Archive for oktober, 2017

Huizenkopers kunnen volgend jaar toch meer lenen voor een hypotheek, ondanks de strengere regels voor hypotheekrenteaftrek en de waarde van de woning. De verwachte loonstijging en de aanhoudend lage rente maken de aanscherping van de regels meer dan goed.

Dat stelt het Nibud, het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting, in het adviesrapport Financieringslastnormen 2018. Op basis van de adviezen van het Nibud worden jaarlijks de wettelijke hypotheeknormen vastgesteld die bepalen hoeveel huishoudens kunnen lenen voor een huis.

Ettelijke duizenden euro’s

Met de verwachte loonstijging van gemiddeld 2,2 procent kunnen de inkomens tot 45.000 euro bruto ongeveer hetzelfde bedrag lenen als voorheen voor de aanschaf van een woning. De extra leencapaciteit voor hogere inkomens van zowel een- als tweeverdieners loopt op tot ettelijke duizenden euro’s.

In het advies heeft het Nibud rekening gehouden met het feit dat in 2018 een hypotheek tot maximaal 100 procent van de waarde van de koopwoning mag worden afgesloten in plaats van de huidige 101 procent. Ook de verlaging van de hypotheekrenteaftrek van een half procent in de hoogste belastingschijf is meegerekend.

Maximale hypotheek voor eenverdieners bij rentevaste periode korter dan 10 jaar (toetsrente 5 %)

Bruto jaarinkomen 2017 35.000 50.000 70.000
Bruto jaarinkomen 2018 (incl. loonstijging) 35.770 51.100 71.540
Maximale hypotheek 2017 143.980 205.686 325.993
Maximale hypotheek 2018 144.371 210.211 338.717
Verschil + 391 + 4.525 + 12.724

Maximale hypotheek voor tweeverdieners bij rentevaste periode korter dan 10 jaar (toetsrente 5 %)

Bruto jaarinkomen 2017 25.000 & 12.500 35.000 & 17.500 50.000 & 25.000
Bruto jaarinkomen 2018 (incl. loonstijging) 25.500 & 12.775 35.770 & 17.885 51.100 & 25.550
Maximale hypotheek 2017 154.264 215.970 337.635
Maximale hypotheek 2018 154.684 220.722 356.962
Verschil + 440 + 4.752 + 19.327

Het Nibud adviseert om het tweede inkomen bij tweeverdieners iets zwaarder te laten meetellen, zodat er meer geleend kan worden. Nu gebeurt dat voor 60 procent, het Nibud pleit voor 70 procent. Ook voor een energiezuinige woning kan een hogere hypotheek verkregen worden.

Hoeveel een huizenkoper kan lenen hangt ook af van de rentevaste periode die wordt afgesproken. Voor korter dan 10 jaar wordt een wettelijke toetsrente gehanteerd van 5 procent. Daardoor ligt vanaf een inkomen van 45.000 euro de maximale hypotheek 25.000 tot 35.000 euro lager dan voor een hypotheek met een rentevaste periode langer dan 10 jaar.

Het Nibud bepaalt de financiële ruimte voor woonuitgaven voor een huishouden door het bruto inkomen te verminderen met belastingen en premies en met de kosten van het levensonderhoud.

(Bron: NOS)

Tandarts-implantoloog X had een eigen praktijk waarin ongeveer 20 mensen werkten. X liet een woning bouwen en betrok die in maart 2012. De woning had een oppervlakte van 363 m2 en lag op een perceel van 3.750 m2. Bij de woning bevond zich een dubbele garage met autolift, een botenhuis, berging en aanlegsteiger. Verder beschikte de woning over een binnenzwembad, een sauna en een stoomcabine. De totale investering bedroeg € 3.600.253. Op de bovenverdieping van de woning bevonden zich een onzelfstandige werkruimte van 55 m2 en een archiefruimte van 6 m2, die uitsluitend voor de onderneming van X werden gebruikt. X merkte de woning in zijn aangifte IB 2012 in zijn geheel aan als ondernemingsvermogen. De inspecteur corrigeerde de aangifte en merkte de woning aan als privévermogen. Rechtbank Den Haag was het daarmee eens. De Rechtbank vond het aannemelijk dat bij de keuze en de bouw van de woning niet de eisen van een goede en succesvolle bedrijfsuitoefening bij X voorop had gestaan, maar de persoonlijke wens om een comfortabele privéwoonruimte ter beschikking te hebben. Deze persoonlijke overwegingen die hadden geleid tot de verwerving van de bijzonder kostbare woning en het overheersende gebruik daarvan voor privédoeleinden, brachten volgens de Rechtbank mee dat X bij zijn wil de gehele woning tot het ondernemingsvermogen te rekenen niet binnen de grenzen der redelijkheid was gebleven. Daaraan deed niet af dat meer dan 10% van de oppervlakte van de woning voor de onderneming werd gebruikt. De Rechtbank verklaarde het beroep van X ongegrond.

(Bron: FUTD)

Hof ‘s-Hertogenbosch beslist dat het ‘bescheid’ dat aan X door de aannemer is uitgereikt aangemerkt kan worden als een factuur. Dit leidt tot aftrek van voorbelasting ondanks dat de overeengekomen prestatie nog niet is verricht. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

In oktober 2008 bereiken belanghebbende, maatschap X (hierna: X), en aannemer H overeenstemming over een nieuw te bouwen bedrijfspand. Daarop heeft H met dagtekening 20 oktober 2008 aan X een bescheid uitgereikt waarop de totale overeengekomen aanneemsom met btw is vermeld. X betaalt de factuur niet, maar vraagt de omzetbelasting wél terug in het vierde kwartaal 2008. De bouwwerkzaamheden starten in december 2008. Oplevering vindt in mei 2009 plaats. In de periode januari 2009 tot en met juni 2009 zijn door H aan X termijnfacturen uitgereikt ter grootte van het overeengekomen aannemingsbedrag. X heeft deze termijnbedragen voldaan. De door H in rekening gebrachte omzetbelasting is in 2009 niet in aftrek gebracht. De inspecteur legt de in geschil zijnde naheffingsaanslag omzetbelasting over het vierde kwartaal 2008 op met een vergrijpboete van (na bezwaar) € 2500. X komt uiteindelijk in cassatie tegen de uitspraak van het hof betreffende deze naheffingsaanslag. Volgens het hof is in het vierde kwartaal van 2008 geen omzetbelasting verschuldigd geworden vanwege een door H aan X verrichte prestatie of vanwege een of meer vooruitbetalingen. De Hoge Raad overweegt dat de Wet OB 1968 geen voorschrift bevat wat betreft het eerste tijdstip waarop met betrekking tot een bepaalde overeengekomen prestatie een factuur kan worden uitgereikt. Dit betekent dat een factuur ook kan worden uitgereikt voordat de overeengekomen prestatie is verricht en dat dit dan de gevolgen heeft die de Wet OB 1968 aan het uitreiken van een factuur verbindt. Het cassatieberoep is gegrond. Volgt verwijzing naar Hof ‘s-Hertogenbosch. Dit hof moet onderzoeken of het bescheid van 20 december 2008 als een factuur in de zin van de Wet OB 1968 kan worden aangemerkt.

Hof ‘s-Hertogenbosch (MK I, 9 december 2016, 15/00840, V-N 2017/9.1.3) komt tot de conclusie dat het ‘bescheid’ als een factuur in de zin van de Wet OB 1968 kan worden aangemerkt. Dit gegeven het feit dat op het ‘bescheid’ de term ‘Factuur’ is vermeld, alsmede ‘Factuurnummer: ‘607′ en dat aan (vrijwel) alle voorwaarden die in art. 35a lid 1 Wet OB 1968 zijn gesteld aan een factuur, wordt voldaan. Het beroep dat de inspecteur nog doet op toepassing van art. 29 lid 2 Wet OB 1968 wordt door het hof verworpen. Het hoger beroep van X is gegrond. De naheffingsaanslag wordt vernietigd.

De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

(Bron: Taxlive)

Vrouwelijke zelfstandigen die tussen 7 mei 2005 en 4 juni 2008 zijn bevallen maar geen uitkering kregen, kunnen alsnog geld krijgen. Het gaat om naar schatting 20.000 vrouwen, die recht hebben op zo’n 5.600 euro compensatie, een bedrag dat overeenkomt met de gemiddelde uitkering die bevallen zelfstandigen in 2017 hebben gekregen. Zo wordt een streep gezet onder een langlopende kwestie, maakte minister Asscher van Sociale Zaken op 17 oktober 2017 bekend.

Door een wijziging in de Wet arbeid en zorg (Wazo) verviel in mei 2005 de zwangerschaps- en bevallingsuitkering voor zelfstandigen. Vanaf juni 2008 hebben de moeders, die als zelfstandige werken, via de Wet zwangerschaps- en bevallingsuitkering zelfstandigen (ZEZ) opnieuw recht op een uitkering.

Naar de rechter

Enkele vrouwen, die in de tussenliggende jaren bevielen van een kind, vonden het onterecht dat zij geen beroep konden doen op een zwangerschaps- en bevallingsuitkering en stapten naar de rechter. Zij claimden dat ze op grond van het VN-Vrouwenverdrag recht hebben op een dergelijke uitkering. De afgelopen jaren heeft dit tot verschillende uitspraken geleid.

Zo stelde de Hoge Raad in 2011 de vrouwen in het ongelijk, maar de rechtbank Midden-Nederland kwam in 2016 tot een ander oordeel. Deze zomer stelde de Centrale Raad van Beroep (CRvB) drie vrouwen in het gelijk en bepaalde dat zij enige vorm van compensatie moeten krijgen. Naar aanleiding daarvan heeft minister Asscher besloten om een compensatieregeling te treffen.

Uitspraak Centrale Raad van Beroep

Drie vrouwen die in de periode van 2004 tot en met 2008 werkten als zelfstandige, hebben alsnog recht op een bevallingsuitkering of vergoeding. Dat heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op 27 juli 2017 besloten. 

De tussenuitspraak betreft 3 vrouwelijke zelfstandigen die in 2005 zijn bevallen. Zij hebben toen geen zwangerschaps- en bevallingsuitkering (ZEZ-uitkering) gekregen, terwijl ze die wel hadden aangevraagd bij UWV.

Geen compensatie 

De toenmalige minister van Sociale Zaken besloot om deze vrouwen geen compensatie te bieden, omdat er in de periode 2004 tot en met 2008 geen wettelijke regeling bestond voor zwangere vrouwen die als zelfstandige werkten. UWV wees de aanvragen daarom af. 

VN-Vrouwenverdrag 

De CRvB stelde eind juli de vrouwen alsnog in het gelijk. De Raad volgt het VN-Vrouwenverdrag, waarin staat dat iedere vrouw die – al dan niet in loondienst – arbeid verricht, recht heeft op enige vorm van bevallingsverlof met behoud van (een zeker) inkomen.  

Zorgen voor passende compensatie 

UWV moet nu zorgen voor een passende compensatie. Dat hoeft niet per se in de vorm van een uitkering op grond van de wetgeving zoals die luidde voor 2004 of vanaf 2008. Van belang is dat er recht wordt gedaan aan het VN-Vrouwenverdrag. 

Vergoeding 

UWV krijgt 16 weken de tijd om te bepalen wat voor vergoeding de vrouwen kunnen krijgen. Na deze periode zal de CRvB een definitieve uitspraak doen. Pas vanaf dat moment zal UWV communiceren wat dit voor de vrouwen in kwestie betekent, hoe het verdere proces gaat verlopen en of andere vrouwen een aanvraag kunnen doen om in aanmerking te komen voor een uitkering of soortgelijke vergoeding. 

ZEZ-uitkering 

De zwangerschaps- en bevallingsuitkering is tegenwoordig geregeld in de Wet arbeid en zorg (WAZO). Vrouwen met een eigen bedrijf kunnen voor de periode rond de bevalling een ZEZ-uitkering aanvragen. Voor vrouwen die zwanger zijn van een tweeling of meerling, gelden aangepaste regels.

(Bron: Salarisnet)

Raad voor Jaarverslaggeving tegen wijziging waardering materiële vaste activa in IAS 16

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), juridisch, jaarrekening
Reacties uitgeschakeld voor Raad voor Jaarverslaggeving tegen wijziging waardering materiële vaste activa in IAS 16

De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft de door de IASB voorgestelde wijzigingen in richtlijn IAS 16 met betrekking tot de waardering van materiële vaste activa afgewezen.

De voorgestelde wijziging voorziet in een verbod op het in mindering brengen van inkomsten uit de verkoop van goederen die zijn geproduceerd terwijl de betreffende activa op de locatie en in de conditie wordt gebracht die nodig is om te functioneren, bijvoorbeeld wanneer er getest wordt. In plaats daarvan zouden de inkomsten van de verkoop en de kosten van het produceren ervan in de winst- en verliesrekening moeten worden verantwoord.

Grondige overweging nodig

De raad is niet overtuigd dat de wijziging een oplossing biedt voor bestaande problemen. “Wij vrezen dat er nieuwe problemen door ontstaan.” Ook de Duitse en Engelse tegenhangers van de raad zien niets in de wijziging.
Deloitte heeft ook al laten weten niet achter het voorstel te staan, met een toelichting. “De wijzigingen hebben primair effect op de energie- en de winningsindustrie, waar de constructie van werkmaterieel een langdurig en complex proces kan zijn, waarbij veel kosten kunnen worden toegewezen aan het zodanig voorbereiden van het materieel zodat het actief is zoals oorspronkelijk bedoeld. Een grondige overweging van de problemen die daaruit voortkomen en vergelijkbare problemen in andere sectoren is nodig voordat specifieke regelgeving wordt aangepast. Een aanpassing met zo’n beperkte reikwijdte als de nu voorgestelde wijziging kan dergelijke problemen niet het hoofd bieden en brengt het risico van onbedoelde bijeffecten met zich mee.”

(Bron: Accountancyvanmorgen)

Bij werknemers die extra uren maken bovenop de uren die ze volgens hun arbeidsovereenkomst werken, is er sprake van overwerk. Of van meerwerk. Of van allebei. Waar zit het verschil?

In veel organisaties is het nodig of mogelijk dat werknemers af en toe meer uren werken dan in de arbeidsovereenkomst is afgesproken. Het is belangrijk om te weten of er dan sprake is van meerwerk of van overwerk, want de regels kunnen verschillen. Van meerwerk is sprake als een parttime werknemer meer dan zijn contracturen werkt, maar niet meer dan de fulltime arbeidsduur die in de organisatie geldt. Bij overwerk wordt die fulltime arbeidsduur overschreden.

Toeslag bij overwerk, niet bij meerwerk

Dit onderscheid kan belangrijk zijn omdat in de cao of arbeidsvoorwaardenregeling kan staan dat de werknemer bij overwerk bovenop zijn normale loon recht heeft op een toeslag. In de praktijk wordt er eigenlijk nooit een toeslag afgesproken bij meerwerk. De beloning bij meerwerk en overwerk is momenteel veel in het nieuws omdat er per 2018 strengere regels voor gelden.

Meeruren moeten wel beloond worden

Een voorbeeld van het onderscheid tussen overwerk en meerwerk: een werknemer met een arbeidsovereenkomst voor 32 uur per week werkt in een bepaalde week 44 uur. In de organisatie is een volledige werkweek 36 uur. Dit betekent dat hij (36 − 32 =) 4 meeruren heeft gemaakt en ook nog (44 − 36 =) 8 overuren. In de cao die voor de organisatie geldt, staat dat werknemers voor ieder uur overwerk een vergoeding van anderhalf uur krijgen. Deze 150% van zijn loon krijgt de werknemer dus over zijn acht overuren. Over de vier meeruren heeft hij alleen recht op zijn normale loon. Zou hij voor de meeruren niet beloond worden, dan is er sprake van ongelijke behandeling van werknemers op grond van arbeidsduur.

MEERWERK: uren die een parttime werknemer extra werkt ten opzichte van zijn contracturen, tot aan de fulltime arbeidsomvang in de organisatie

OVERWERK: uren die een parttime of fulltime werknemer extra werkt ten opzichte van zijn contracturen die boven de omvang van een volledige werkweek uitkomen

(Bron: Rendement)

Indien de arbeidsovereenkomst met een werknemer wegens langdurige arbeidsongeschiktheid wordt beëindigd is de werkgever een transitievergoeding verschuldigd. Rechtbank Limburg boog zich onlangs over de vraag welk loon als uitgangspunt moet worden genomen voor de berekening van de transitievergoeding: het loon bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst of het loon bij aanvang van de arbeidsongeschiktheid.

De zaak betrof een administratief medewerkster van een ziekenhuis die op 23 juni 2014 arbeidsongeschikt is geraakt. Met ingang van oktober 2016 heeft zij in het kader van haar re-integratie passende werkzaamheden in de scanstraat uitgevoerd gedurende van gemiddeld 16 uur per week. Dit betrof een tijdelijke functie in verband met het project digitalisering poliklinieken.

Op 23 maart 2017 verleent het UWV een ontslagvergunning waarna het ziekenhuis de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd tegen 1 augustus 2017. De werkneemster ontvangt een transitievergoeding van € 10.087,88 bruto. Bij de berekening van de transitievergoeding is het loon gehanteerd dat de werkneemster sinds 1 november 2016 verdiende voor haar werkzaamheden in de scanstraat. De werkneemster is het met die berekening niet eens en verzoekt om toekenning van het restant van de verschuldigde transitievergoeding van € 3.288,12 bruto. Volgens haar is het ziekenhuis bij de berekening van de transitievergoeding uitgegaan van een verkeerd loonbedrag. Het ziekenhuis heeft bij die berekening het (lagere) laatst genoten loon toegepast, terwijl het bedongen loon toegepast had moeten worden. Het was ook steeds de bedoeling dat de werkneemster terug zou keren naar haar oude functie. Het bedongen loon is dan ook niet veranderd.

Anders dan het ziekenhuis is de kantonrechter van oordeel dat het loon behorende bij de werkzaamheden in de scanstraat niet kan gelden als het overeengekomen loon. Uit de brief van het ziekenhuis van 1 december 2016 blijkt immers dat de werkneemster is ingezet in de scanstraat om op te bouwen in uren en dat dit voorlopig wordt voortgezet omdat re-integratie in de eigen functie op dat moment nog niet mogelijk was. Dat de loondoorbetalingsverplichting voor de bedongen arbeid op grond van artikel 7:629 lid 1 BW was geëindigd, doet niet ter zake.

Verder volgt uit de nota van toelichting bij het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding naar het oordeel van de kantonrechter dat bij de berekening van de transitievergoeding moet worden uitgegaan van de oorspronkelijke overeengekomen arbeidsduur en het daarbij behorende loon. De transitievergoeding moet dus berekend worden op basis van het loon en de arbeidsduur ten tijde van de aanvang van de arbeidsongeschiktheid.

(Bron: PKF Wallast)

Rechtbank Gelderland oordeelt dat de omzetcorrectie voor het jaar 2007 in zijn geheel moet vervallen. Deze omzetcorrectie gaat er namelijk ten onrechte vanuit dat, door de afboeking van € 100.000, er sprake is van een ongeloofwaardig lage brutowinstmarge.

X handelt in computers en computeronderdelen. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur een btw-naheffingsaanslag op aan X. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het betreft met name de omzetcorrectie op de afboekingen van voorraden in 2007 (€ 100.000), 2008 (€ 15.000) en 2009 (€ 10.000).

Rechtbank Gelderland oordeelt dat de omzetcorrectie voor het jaar 2007 in zijn geheel moet vervallen. Volgens de rechtbank gaat deze omzetcorrectie er namelijk ten onrechte vanuit dat, door de afboeking van € 100.000, er sprake is van een ongeloofwaardig lage brutowinstmarge. De afboeking van € 100.000 heeft namelijk voor € 62.000 betrekking op 2006 en voor € 38.000 op 2007. Gezien het voorgaande is de rechtbank dan ook van mening dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat er sprake is van niet-geboekte verkopen. Vervolgens stelt de rechtbank nog vast dat de correcties voor 2008 en 2009 wel terecht zijn. Deze afboekingen kunnen namelijk geen verband houden met een systeemfout, omdat deze reeds in 2007 was ontdekt. De rechtbank vermindert de naheffingsaanslag.

(Bron: Taxlive)

Niet nakomen van publicatieplicht jaarrekening is economisch delict

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), juridisch, jaarrekening
Reacties uitgeschakeld voor Niet nakomen van publicatieplicht jaarrekening is economisch delict

De economische kamer van Hof Amsterdam ziet geen meerwaarde in het opleggen van de verplichting tot het alsnog publiceren van de jaarrekening. Vooralsnog is onduidelijk welke gegevens het bedrijf precies moet publiceren.

Bedrijf X is door de economische politierechter van de Rechtbank Noord-Holland veroordeeld wegens het niet openbaar maken van haar jaarrekening over 2012. Zij heeft niet uiterlijk binnen dertien maanden na afloop van het boekjaar 2012 de jaarrekening van dat boekjaar openbaar gemaakt. Hierdoor is derden de kans ontnomen zelfstandig enig inzicht te krijgen in de vermogenspositie van het bedrijf. De straf is een boete van € 900, waarvan € 450 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met het opleggen van de verplichting om binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis de cijfers te deponeren ten kantore van het handelsregister. X gaat in hoger beroep.

De economische kamer van Hof Amsterdam ziet geen meerwaarde in het opleggen van de verplichting tot het alsnog publiceren van de jaarrekening. Vooralsnog is onduidelijk welke gegevens X precies moet publiceren. Daarom wordt van het opleggen van de maatregel ingevolge art.8c Wet op de Economische Delicten (WED) afgezien. Aangezien duidelijk is dat X in elk geval aan enige publicatieplicht moet voldoen, wordt ervan uitgegaan dat zij haar verplichting terzake zal nakomen. Het hof acht een deels voorwaardelijke boete passend en geboden.

(Bron: Taxlive)

Verzekerings- en schaderapporten vallen onder bewaarplicht (autobranche)

Categories: Autobranche
Reacties uitgeschakeld voor Verzekerings- en schaderapporten vallen onder bewaarplicht (autobranche)

Met name als er met veel cash gehandeld wordt, is de fiscus alert op fraude.

Onlangs werd bij een autohandelaar annex reparateur geconstateerd dat verzekerings- en schaderapporten niet waren bewaard. Omdat hiernaar op facturen wel verwezen werd, schoot de administratie tekort. De opgelegde informatiebeschikking bleef dan ook in stand, met alle nadelige gevolgen van dien.

Inrichting van uw administratie

Uw administratie dient in ieder geval zodanig te zijn ingericht, dat de fiscus uw financiële en uiteraard ook uw fiscale verplichtingen eenvoudig kan achterhalen. Alles wat hierbij van belang kán zijn, behoort tot uw administratie. U dient dit bovendien minstens zeven jaar te bewaren.

Let op! Zaken als facturen, loonstaten, offertes en correspondentie behoren uiteraard tot uw administratie. Maar ook minder voor de hand liggende zaken, zoals uw email, kladaantekeningen en aanwezig kasgeld. Het begrip ‘administratie’ is dus omvangrijk.

Omgekeerde bewijslast

Als uw administratie tekort schiet, kan de inspecteur u een informatiebeschikking opleggen. Daarmee kan hij u dwingen de benodigde informatie op te hoesten. Levert u de gevraagde info niet of is dit niet mogelijk omdat u bijvoorbeeld bepaalde zaken niet bewaard heeft, dan kan de inspecteur de bewijslast omkeren. Dit is buitengewoon vervelend, want dan zult u moeten aantonen dat de opgelegde aanslag te hoog is. Dat zal zonder de nodige papieren niet meevallen.

(Bron: Foederer)