Archive for december, 2017

Werkgevers die in 2014 een hoge gedifferentieerde premie voor de Werkhervattingskas (Whk-premie) moesten betalen vanwege de instroom van werknemers in de Ziektewet vanuit hun organisatie, kunnen mogelijk duizenden euro’s aan betaalde premie terugkrijgen. Dat volgt uit een uitspraak van Gerechtshof Amsterdam.

De gedifferentieerde Whk-premie geldt sinds 1 januari 2014. De premie over een bepaald jaar wordt altijd gebaseerd op de instroom in de Ziektewet (ZW) en de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) van twee kalenderjaren eerder. Een werkgever stapte naar de rechter toen hij een hoge Whk-premie over 2014 moest betalen, omdat hij in 2012 nog niet wist dat dat het gevolg zou zijn van het ziek uit dienst laten gaan van een werknemer met een tijdelijk contract. Volgens de werkgever was deze terugwerkende kracht in strijd met artikel 1 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens (EVRM). De rechtbank ging hier niet in mee, waarna de werkgever in hoger beroep ging.

Lasten zijn buitensporig hoog

Het hof gaf de werkgever wel gelijk en nam in zijn overweging mee dat werkgevers er in 2012 op mochten vertrouwen dat het ziek uit dienst laten gaan van een werknemer met een tijdelijk contract geen grootse gevolgen zou hebben. Dat was in het geval van deze werkgever echter wel aan de orde. Zijn lasten stegen in totaal met ongeveer € 200.000 door deze ene werknemer: hij blijft immers nog tien jaar meetellen voor de Whk-premie. Volgens het hof is dat een buitensporig hoge last die de werkgever niet had kunnen voorzien. Juist die onvoorzienbaarheid is in strijd met het EVRM. Het premiepercentage dat de werkgever over 2014 moest betalen, werd daarom verlaagd naar enkel de sectorpremie.

Voor meer werkgevers claim-mogelijkheden

Deze succesvolle claim zet de deur open voor andere werkgevers om claims in te dienen over het jaar 2014. Zij wisten immers allemaal in 2012 nog niet dat er negatieve financiële gevolgen zouden zijn van het ziek uit dienst laten gaan van werknemers met een tijdelijk contract. Voor werkgevers die in 2014 een hoge ZW-premie hebben betaald door werknemers die jaren eerder ziek uit dienst gegaan waren, kan het voordelig zijn om hun Whk-beschikkingen over de laatste jaren nog eens heel kritisch te bekijken (tool).
De mogelijkheden om te claimen worden nog groter als deze uitspraak van het hof ook opgaat voor de WGA. Dat is echter nog niet zeker, omdat in deze zaak enkel de ZW-flex-premie ter discussie stond.

(Bron: Rendement)

DGA BV mag ingegane oudedagsvoorziening toch afstorten in lijfrente

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, pensioen (ook in eigen beheer van de BV)
Reacties uitgeschakeld voor DGA BV mag ingegane oudedagsvoorziening toch afstorten in lijfrente

In het nieuwe verzamelbesluit pensioenen worden enkele goedkeuringen opgenomen ten aanzien van de wet uitfasering pensioen eigen beheer. Daarmee is het nu ook mogelijk om een ingegane oudedagsverplichting (ODV) af te storten in een lijfrente, ziet accountantsbedrijf Vallura.

Goedkeuring

Met de invoering van de wet uitfasering pensioen in eigen beheer is het mogelijk om het door de DGA opgebouwde pensioen in de eigen BV om te zetten naar de ODV. Deze voorziening gedraagt zich in de BV als een soort bancaire lijfrente: uitkeren in 20 jaar. Die kan bovendien afgestort worden in een derde pijler lijfrente. In een vraag & antwoord (Vraag & Antwoord 17-008 d.d. 010417) van de belastingdienst is eerder nog expliciet verduidelijkt dat het afstorten in een lijfrente alléén is toegestaan vóórdat de uitkeringen uit de ODV zijn ingegaan. Dankzij een goedkeuring in het verzamelbesluit van 24 november 2017 (publicatie 8 december 2017) is het nu echter ook mogelijk deze uitkerende ODV af te storten in een lijfrente.

Toepassing

In feite kan dankzij de wet uitfasering pensioen in eigen beheer een tweede pijler pensioen worden getransformeerd in een derde pijler lijfrente. Iets waar in de praktijk al langer behoefte aan was. Er komt een tijd dat de DGA van haar BV af wil: teveel rompslomp, onnodige accountantskosten of onwetende nabestaanden buiten deze materie houden zijn hiervoor terugkomende argumenten. En als er pensioen in eigen beheer in zit, dan kon ontbinding alleen als dat pensioen extern werd afgestort bij een pensioenverzekering. Er zijn meerdere redenen aan te dragen waarom dit in de praktijk tot veel weerstand leidde, ziet Vallura. In ieder geval het onbehaaglijke gevoel van de gemiddelde DGA dat bij ‘jong’ overlijden kapitaal vervalt aan de verzekeraar. Dit nog bovenop de relatief torenhoge commerciële waarde die moest worden afgestort. Vóór 2008 was dit probleem er ook voor lijfrenten die in de BV zaten. Met de invoering van de bancaire lijfrente zijn er steeds meer BV’s ontbonden onder het afstorten van de lijfrente in een bancaire lijfrente. Hierbij is het zo dat bij overlijden het resterende kapitaal gewoon in de nalatenschap valt. Voor pensioenen bleven de oude argumenten bij afstorting in een verzekering overeind en werd nauwelijks tot afstorting in combinatie met ontbinding van de BV overgegaan.

Hinderlijk

Dat in de nieuwe wetgeving het afstorten vóór de ingangsdatum van de ODV moest gebeuren was volgens Vallura om twee redenen hinderlijk. Ten eerste is de termijn van twee maanden na het bereiken van de AOW-leeftijd een erg korte termijn waarbinnen de DGA kan onderkennen dat hij de ODV nog kan afstorten. Vermoedelijk zouden in de praktijk hier veel gevalletjes ‘te laat’ zijn ontstaan. De tweede reden is dat de meeste DGA’s in de praktijk pas op latere leeftijd de behoefte krijgen om de BV te ontbinden. En als die ODV dan gewoon is gaan uitkeren, dan zou je als DGA klem zitten en die 20 jaar moeten afwachten.

Ruimte tot verbetering

Kan daarmee de afstorting in de ODV oneindig lang worden uitgesteld? Daar lijkt het volgens Allura niet op: omdat een ODV niet 1 op 1 is gelijkgesteld met een lijfrente, zal de afstorting moeten gebeuren uiterlijk in het kalenderjaar dat de DGA precies 5 jaar AOW heeft ontvangen. Dat is namelijk het uiterlijke moment dat een lijfrente bedongen kan worden. “Een tip voor de staatssecretaris: keur goed dat de feitelijke ingangsdatum van de ODV gezien mag worden als de datum dat de lijfrente is ingegaan en voorkom dat door deze leeftijdsbarrière de DGA ook die laatste 15 jaar onnodig een BV moet aanhouden.”
Het opgebouwde pensioen in eigen beheer omzetten naar een ODV kan nog tot en met 2019.

(Bron: Accountancyvanmorgen)

De Hoge Raad heeft onlangs uitgesproken dat voor toepassing van de partnervrijstelling in de Successiewet geldt dat één persoon maar één fiscale partner kan hebben. Dat is volgens de Raad niet strijdig met het discriminatieverbod.

De zaak waarin de uitspraak werd gedaan draaide om een vrouw die met haar echtgenoot, kinderen en vader een gezamenlijke huishouding vormde. De vrouw was ook mantelzorger van haar vader. Bij het overlijden van de vader in 2011 was zijn dochter op basis van het testament zijn enig erfgenaam. Vervolgens ontstond discussie over de vraag of de vrouw voor de erfbelasting recht had op toepassing van de partnervrijstelling van 603.600 euro. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde eerder van wel. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch stelde zich op het standpunt dat de wetgever als uitgangspunt heeft genomen dat de partnervrijstelling niet van toepassing is op meerrelaties en dat geen sprake is van ongeoorloofde discriminatie.

Hoge Raad

Volgens de Hoge Raad is bij de uitbreiding van het partnerbegrip voor de Successiewet met bepaalde mantelzorgers niet afgeweken van het uitgangspunt dat een persoon op enig moment maar één partner kan hebben. Het handhaven van dit uitgangspunt heeft in dit geval tot gevolg dat de vrouw geen aanspraak kan maken op de partnervrijstelling bij haar vaders nalatenschap, omdat ze al een andere partner had (haar echtgenoot). Dit is niet strijdig met het discriminatieverbod, spreekt de Hoge Raad uit. De Raad verklaart het cassatieberoep van de mantelzorgster daarom ongegrond.

(Bron: Accountancyvanmorgen)

Sterfhuisconstructies, (turbo-)liquidaties en bestuurders- aansprakelijkheid

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), juridisch, ondernemingsrecht (exclusief jaarrekeningrecht)
Reacties uitgeschakeld voor Sterfhuisconstructies, (turbo-)liquidaties en bestuurders- aansprakelijkheid
Bij verlieslijdende ondernemingen moet soms toch de pijnlijke keuze gemaakt worden om de onderneming te staken. Soms bevat de betreffende onderneming nog wel bepaalde waardevolle activa en rendabele activiteiten. Deze onderdelen wil de ondernemer niet kwijtraken. Een sterfhuisconstructie, mits goed georganiseerd, zou een oplossing kunnen zijn. Wat zijn de mogelijkheden?

Wat is een sterfhuisconstructie?

Bij een sterfhuisconstructie worden de ‘gezonde’ delen van de onderneming overgedragen, waardoor de verlieslijdende onderdelen in de onderneming achterblijven. Zo kunnen de rendabele onderdelen benut blijven worden en gaan ze niet teniet in een liquidatie of faillissement. De ‘gezonde’ delen worden overgedragen door bijvoorbeeld een activatransactie. Ook kan er voor worden gekozen om de B.V. te splitsen, waarbij de ene B.V. de verlieslijdende onderdelen op zich neemt en de andere B.V. de rendabele onderdelen.

Alhoewel deze constructie is toegestaan, kleven er wel risico’s aan, gelet op de fraudegevoeligheid. Men gaat rustig door met ondernemen in de nieuwe vennootschap, maar de schuldeisers kunnen zich nergens meer op verhalen. De bestuurder van de vennootschap zou mogelijk aansprakelijk gesteld kunnen worden door een schuldeiser, of door de curator in een faillissement.

Recent, op 13 september 2017, heeft de Rechtbank Den Haag geoordeeld dat een bestuurder van een uitzendbureau onrechtmatig heeft gehandeld door de activa te verkopen en de bedrijfsactiviteiten over te dragen, waardoor schuldeisers geen verhaalsmogelijkheden meer hadden.

In een zaak uit 2014 heeft de Hoge Raad als maatstaf gegeven dat de bestuurder aansprakelijk is indien hij wist of behoorde te begrijpen dat zijn handelen er toe zou leiden dat de vennootschap geen verhaal zou bieden voor de schuldeisers. In deze zaak hadden de curatoren van een inmiddels gefailleerde schuldeiser de bestuurder van de debiteur aansprakelijk gesteld. Deze schuldeiser was 10 jaar daarvoor een procedure begonnen tegen de nu failliete debiteur. Nadat de procedure was begonnen, werden geleidelijk de activa en de bedrijfsactiviteiten overgedragen aan de zustermaatschappijen binnen het concern. De schuldeiser kon na het winnen van de procedure geen verhaal meer halen bij de vennootschap. Sterfhuisconstructies zijn toegestaan, zolang het maar niet ten koste gaat van de schuldeisers, aldus de Hoge Raad.

Wat te doen?

Van belang bij een dergelijke sterfhuisconstructie zijn een goede administratie en boekhouding. Zo moeten transacties die plaatsvinden met de moeder- en zustervennootschappen verplicht schriftelijk en duidelijk vastgelegd worden. Doet de bestuurder dit niet, dan kan de transactie vernietigd (en dus teruggedraaid) worden of kan de bestuurder aansprakelijk gesteld worden. Zo werd in 2016 een bestuurder van een failliete vennootschap in Almelo met succes aansprakelijk gesteld omdat hij een sterfhuisconstructie had opgezet, zonder de intercompany transacties vast te leggen, waardoor de curator van de failliete onderneming met een lege vennootschap en zonder informatie zat.

Indien activa wordt overgedragen, dient daar op zijn minst een redelijke prijs voor worden betaald. Zo behoudt de vennootschap (liquide) middelen waarmee de schuldeisers toch betaald kunnen worden. Worden de activa voor een te laag bedrag overgedragen, dan kan dat een grond voor aansprakelijkheid zijn. Zo werd bijvoorbeeld in 2013 een bestuurder aansprakelijk gehouden omdat een sterfhuisconstructie was opgezet waarbij de activa werd overgedragen aan een zustermaatschappij, terwijl daar geen enkele vergoeding tegenover stond.

De bestuurder is daarnaast verplicht om bij (potentiële) claims in de jaarrekening een voorziening op te nemen. De voorziening wordt als last op de winst- en verliesrekening opgenomen en als vreemd vermogen op de balans. Als de claim nog niet vast staat (omdat er nog een procedure loopt) kan van een bestuurder gevergd worden dat hij een voorziening opneemt. Dit is in overeenstemming met eerdergenoemde uitspraak van de Hoge Raad.

(Turbo-)liquidatie of faillissement?

Na de transactie rijst de vraag wat er gedaan moet worden met de vennootschap. Liquideren of het faillissement aanvragen? Zoals eerder gezegd, kan een sterfhuisconstructie aansprakelijkheidsrisico’s met zich mee brengen. Het is dus de vraag of een faillissement interessant is, omdat er een nieuwe speler intreedt: de curator. Wellicht acht de curator het handelen van de bestuurder onrechtmatig en stelt hij hem aansprakelijk.

Is liquidatie dan een optie? Dat is geheel afhankelijk van de omstandigheden. Een liquidatie – of ontbinding – vindt plaats bij wijze van aandeelhoudersbesluit. Er dient dan een vereffenaar te worden aangewezen, meestal de bestuurder(s). De vereffenaar dient met de aanwezige baten de schuldeisers te betalen. Zolang de schuldeiser bij liquidatie betaald kunnen worden, is er uiteraard geen probleem. Maar wat als er meer schulden dan baten zijn? Dan moet de vereffenaar alsnog het faillissement aanvragen.

Maar wat als er helemaal geen baten zijn en alleen maar schulden? Turbo-liquidatie is dan een optie. Wordt bij een aandeelhoudersbesluit besloten tot ontbinding en zijn er geen baten, dan houdt de vennootschap meteen op te bestaan. De turbo-liquidatie wordt dan nog gemeld bij de Kamer van Koophandel. Maar ook deze constructie staat bekend als fraudegevoelig. Blijken er toch baten te zijn, dan kan de vereffenaar aansprakelijk zijn, aldus de Rechtbank Amsterdam in 2014.

Complex

De aansprakelijkheidsvraag bij een sterfhuisconstructie blijft moeilijk en is van veel factoren afhankelijk. Zo moet de schuldeiser of curator niet alleen kunnen aantonen dat de bestuurder onjuist heeft gehandeld, maar er moet ook aangetoond worden dat dóór dat handelen de schuldeisers in een nadeliger positie terecht zijn gekomen. Het ging immers al slecht met de onderneming, dus misschien konden de schuldeisers hoe dan ook niet betaald worden. Dit is iets dat onderzocht moet worden en veel tijd kan vergen. Zo moet in een nog lopende procedure de benadeelde schuldeiser bewijzen dat door de activatransactie het faillissement van de debiteur is ontstaan. Dit is lastig, omdat het bedrijf al afstevende op een faillissement.

In 2015 kon een verhuurder bijvoorbeeld niet bewijzen dat door de splitsing van een vennootschap (waardoor de verplichting tot huurbetaling in een lege vennootschap zat en de activa in een andere vennootschap) de verhuurder als schuldeiser benadeeld was. De verhuurder kon namelijk niet aantonen dat vóór de splitsing al wel aan de verplichting tot huurbetaling kon worden voldaan, want het ging al heel slecht met de huurder.

Conclusie

Al met al kan gezegd worden dat de sterfhuisconstructie een reële optie kan bieden voor verlieslijdende ondernemingen met rendabele onderdelen. Maar het goed opzetten van een dergelijke constructie vereist wel finesse, want een aansprakelijkstelling kan op de loer liggen.
Het is daarom verstandig om vooraf advies in te winnen over de vraag of een sterfhuisconstructie mogelijk is. Laat u daarnaast in het proces begeleiden door een professional.

(Bron: Damsté)

Niet-genoten vakantie-uren moeten bij ontslag worden vergoed naar 100% van het loon, ook al is de werknemer ziek en ontving hij daarom slechts 70% van dat loon. Ook een WAO-uitkering mag niet op de vergoeding van vakantie-uren bij ontslag in mindering worden gebracht.

Dat is het oordeel van de Centrale Raad van Beroep in een uitspraak van 22 november 2017 geoordeeld. De Centrale Raad van Beroep is de hoogste rechter op het gebied van het sociale bestuursrecht, het ambtenarenrecht en delen van het pensioenrecht.

Uwv keerde maar 70% van het loon uit
De zaak werd aangespannen door een werknemer met een gedeeltelijke WAO-uitkering. Na ziekmelding bij de werkgever hoefde de werkgever vanaf het tweede ziektejaar nog maar 70% van het loon te betalen. De WAO-uitkering mocht op het loon in mindering worden gebracht.

In het tweede ziektejaar is de werkgever failliet verklaard en verloor de werknemer dus zijn baan. Het Uwv heeft nog openstaande betalingsverplichtingen van de werkgever overgenomen. Het Uwv heeft ook de niet-opgenomen vakantie-uren vergoed naar 70% van het loon en heeft de WAO-uitkering ook op deze uren in mindering gebracht. De werknemer vond dit niet juist.

Vakantiedagen 100% uitbetalen is verplicht
De Centrale Raad van Beroep is dat met de werknemer eens. De Raad concludeert dat de werkgever bij het einde van het dienstverband op grond van Europese regels gehouden zou zijn geweest om 100% van het loon te betalen over de niet opgenomen vakantie-uren, ook al was de werknemer ziek. Daarom was het Uwv daar na een faillissement ook toe verplicht. Ook de WAO-uitkering mocht niet worden gekort op de door het Uwv te vergoeden vakantie-uren.

Het oordeel van de Centrale Raad van Beroep is zaak een eindoordeel. Partijen kunnen tegen deze uitspraak dan ook geen hoger beroep instellen.

(Bron: Personeelsnet)

Bij voeging BV geen verliesverrekening voor bestaande stille reserve

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, fiscale eenheid
Reacties uitgeschakeld voor Bij voeging BV geen verliesverrekening voor bestaande stille reserve

Voeging van een vennootschap met een positieve stille reserve in de fiscale eenheid leidt niet tot extra ruimte om oude fiscale eenheidsverliezen te verrekenen. Deze stille reserve moet men toerekenen aan de gevoegde B.V. Dat heeft de Hoge Raad bepaald in een zaak waarin in het geding was of de  belastbare winst juist was berekend en, als dat zo was, of de door de Inspecteur geweigerde verliesverrekening terecht is.

Wanneer een dochtermaatschappij in de loop van het boekjaar wordt opgenomen in een fiscale eenheid, sluit de dochtermaatschappij haar boekjaar af direct voorafgaand aan haar voeging. Belanghebbende, een moedermaatschappij, vond dat de belastbare winst door de Belastingdienst te hoog was vastgesteld. De holding wilde de winst in de aangifte VPB over 2010 te verrekenen met verliezen uit 2007 van de fiscale eenheid. Bij de winst had zij echter ook de positieve fiscale stille reserve van het pand van de op 21 juli 2008 gevoegde B.V. (€ 1.391.128) in aanmerking genomen. Dit pand was op diezelfde dag (na voeging) door de B.V. aan de moeder verkocht, die het pand vervolgens in later dat jaar weer doorverkocht aan een gelieerde vennootschap die niet tot de FE behoorde. De herinvesteringsreserve die werd gevormd door de gerealiseerde boekwinst werd afgeboekt op de boekwaarde van een ander pand dat in 2008 door een andere dochter binnen de FE was aangekocht. De dochter verkocht dit pand in maart 2010 aan een gelieerde vennootschap (buiten de FE) en behaalde een boekwinst van ten minste € 1.391.128.

Verliesverrekening

De inspecteur weigerde de verliesverrekening in de aangifte VPB voor het bedrag van de stille reserve. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden was het met de inspecteur eens en oordeelde dat op grond van artikel 15ah (lid 1 en 2) Wet VPB 1969 het bedrag van de stille reserve was toe te rekenen aan de in juli 2008 gevoegde B.V. Als deze B.V. namelijk op 21 juli 2008 geen deel uitmaakte van de FE, zou zij op die datum de al bij voeging aanwezige stille reserves met betrekking tot het pand hebben gerealiseerd door de verkoop van het pand aan de moeder. Deze stille reserve is uiterlijk in 2010 in de winst van de fiscale eenheid tot uitdrukking gekomen. Deze uitleg sluit aan bij de bedoeling van de wet om zoveel mogelijk te bewerkstelligen dat men winsten en verliezen binnen de FE alleen kan verrekenen voor zover deze binnen de FE zijn ontstaan. Toepassing van artikel 15ah lid 4 Wet VPB 1969 kon niet tot een ander resultaat leiden volgens het hof. De Hoge Raad verklaarde het cassatieberoep van de moeder ongegrond zonder verdere toelichting (artikel 81 RO).

(Bron: Accountancyvanmorgen)

Hoe BTW terugvragen bij oninbare vorderingen vanaf 2018?

Categories: Geen categorie
Reacties uitgeschakeld voor Hoe BTW terugvragen bij oninbare vorderingen vanaf 2018?

De Belastingdienst heeft op zijn site een uitleg geplaatst hoe vanaf 1 januari 2018 BTW teruggevraagd kan worden als een klant de factuur niet (volledig) heeft betaald.

Vorderingen die nog niet betaald zijn en waarvan de uiterste betaaldatum vóór 1 januari 2017 lag, worden op 1 januari 2018 als oninbaar aangemerkt. De BTW over deze oninbare vorderingen moet teruggevraagd worden in de eerste BTW-aangifte van 2018. Het bedrag dat terug gevraagd wordt, moet als negatieve omzet en negatieve BTW bij vraag 1a of vraag 1b van die aangifte worden ingevuld.

Uiterste betaaldatum ná 1 januari 2017

Ook bij oninbare vorderingen met een uiterste betaaldatum ná 1 januari 2017 waarover de BTW teruggevraagd wordt vanaf 1 januari 2018, moet het bedrag dat teruggevraagd wordt als negatieve omzet en negatieve BTW bij vraag 1a of vraag 1b van de BTW-aangifte worden ingevuld. Dit moet gedaan worden in de aangifte over het tijdvak waarin duidelijk is dat de klant niet meer zal betalen. Of uiterlijk 1 jaar na de uiterste betaaldatum.

Klant betaalt toch nog

Betaalt een klant later toch nog (een deel van) de factuur, dan moet in de eerstvolgende BTW-aangifte bij vraag 1a of 1b aan worden gegeven dat hierover BTW betaald moet worden.

Bron: Belastingdienst

De Hoge Raad oordeelt dat een curator in het faillissement van een man diens pensioenverzekering niet mag afkopen, omdat de opgebouwde oudedagsvoorziening binnen de fiscale kaders blijft.

Het gaat om de volgende zaak (6 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2564, RvdW 2017/1059). Een man sluit in 1978 een pensioenverzekering. Hij gaat in 2012 failliet. De curator in het faillissement wil de pensioenverzekering afkopen. De rechter-commissaris geeft daar toestemming voor. De man is het hier niet mee eens. De Rechtbank Gelderland beperkt de toestemming. Vanaf zijn AOW-leeftijd moet de man een pensioenuitkering van € 800 per maand overhouden. Alleen voor het meerdere staat de rechtbank de afkoop toe. De man en de curator gaan tegen deze uitspraak in cassatieberoep bij de Hoge Raad.
De man beroept zich op artikel 7:986 lid 4 BW. Hierin staat dat een contractueel afkoopverbod ook geldt voor de curator. Dat geldt voor zover de premies in aanmerking konden worden genomen in box 1. Lijfrentepremies voldoen aan deze eis, maar pensioenpremies in beginsel niet. De werkgever betaalt immers de pensioenpremies, niet de man zelf. Maar volgens de man gaat het er niet om of hij de premies zelf heeft afgetrokken, maar of hij ze kón aftrekken.
Volgens de Hoge Raad gaat het erom dat de opbouw van een oudedagsvoorziening binnen de fiscale kaders blijft. Als daar sprake van is, mag de curator de pensioenverzekering niet afkopen.

Belang voor de praktijk

Voor ‘gewone’ werknemers heeft deze uitspraak weinig belang. Hun pensioenaanspraken vallen onder de werkingssfeer van de Pensioenwet. De Pensioenwet kent een absoluut afkoopverbod. Een curator kan in die gevallen het pensioen helemaal niet afkopen. Anders ligt dat voor aanspraken van een directeur-grootaandeelhouder (dga). De pensioenaanspraak van de dga valt niet onder de Pensioenwet. Voor dga-pensioen is deze uitspraak daarmee van groot belang.
Artikel 22a Faillissementswet biedt ook bescherming, maar geen keiharde. Op grond van die bepaling valt het recht op het afkopen van een levensverzekering buiten de boedel voor zover de begunstigde of de verzekeringnemer door afkoop onredelijk benadeeld wordt. Bij de vraag of sprake is van een onredelijke benadeling moet zowel rekening worden gehouden met de belangen van de schuldeisers als met de belangen van de verzekeringnemer/begunstigde(n).

[ Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden ]

Binnenkort kunnen medewerkers die in Twente werken worden beloond voor iedere dag dat zij naar hun werk fietsen. Met de actie Fietsmaatjes stimuleren collega’s elkaar om naar het werk te fietsen. Daarbij krijgen deelnemers voor elke gefietste dag een financiële beloning. De actie moet het fietsgebruik in het woon-werkverkeer verder stimuleren en het autogebruik verminderen.

Met Fietsmaatjes kunnen medewerkers elkaar stimuleren om naar het werk te fietsen. Een ervaren fietser (buddy) stelt een team samen met collega’s die met de auto komen en vaker willen fietsen. Buddy én deelnemers krijgen voor elke gefietste dag een financiële beloning. Twente Mobiel organiseert de fietsactie.

René Teeuwen, projectleider van Fietsmaatjes: “Fietsende medewerkers bieden veel voordelen voor bedrijven. Zo zijn fietsers minder vaak ziek dan niet-fietsers. Dit scheelt gemiddeld 1 à 2 dagen per jaar. Fietsen is gezond, goed voor het milieu en je kunt er ook nog geld mee verdienen!”

Twente breed
De actie was al exclusief begonnen op een aantal Twentse bedrijventerreinen en wordt nu breed ingezet. Medewerkers kunnen zich vanaf vandaag aanmelden via www.timreist.nl/fietsmaatjes. Ook de werkgever moet zich aanmelden voor de actie. Vanaf 4 december kunnen medewerkers beloond worden voor iedere gefietste dag. De actie duurt 5 maanden.

Betere bereikbaarheid
Fietsmaatjes is een van de projecten van Twente Mobiel om de drukte in de spits op het Twentse wegennet te verminderen. Twente Mobiel is onderdeel van de provincie Overijssel en voert het programma Beter Benutten uit. Rijk, regio en bedrijfsleven streven samen naar een goede bereikbaarheid voor iedereen.

Meer informatie over Fietsmaatjes is te vinden op www.twentemobiel.nl/fietsmaatjes.

(Bron: Provincie Overijssel)

Een vrouw heeft recht op partnerpensioen na overlijden van de man met wie zij ongehuwd samenwoonde, ondanks dat zij niet is aangemeld als partner bij het pensioenfonds. Dat oordeelt Rechtbank Gelderland.

De zaak (6 september 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:5566, PJ 2017/168) verloopt als volgt. Een man en een vrouw wonen ongehuwd samen met een notarieel samenlevingscontract. De man neemt deel aan de pensioenregeling van zijn werkgever. De regeling wordt uitgevoerd door een pensioenfonds. Nadat de man is overleden, meldt de vrouw zich bij het pensioenfonds voor partnerpensioen. Het pensioenfonds weigert partnerpensioen uit te keren, omdat zij door de man of zijn werkgever niet is aangemeld bij het pensioenfonds.
 
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de vrouw tóch recht heeft op partnerpensioen. Het pensioenreglement bepaalt namelijk niet uitdrukkelijk dat een partner moet worden aangemeld.

Belang voor de praktijk

Volgens het pensioenfonds had de man uit het jaarlijkse pensioenoverzicht moeten begrijpen dat hij zijn partner moet aanmelden. De rechtbank verwerpt dit verweer. Alléén een officiële toelichting op het reglement kan een rol spelen bij de uitleg ervan. Brieven en pensioenoverzichten behoren daar niet toe. De rechtbank verwijst hiervoor naar een uitspraak van de Hoge Raad van 8 november 2013.
 
Bij een huwelijk hoeft een aanmelding van de partner niet altijd plaats te vinden. Het is verstandig goed te controleren of er al dan niet een aanmelding moet plaatsvinden.
 
De aanmelding van een partner voor de pensioenregeling gebeurt normaal gesproken via de werkgever. In dit geval wist de werkgever niet dat de werknemer een partner had. De rechtbank oordeelt dat de werkgever ook niet verplicht is om op actieve wijze informatie in te winnen bij zijn werknemers. De werkgever valt hier dus niets te verwijten.
 
Uit een uitspraak van Hof Amsterdam van 18 juli 2017 (PJ 2017/141) blijkt dat het ook anders kan lopen. Bij ontbreken van een notarieel vastgelegd samenlevingscontract én een aanmelding kan, gelet op de daartoe gestelde voorwaarden, een feitelijk samenwonende niet worden aangemerkt als partner in de zin van het pensioenreglement.
 

[ Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden ]