over een auto van € 30.000 en één maand over een auto van € 40.000, dan is de bijtelling 11/12 x €30.000 + 1/12 x €40.000 x het percentage aan bijtelling.

Let op! U moet hard kunnen maken dat de auto in de ene maand niet ter beschikking staat. Neem dus geen risico en lever de sleutels en papieren in bij de leasemaatschappij. Leasemaatschappijen stellen dit vaak ook als voorwaarde, zodat ze de auto tijdens uw vakantie een onderhoudsbeurt kunnen geven.

Let op! Als u de auto van de zaak niet meer dan 500 km per jaar privé gebruikt, ontgaat u de bijtelling. Dit lukt dus niet als u tijdens de vakantie de auto wel privé gebruikt. Er wordt namelijk gekeken naar de privékilometers van beide auto’s samen.

Tip: Huur in dat geval in privé een auto voor uw vakantie. Dit is veel goedkoper dan wat u kwijt bent aan bijtelling.

Auto blijft ter beschikking

Blijft uw auto tijdens uw vakantie ter beschikking staan en krijgt u voor uw vakantiekilometers een extra auto, dan geldt in principe de bijtelling voor uw standaard auto het hele jaar en voor de extra auto alleen tijdens de vakantieperiode. De inspecteur heeft echter de mogelijkheid hiervan af te wijken als de waarde van uw privégebruik meer is dan het bedrag van de bijtelling. Gebruikt u bijvoorbeeld de vakantieauto in de vakantie 3.000 km privé, dan zal de inspecteur waarschijnlijk niet akkoord gaan met slechts een extra bijtelling van € 40.000 x 1/12 x 22% = € 733 en het werkelijke voordeel tot het loon rekenen.

(Bron: HLB)

Volgens Hof Den Bosch kan het Europese Fuchs-arrest met terugwerkende kracht worden toegepast en kunnen ondernemers die voor de datum van het arrest in zonnepanelen hebben geïnvesteerd de voorbelasting op hun factuur terugkrijgen.

Een particulier heeft op 27 maart 2013 een factuur ontvangen voor de plaatsing van zonnepanelen op zijn woning. Naar aanleiding van het Fuchs-arrest van het Hof van Justitie van 20 juni 2013, waarin is geoordeeld dat een particulier die zonnepanelen op zijn huis plaatst en energie aan het net terug levert als btw-ondernemer kan worden aangemerkt, heeft hij zich op 27 juni 2013 aangemeld als ondernemer voor de omzetbelasting en verzocht om jaaraangifte te mogen doen. De particulier wordt door de inspecteur als ondernemer aangemerkt en hij reikt een aangiftebiljet uit voor de periode 27 juni 2013 tot en met 30 september 2013. De particulier verzoekt in het aangiftebiljet om een teruggave van de omzetbelasting op de factuur van maart 2013. De inspecteur is echter van mening dat het verzoek te laat is ingediend omdat de particulier zich niet binnen een maand na afloop van het kwartaal waarin de factuurdatum valt heeft aangemeld als ondernemer.

In tegenstelling tot de inspecteur is het hof van mening dat het Fuchs-arrest met terugwerkende kracht kan worden toegepast. Uit vaste jurisprudentie van het Europese Hof volgt dat de rechter een uitleg van het Europese Hof kan en moet toepassen op zaken die zijn ontstaan en tot stand gekomen voor het arrest waarin om uitleg van het betreffende voorschrift is beslist. Alleen het Europese Hof kan beslissen dat voor de uitleg een beperking in tijd geldt. De rechter moet de rechten van een belastingplichtige, die aan het Unierecht worden ontleend, waarborgen.

(Bron: PKF)

Lage sectorpremie niet toepasbaar – omvang werkzaamheden niet vastgelegd

Categories: Horeca
Reacties uitgeschakeld voor Lage sectorpremie niet toepasbaar – omvang werkzaamheden niet vastgelegd

Mag een werkgever ten aanzien van de laatste negen maanden van de duur van de arbeidsovereenkomsten van de werknemers het lage sectorpremiepercentage toepassen? Daarover spreekt Rechtbank Den Haag zicht uit.

Een horecaonderneming heeft met haar werknemers arbeidsovereenkomsten gesloten voor de duur van 12 maanden en 0 uur per week. Drie maanden na aanvang van het dienstverband zijn de arbeidsovereenkomsten via addenda gewijzigd van 0 uur per week naar het gemiddeld aantal uur dat gedurende de eerste 3 maanden van de overeenkomst is gewerkt.

Wat zegt nota van toelichting Besluit Wfsv?

In de bij het Besluit Wfsv behorende nota van toelichting is het volgende opgenomen:

De premies in de sectorfondsen worden gedifferentieerd naar de overeengekomen duur van het dienstverband. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen twee categorieën van werknemers. Tot de eerste categorie worden werknemers gerekend die blijkens een schriftelijke arbeidsovereenkomst ten minste voor een jaar of voor onbepaalde tijd in dienstbetrekking zullen staan tot de werkgever. Voor deze werknemers betaalt de werkgever een lage premie. Tot de tweede categorie, waarvoor de hoge premie van toepassing is, behoren alle overige werknemers. (…)

De lage premie is ook niet van toepassing indien de omvang van de door de werknemer te verrichten arbeid in deze schriftelijke arbeidsovereenkomst niet of niet eenduidig is vastgelegd. Indien bijvoorbeeld sprake is van een nul-urencontract met een duur van langer dan een jaar zal de hoge premie van toepassing zijn. Ditzelfde geldt voor een oproepcontract waarbij de omvang niet is vastgesteld en de contractduur eveneens langer dan een jaar is.

Wat zegt de Rechtbank?

Of in dit geval het lage dan wel hoge sectorpremiepercentage van toepassing is, is zowel afhankelijk van de duur van de door eiseres met haar werknemers gesloten arbeidsovereenkomsten, als van de in de arbeidsovereenkomsten vastgelegde omvang van de te verrichten arbeid.

Eerst nulurencontracten

De rechtbank stelt vast dat de arbeidsovereenkomsten zijn gesloten voor de duur van twaalf maanden en dat bij aanvang van de dienstbetrekkingen sprake is van nulurencontracten. Nadat drie maanden van de overeengekomen twaalf maanden zijn verstreken, zijn de arbeidsovereenkomsten in zoverre gewijzigd dat de omvang van de te verrichten arbeid is vastgelegd voor de resterende duur van die arbeidsovereenkomsten.

Omvang te verrichten werkzaamheden niet vastgelegd

Bij aanvang van het dienstverband wordt voldaan aan de voorwaarde dat de werknemers via een schriftelijke overeenkomst tenminste voor een jaar in dienstbetrekking zijn bij de werkgever.

De omvang van de door de werknemers te verrichten werkzaamheden is op dat moment echter niet in de overeenkomsten vastgelegd. In zoverre wordt dus niet voldaan aan de wettelijke vereisten.

Omvang alleen vastgelegd voor resterende negen maanden

Vanaf het moment dat de arbeidsovereenkomsten door middel van addenda zijn gewijzigd, doet de omgekeerde situatie zich voor. Weliswaar voorzien de overeenkomsten vanaf dat moment in de omvang van de door de werknemers te verrichten werkzaamheden, maar die omvang is alleen vastgelegd voor de resterende negen maanden van de dienstbetrekking. Vanaf dat moment wordt dus niet langer voldaan aan de voorwaarde dat de werknemers door middel van een schriftelijke overeenkomst ten minste voor een jaar of voor onbepaalde tijd in dienstbetrekking zullen staan tot de werkgever. Ook in zoverre wordt dus niet voldaan aan de wettelijke vereisten.

Arbeidsovereenkomst zonder vaste arbeidsduur

Dat de werknemers na afloop van de duur van de arbeidsovereenkomst wederom een overeenkomst krijgen aangeboden maakt het oordeel niet anders. Dat betreft immers wederom een arbeidsovereenkomst voor de duur van twaalf maanden en zonder vaste arbeidsduur.

Volgens de rechtbank kan de werkgever onder deze omstandigheden het lage sectorpremiepercentage niet toepassen.

(Bron: Salarisnet)

De fiscale eenheid Vpb gaat internationaal

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, fiscale eenheid
Reacties uitgeschakeld voor De fiscale eenheid Vpb gaat internationaal

De fiscale eenheid Vpb is al decennialang een van de paradepaardjes van de Nederlandse vennootschapsbelasting. Bij een fiscale eenheid worden voor de vennootschapsbelasting de dochtermaatschappijen als het ware volledig geabsorbeerd door de moedermaatschappij. Er wordt dus maar één aangifte gedaan, waarbij zowel het fiscale vermogen als het fiscale resultaat wordt samengevoegd en aan de moedermaatschappij wordt toegerekend. Read more

Voorgenomen inbrenging privé-woning die gedeeltelijk zakelijk gebruikt wordt in BV: geen beperking keuzevrijheid

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, woning
Reacties uitgeschakeld voor Voorgenomen inbrenging privé-woning die gedeeltelijk zakelijk gebruikt wordt in BV: geen beperking keuzevrijheid

Een dga brengt zijn aandeel in een VOF, waartoe zijn woning behoort, in een bv in. De woning die hij vanaf ingebruikname tot zijn ondernemingsvermogen rekende, gaat over naar privé. Volgens het hof beperkt die voorgenomen overbrenging de dga niet in zijn keuzevrijheid bij de etikettering van de woning met ingang van de eerdere ingebruikname.

Een dga laat in 2007 een woning bouwen welke in 2009 voltooid is en in gebruik wordt genomen. Twee ruimten die in de woning worden ingericht en gebruikt als kantoorruimte en spreekkamer voor de onderneming. De dga gaat met terugwerkende kracht naar 1 januari 2008 een VOF aan met een bv waarvan hij middellijk aandeelhouder is. Hij brengt zijn arbeid en gebruik en genot van de woning in en rekent de woning tot zijn ondernemingsvermogen. Op 29 december 2009 tekent de dga een intentieverklaring waarin hij aangeeft dat hij met ingang van 1 januari 2010 zijn aandeel in de VOF wil inbrengen in een nieuw op te richten bv. In zijn aangifte IB/PV 2009 neemt de dga een stakingsverlies ter zake van beëindiging van de VOF (boekverlies woning in verband met overgang naar privé) op ter grootte van € 468.263. De inspecteur staat aftrek van het boekverlies niet toe.

In geschil is of de dga de woning terecht tot zijn ondernemingsvermogen heeft gerekend. Het hof oordeelt dat de dga aannemelijk heeft gemaakt dat de woning vanaf ingebruikname van de woning voor meer dan 10% werd gebruikt ten behoeve van de onderneming en daarom tot het keuzevermogen behoort. Het hof verwerpt het (subsidiaire) standpunt van de inspecteur dat de grenzen der redelijkheid worden overschreden als de dga kiest voor ondernemingsvermogen, omdat zoals de inspecteur betoogt, de dga pas op 14 juni 2010 (namelijk bij indiening aangifte IB/PV 2008) zijn keuze heeft gemaakt, terwijl op dat moment al duidelijk was dat de ondernemingsactiviteiten per 1 januari 2010 zouden overgaan naar de bv en de woning vanaf die datum zou overgaan naar privé. Het hof oordeelt echter dat de (voorgenomen) overbrenging van de woning naar het privévermogen bij de inbreng van de onderneming in de bv niet de keuzevrijheid van de dga beperkt bij de definitieve etikettering van die woning bij de eerdere ingebruikname.

(Bron: PKF)

Staatssecretaris Wiebes van Financiën voelt er niets voor de restschuldregeling tot na 31 december 2017 te verlengen. Dat stelt hij in antwoord op Kamervragen van de leden Ronnes en Omtzigt (CDA).

De problematiek die in 2012 aanleiding was voor het introduceren van de restschuldregeling is volgens de staatssecretaris sterk afgenomen. Bij de introductie is ervoor gekozen om deze crisismaatregel tijdelijk van aard te maken. Nu, vijf jaar later, is de conclusie dat het herstel van de woningmarkt sterker is geweest dan toen kon worden verwacht. Verlenging zou bovendien een fiscale derving als gevolg hebben.

De restschuldregeling is ingevoerd per 29 oktober 2012 voor een termijn van vijf jaar en loopt op 31 december 2017 af. De maatregel heeft tot doel de doorstroming op de woningmarkt te bevorderen.

Personen met een zogenoemde onderwaterhypotheek, een hypotheek waarbij de waarde van de eigen woning lager is dan de op die woning rustende schuld, kunnen door de tijdelijke aftrekbaarheid (maximaal 15 jaar) van de rente en kosten op de bij verkoop van die woning resterende schuld in staat worden gesteld te verhuizen.

(Bron: Taxlive)

Mogelijk komen er toch regels voor de wijze waarop rechters de hoogte van de billijke vergoeding uit de WWZ kunnen vaststellen. Momenteel ontbreken richtlijnen voor de berekening van die vergoeding.

De Wet werk en zekerheid (WWZ) introduceerde naast de transitievergoeding ook de billijke vergoeding. Een rechter kan een werkgever verplichten deze billijke vergoeding te betalen als hij tegenover een werknemer ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Hoe de rechter de billijke vergoeding moet berekenen, staat niet in de wet (in tegenstelling tot de transitievergoeding). In een zaak bij de Hoge Raad heeft de Advocaat-Generaal (AG) nu geconcludeerd dat enige richting voor de hoogte van de billijke vergoeding wenselijk is. In de praktijk loopt de rechtspraak over de billijke vergoeding namelijk sterk uiteen.

Gevolgen van verlies arbeidsovereenkomst tellen mee

Het advies van de AG is onderdeel van een zaak waarbij een werkneemster naar de Hoge Raad is gestapt. Ze is het niet eens met de hoogte van de billijke vergoeding die zij kreeg toegekend door het hof Arnhem-Leeuwarden. De AG geeft aan dat de Hoge Raad onder meer het volgende zou kunnen bepalen voor de billijke vergoeding (uit artikel 681 van het Burgerlijk Wetboek 7):

  • De vergoeding is bedoeld als compensatie voor de werknemer. De rechter moet de hoogte hiervan niet bepalen door alleen na te gaan welk bedrag de werkgever een lesje zal leren.
  • De rechter moet rekening houden met álle feiten en omstandigheden van het geval, ook de lengte van het dienstverband en de hoogte van het loon kunnen een rol spelen.
  • Als de billijke vergoeding een alternatief is voor herstel van de arbeidsovereenkomst, kan de rechter ook kijken naar de waarde die de arbeidsovereenkomst voor de werknemer heeft.
  • De rechter moet motiveren op welke manier hij de vergoeding heeft vastgesteld.

(Bron: Rendement.nl)

Tot 1 januari 1995 kon de partner van de dga, zonder aandelen in de vennootschap, bij de B.V. pensioen opbouwen. Dit is vanaf voornoemde datum niet meer mogelijk. Heeft een partner het tot 1 januari 1995 opgebouwde pensioen verzekerd bij een verzekeringsmaatschappij? Dan is het niet meer mogelijk dit naar de eigen B.V. over te hevelen.

Het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen (CAP) van de Belastingdienst heeft haar mening gegeven in V(raag) & A(ntwoord) 17-033 van 28 juni 2017. Het CAP geeft aan dat vanaf 1 januari 1995 een B.V. geen toegelaten verzekeraar is voor een pensioen als de gerechtigde niet tenminste 10% van de aandelen in bezit heeft. Het is daarom niet mogelijk om een extern verzekerd partnerpensioen naar eigen beheer over te hevelen.

(Bron: Taxence)

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden kan X aan de automatisch verstrekte VAR-wuo het rechtens te honoreren vertrouwen ontlenen dat de opbrengst uit haar werkzaamheden als tandarts winst uit onderneming vormt.

Belanghebbende, X, is werkzaam als tandarts. X heeft op 27 juni 2005 met D een “Overeenkomst van praktijkmedewerking met premieplicht” gesloten. X beschikt ten behoeve van haar werkzaamheden betreffende het belastingjaar 2010 over een VAR-wuo. Over de jaren 2005 tot en met 2009, 2011 en 2012 beschikt X eveneens over een VAR-wuo. Naar aanleiding van een boekenonderzoek in het jaar 2012 corrigeert de inspecteur de aangifte ib/pvv 2010 van X omdat er volgens hem niet sprake is van ondernemerschap. Het beroep van X wordt gegrond verklaard. De rechtbank beslist dat X voor de behandeling van de inkomsten in de inkomstenbelasting, aan de omstandigheid dat de inspecteur voor het jaar 2007 en de daaropvolgende jaren een VAR-wuo heeft afgegeven, het in rechte te beschermen vertrouwen kon ontlenen dat haar tandartswerkzaamheden in het jaar 2010 een onderneming vormden. De inspecteur gaat in hoger beroep.

Hof Arnhem-Leeuwarden stelt voorop dat de automatische afgifte van de VAR-wuo voor het jaar 2010 zonder voorafgaand daaraan het aanvraagformulier te raadplegen, berust op een keuze door de inspecteur. De gevolgen van die keuze (automatische afgifte op basis van gegevens van voorafgaande jaren) dienen voor rekening en risico van de inspecteur te komen. De inspecteur is volgens het hof gebonden aan een VAR die is afgegeven op basis van juiste informatie. Dat is volgens het hof niet anders, indien de Belastingdienst ervoor kiest de VAR af te geven op basis van voor eerdere jaren verstrekte informatie, mits de feitelijke situatie in het desbetreffende jaar niet afwijkt van die in de jaren waarop de verstrekte informatie betrekking heeft. Dat de feitelijke situatie in het jaar 2010 zou afwijken van die in de jaren daarvoor, is gesteld, noch gebleken, althans dat heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt. Door de inspecteur is ook overigens niet aannemelijk gemaakt dat X de aanvragen Verklaring Arbeidsrelatie onjuist heeft ingevuld. Volgens het hof kan X aan de VAR-wuo 2010 het in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen dat de opbrengsten van haar activiteiten als tandarts winst uit onderneming vormen. Het hoger beroep is ongegrond.

(Bron: Taxlive)