Archive for januari, 2018

Geen ondergrens aan ondernemersactiviteiten bij fiscale eenheid

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, fiscale eenheid
Reacties uitgeschakeld voor Geen ondergrens aan ondernemersactiviteiten bij fiscale eenheid

Ook een stichting die voor een zeer gering percentage BTW-vrijgestelde activiteiten verricht, kan ondernemer zijn voor de omzetbelasting en deel uitmaken van een fiscale eenheid omzetbelasting.

De Rechtbank Gelderland kwam tot dat oordeel in een zaak van een onderwijsstichting, die de schoonmaakwerkzaamheden had ondergebracht in een aparte BV en liet uitvoeren door een schoonmaakbedrijf, met alles wat daarbij komt kijken (inclusief werving en ontslag personeel, salarisadministratie, boekhouding). De stichting dacht om deze manier een oplossing te hebben gevonden voor de hoge kosten voor schoonmaakpersoneel dat op de loonlijst stond en onder de voor de stichting (ongunstige) onderwijs-cao viel.

Fiscale Eenheid

In geschil was of de BV kon worden opgenomen in de Fiscale Eenheid Omzetbelasting (FE OB), met name of de BV voldeed aan de verwevenheidsvereisten, en als dat het geval was of sprake was van misbruik van recht. De Belastingdienst betwistte dat de stichting deel kon blijven uitmaken van de FE OB, omdat zij slechts voor 1% (vrijgestelde) ondernemersactiviteiten verrichtte. De rechtbank kwam tot de conclusie dat geen eisen worden gesteld aan de omvang van de ondernemersactiviteiten en bovendien bleek door de stichting aan alle verwevenheidseisen voor een FE OB te zijn voldaan. Zij vond niet dat deze constructie uitsluitend was opgezet om een belastingvoordeel te verkrijgen. Het behalen van btw-voordeel was niet het hoofdmotief. Er waren namelijk ook andere redenen voor de gekozen handelwijze, zoals een mogelijkheid om schoonmakers niet onder de onderwijs-CAO te laten vallen en het vermijden van een vierjaarlijkse aanbestedingsplicht. Ook was geen sprake van een zuiver kunstmatige constructie die geen verband houdt met de economische realiteit. Het schoonmaakpersoneel is namelijk in dienst bij de BV en niet bij het externe schoonmaakbedrijf. De rechtbank verklaarde het beroep van de stichting gegrond en de fiscus beet voorlopig in het stof. .

(Bron: Accountancyvanmorgen)

Fiscale eenheid: ‘Hold your horses’

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, fiscale eenheid
Reacties uitgeschakeld voor Fiscale eenheid: ‘Hold your horses’

De toekomst van het fiscale eenheidsregime staat op het spel als straks het Europese Hof van Justitie oordeelt dat Nederland de per-elementbenadering moet toestaan. Het is nu zaak om de rust te bewaren, of zoals Michel Ruijschop het noemt: ‘hold your horses’. Volgens Ruijschop lijkt Financiën de strijd nu al op te geven, voordat de wedstrijd is begonnen. “We hebben hier te maken met een gezamenlijk probleem dat vraagt om een gezamenlijke oplossing.”

Het jaar van de fiscale eenheid

Het jaar 2018 is nog maar amper begonnen maar op fiscaal gebied is dit nu al haast het jaar van de fiscale eenheid te noemen. Europeesrechtelijk ligt het fiscale eenheidsregime al wat langer onder vuur, maar sinds 25 oktober 2017 lijkt de weegschaal pas echt in negatieve zin door te slaan. Op die dag verschenen niet alleen de ‘beruchte’ conclusies van de Advocaat-Generaal bij het Europese Hof van Justitie (HvJ EU), maar werden door Financiën ook in allerijl spoedreparatiemaatregelen aangekondigd voor het geval dit Hof straks oordeelt dat Nederland in een grensoverschrijdende situatie de per-elementbenadering voor specifieke fiscale eenheidsvoordelen moet toestaan.
De rechtvaardiging en met name ook de terugwerkende kracht van deze spoedreparatiemaatregelen is voer voor discussie. Nog voor het kerstreces beantwoordde staatssecretaris Snel van Financiën de nodige Kamervragen hierover. Die antwoorden maken een paar dingen duidelijk:  Het kabinet houdt, met name om budgettaire redenen door mogelijk anticipeergedrag, vast aan de aangekondigde spoedreparatiewetgeving, het kabinet voelt niets voor een grensoverschrijdende fiscale eenheid en de spoedreparatiemaatregelen vormen de opmaat tot een concernregeling die uitvoeringstechnisch en juridisch toekomstbestendig is.

Pleister

Ruijschop, die ook verbonden is aan de afdeling belastingrecht van de Universiteit Leiden, ziet de op handen zijnde spoedreparatiewetgeving als een pleister op de wond. “Je kunt discussiëren of de maatregelen met bijbehorende terugwerkende kracht terecht zijn, op een nette manier tot stand zijn gekomen en rechtvaardig. Maar dan verzanden we met z’n allen in een welles-nietes-discussie. Alhoewel het nog even wachten is op het oordeel van het HvJ EU, de uitkomst niet op voorhand te voorspellen is en het tij nog ten gunste kan keren, ben ik het met de staatssecretaris eens dat de kans niet zo heel groot is dat het Hof afwijkt van de conclusie van de A-G. De spoedreparatiemaatregelen dichten in ieder geval voorlopig het gat in de dijk, als het finale oordeel straks negatief uitpakt. Dat is dan beslist een ‘zure appel’ voor enkele bestaande fiscale eenheden. Voor de huis-tuin-en-keuken fiscale eenheid in binnenlandse situaties zal het allemaal wel meevallen.”

Voorbarig

Om ervoor te zorgen dat de dijk niet alsnog doorbreekt is een tijdelijke dichting van het gat niet voldoende. Met de uitlating dat de spoedreparatiemaatregelen binnen afzienbare termijn moeten worden opgevolgd door een concernregeling die – uitvoeringstechnisch en juridisch – toekomstbestendig is, realiseert Financiën zich dit terdege. Het lijkt erop dat het Ministerie de fiscale eenheid wil afschaffen en beperken tot een veel minder vergaand consolidatieregime. Ruijschop zou dat voorbarig vinden. “Door nu al voor te sorteren op een veel beperktere concernregeling zou de staatssecretaris voor wat betreft het behoud van de fiscale eenheid de handdoek nu al in de ring gooien, terwijl de strijd nog moet beginnen. Het fiscale eenheidsregime is, zowel voor bedrijven als voor de Belastingdienst zelf, te belangrijk om zomaar overboord te gooien. Het is een systeem dat op nationaal niveau al decennialang van grote waarde is voor het bedrijfsleven, ondanks de complexiteit uitvoeringstechnisch nauwelijks voor praktische problemen zorgt en in de praktijk enorm veel wordt gebruikt.”

‘Hold your horses’

Belastingadviserend Nederland en de fiscale wetenschap willen graag meedenken, zo blijkt onder andere uit het door Daniël Smit geboden alternatief op TaxLive en de door de NOB geschetste contouren van een toekomstbestendige concernregeling, in de vorm van een grensoverschrijdende fiscale eenheid. Uit alle Kamerbrieven sijpelt echter door dat Financiën er niets voor voelt om het fiscale eenheidsregime ook open te stellen voor in de EU gevestigde bedrijven van Nederlandse concerns. Ruijschop: “Wie tussen de regels van de reactie van de staatssecretaris doorleest, merkt een vrees op van Financiën voor een echte grensoverschrijdende fiscale eenheid. Men is kennelijk bang voor uitvoeringstechnische problemen en voor misbruik. Voor wat betreft een concernregeling wordt de aandacht gevestigd op een systeem van verliesoverdracht of winstoverdracht tussen groepsmaatschappijen, oftewel een soort ‘group relief’-regeling. Maar het is de vraag of die vrees voor een echte grensoverschrijdende fiscale eenheid niet koudwatervrees is. En misschien zijn er nog andere mogelijkheden waar nu niet aan is gedacht. Het is juist nu belangrijk om met een pas op de plaats allereerst rust te creëren en alle mogelijkheden goed te onderzoeken.”

Gezamenlijk en met open vizier

“Ja er is een probleem”, benadrukt Ruijschop, “maar het is niet gepast om bij voorbaat al bepaalde varianten van een toekomstbestendig consolidatieregime, zoals een grensoverschrijdende fiscale eenheid, af te serveren. Financiën, Belastingdienst, de belastingadviespraktijk en het bedrijfsleven hebben een gezamenlijk probleem en daarvoor is een gezamenlijke oplossing nodig. Het instellen van een brede onderzoekscommissie waarin alle partijen zijn vertegenwoordigd lijkt mij de aangewezen route. Dan kunnen alle mogelijke varianten in objectiviteit en met een open vizier de revue passeren. Daarna kan Financiën een weloverwogen keuze presenteren voor een nieuw EU-proof consolidatieregime.” Ruijschop hoopt dat hieruit een systeem komt dat in belangrijke mate gebouwd is op wat er staat, dat uitvoerbaar blijft voor alle partijen en misbruikbestendig is.
(Bron: Taxlive)

BV X exploiteerde hostels in diverse gemeenten in Nederland. De gemeenten brachten in verband daarmee toeristenbelasting in rekening aan BV X. BV X berekende de toeristenbelasting door aan haar gasten via een all-in kamerprijs. Op de afrekening vermeldde BV X de kamerprijs en de vergoedingen voor de overige diensten die zij aan de gast had verleend. De toeristenbelasting werd daarbij niet vermeld. De inspecteur stelde dat BTW moest worden voldaan over de bedragen aan toeristenbelasting. BV X ging in beroep tegen de naheffingsaanslagen BTW. Zij stelde dat de toeristenbelasting een uitschot van belastingen was als bedoeld in artikel 4, lid 1, onderdeel c, Wet OB. Rechtbank Noord-Holland besliste dat de specificatie van het in rekening gebrachte bedrag als zijnde “toeristenbelasting” noodzakelijk was om de toeristenbelasting te kunnen rekenen tot de uitschotten van belasting. BV X had de door haar verschuldigde toeristenbelasting per overnachting echter ongespecificeerd doorberekend aan de gasten; op de afrekeningen werd de toeristenbelasting niet als zodanig vermeld. Het slechts op de afrekening of facturen vermelden van het bedrag van de toeristenbelasting met de toevoeging BTW 0% kon volgens de Rechtbank niet worden aangemerkt als het afzonderlijk in rekening brengen van die belasting. De Rechtbank verklaarde het beroep van BV X ongegrond.

(Bron: FUTD)

Advocaat-Generaal (A-G) Niessen van de Hoge Raad heeft in een advies aangegeven dat de vermogensrendementsheffing van box 3 in sommige gevallen een buitensporige last kan zijn voor een belastingplichtige. Hiervan kan sprake zijn als iemands vermogen is onteigend door de Staat der Nederlanden.

Het ging in deze zaak om een man die op 31 januari 2013 zijn vermogen had geïnvesteerd in aandelen van SNS Reaal. Een dag later, op 1 februari, nam de Staat de aandelen van het financiële concern over om het van de ondergang te redden. De toenmalige aandeelhouders moesten hun stukken afgeven en accepteren dat ze daar geen compensatie voor kregen. Dat was al een schok, maar bij de aangifte over het jaar 2013 kreeg de man nog een negatieve verrassing te verwerken. Hij had namelijk voor het inkomen uit sparen en beleggen ‘nihil’ opgegeven, omdat hij immers vrijwel het hele jaar geen rendement had behaald op de aandelen SNS. De inspecteur corrigeerde dit echter. Hij keek namelijk naar het vermogen op 1 januari 2013, de waardepeildatum. Toen had de man nog voor zo’n € 275.000 aan aandelen in een andere nv in portefeuille, die hij eind januari dus omzette in SNS Reaal-aandelen. Door de correctie kwam de man ook nog met zijn inkomen boven de grens voor huurtoeslag. De al ontvangen toeslag van dik € 2.600 moest hij dus ook terugbetalen.

Nooit rendement kunnen behalen

De man kwam met zijn inkomen onder de armoedegrens terecht en vond dan ook dat er voor hem sprake was van een buitensporige last. Hij stelde voor om de heffing alleen over de maand januari te berekenen, omdat hij de rest van het jaar nooit rendement had kunnen halen op de aandelen. De inspecteur vond ook wel dat het een ‘bijzonder sneu’ verhaal was. Maar hij bleef erbij dat er geen andere mogelijkheid was, omdat de wet nu eenmaal geen rekening houdt met de ontwikkelingen na de waardepeildatum. Het hof  vond echter dat hier voor de man wel degelijk sprake was van een buitensporige last. De heffing had nu zulke verstrekkende gevolgen dat ze in geen verhouding meer stond tot het doel. De Staat ging tegen deze uitspraak in cassatie.

Individuele belang te weinig gewicht gekregen

In zijn advies heeft de A-G nu aangegeven dat volgens hem het individuele belang te weinig gewicht heeft gekregen ten opzichte van het algemene belang. Hij adviseert de Hoge Raad de zaak te verwijzen om te onderzoeken of na berekening van de waarde in het economische verkeer van de schadevergoeding sprake is van een individuele en buitensporige last. Als dan wordt geconcludeerd dat het eigendomsrecht is geschonden, kan ten aanzien van de man de box 3-heffing in het aan betreffende jaar niet worden geheven.

(Bron: rendenment)

Per 1 januari 2018 is een aantal regels op SZW-terrein veranderd. Het ministerie van SZW geeft een overzicht van de nieuwe maatregelen.

Arbeidsomstandigheden
Sinds het begin van het nieuwe jaar gelden nieuwe eisen van kracht waar certificerende instellingen aan moeten voldoen om certificaten af te mogen geven die op grond van de arbeidsomstandighedenregelgeving vereist zijn. Dat geldt bijvoorbeeld voor de certificatie van arbodiensten, kraanmachinisten, duikers en asbestverwijdering. De nieuwe voorschriften houden in dat certificerende instellingen moeten beschikken over een accreditatie van de Raad voor Accreditatie. Deze wijzigingen zorgen voor een verdere professionalisering van de wettelijk verplichte certificering. Er geldt een overgangsregeling tot eind 2019.

Kinderopvang
Iedereen die werkt of woont op een locatie waar kinderen worden opgevangen, moet zich vanaf 1 maart 2018 inschrijven in het personenregister. Zonder inschrijving in het personenregister mag je niet in de kinderopvang werken. Met het personenregister worden medewerkers continu gescreend op strafbare feiten die belemmerend of bezwaarlijk zijn bij het werken met kinderen. Met de komst van het register zullen ook tijdelijke medewerkers zoals stagiairs, uitzendkrachten en vrijwilligers onder de continue screening vallen. Deze groep moet op 1 maart 2018 ingeschreven staan in het register.

Wajong
Per 1 januari is de uitkering van Wajongers met arbeidsvermogen 70% van het WML. De uitkering voor Wajongers met arbeidsvermogen wordt daardoor meer gelijk aan die van jonggehandicapten in de Participatiewet, vanuit de gedachte dat beide groepen jonggehandicapten zijn met arbeidsmogelijkheden. Beide groepen vallen onder de banenafspraak. Anders dan de jonggehandicapten in de Participatiewet is er voor Wajongers geen partner- of vermogenstoets.

Minimumloon
Vanaf dit jaar hebben meer werkenden recht op minimaal het minimumloon. Drie veranderingen gelden vanaf 1 januari. In de eerste plaats de verplichting om bij het werken met stukloon ten minste het minimumloon te betalen. Daarnaast gaat die verplichting ook gelden voor het overwerk, inclusief vakantiegeld. Ten slotte wordt het minimumloon ook de minimumnorm voor werkzaamheden op basis van een overeenkomst (anders dan een arbeidsovereenkomst). Het minimumloon stijgt per 1 januari 2018 van € 1.565,40 naar € 1.578,00 bruto per maand.

(Bron: Rijksoerheid)

Moedermaatschappij beëindigt aansprakelijkheid voor eventuele schulden van bepaalde groepsmaatschappij(en)

Categories: Kennisbank, Kennisbank voor het MKB (BV), Kennisbank voor het MKB(BV), juridisch, jaarrekening
Reacties uitgeschakeld voor Moedermaatschappij beëindigt aansprakelijkheid voor eventuele schulden van bepaalde groepsmaatschappij(en)

Soms geeft een moedermaatschappij een zogenoemde 403-verklaring af. Dit houdt kort gezegd in dat de moeder zich hoofdelijk aansprakelijk verklaart voor eventuele schulden van bepaalde groepsmaatschappij(en). Dat is natuurlijk een voordeel voor crediteuren van die groepsmaatschappijen: zij kunnen voortaan immers ook bij de moedermaatschappij verhaal halen.

Overigens geldt deze hoofdelijke aansprakelijkheid niet voor alle schulden, maar alleen voor schulden die ontstaan zijn uit rechtshandelingen. Schulden van een groepsmaatschappij uit onrechtmatige daad of in verband met belastingen vallen dus in de meeste gevallen niet onder deze zelfverkozen hoofdelijke aansprakelijkheid van de moeder.

Maar de moedermaatschappij kan deze verklaring ook weer beëindigen, zelfs (indien voldaan wordt aan bepaalde voorwaarden) voor bestaande schulden (de ‘overblijvende aansprakelijkheid’). In dat laatste geval dient zij een wettelijke procedure te volgen om van die overblijvende aansprakelijkheid af te komen.

De moeder dient (onder meer) in een landelijk verspreid dagblad aan te kondigen dat zij voornemens is de 403-verklaring te beëindigen. Binnen twee maanden na deze aankondiging kunnen crediteuren daartegen in verzet gaan. Dit kan door middel van een verzoekschrift bij de rechtbank. De crediteur die in verzet gaat kan via de rechter een vervangende zekerheid verlangen. Een verzoek kan worden afgewezen indien de crediteur al voldoende zekerheid heeft, bijvoorbeeld gezien de vermogenstoestand van de groepsmaatschappij. In de meeste andere gevallen is het mogelijk vervangende zekerheid te verkrijgen in ruil voor de beëindiging van de 403-verklaring.

(Bron: DVAN)

Volgens Hof Amsterdam is het overleggen van een definitieve jaarrekening onvoldoende bewijs als deze definitieve versie volledig gelijk is aan een eerder ingediende conceptversie die evenmin voldoende bewijs vormde.

Een bedrijf had nagelaten zijn aangifte vennootschapsbelasting over 2011 in te dienen. De inspecteur legde het bedrijf daarom een positieve ambtshalve aanslag op. Het bedrijf vond dat onterecht, omdat volgens een herziene conceptjaarrekening een fiscaal verlies was geleden. Dit concept was ook overlegd tijdens de beroepsprocedure voor Rechtbank Noord-Holland. De rechtbank vond dat het bedrijf daarmee niet had voldaan aan zijn zware bewijslast. De conceptjaarrekening was immers slechts een (voorlopige) weergave van de feiten die de accountant als zodanig had aangeduid. Ook bevatte het concept geen accountantsverklaring. De rechtbank verklaarde het beroep van het bedrijf ongegrond.

 

Definitieve versie gelijk aan concept

Het bedrijf ging vervolgens in hoger beroep en legde daarbij de definitieve jaarrekening over. Het hof constateerde dat de definitieve jaarrekening post voor post gelijk was aan de herziene conceptversie. Volgens het hof had de rechtbank terecht geoordeeld dat het bedrijf met het overleggen van de conceptversie niet had voldaan aan zijn bewijslast. Het hof vond daarom dat de definitieve jaarrekening evenmin voldoende bewijs opleverde. Dit was te meer het geval nu de accountant had verklaard dat de aard van zijn werkzaamheden van een zodanige aard was dat hij geen zekerheid over de getrouwheid van de jaarrekening kon verstrekken. Ten slotte had de Belastingdienst naar aanleiding van de conceptjaarrekening diverse vragen gesteld die het bedrijf niet had beantwoord. Het hof oordeelde dat het bedrijf in het hoger beroep evenmin had voldaan aan zijn bewijslast en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

(Bron: Taxlive)

Omdat het heffingvrije vermogen per 2018 wordt verhoogd naar € 30.000, worden de belastingschijven daarop aangepast.

De verhoging is geregeld in de Derde Nota van wijziging behorende bij het Belastingplan 2018. De vermogensrendementsheffing heeft in 2017 drie vermogensschijven.
  • schijf 1: tot een vermogen van € 100.000;
  • schijf 2: van € 100.000 tot € 1.000.000;
  • schijf 3: vermogen vanaf € 1.000.000.
In de tabel in artikel 5.2, eerste lid, van de Wet IB 2001 zijn de bijbehorende bedragen voor de grondslag sparen en beleggen opgenomen, zijnde de rendementsgrondslag verminderd met het heffingsvrije vermogen. Door de verhoging van het heffingvrije vermogen van € 25.000 naar € 30.000, zouden de grenzen van de vermogensschijven onbedoeld worden verhoogd. De voorgestelde wijziging in deze derde nota van wijziging herstelt dit. Na inflatiecorrectie 2018 (0,8%) kan de belasting in box 3 berekend aan de hand van de volgende tabel:
Vermogensrendementsheffing 2018
Van het deel grondslag meer dan Maar niet meer dan Wordt toegerekend aan rendements-grondslag I (0,36%)
En wordt toegerekend aan rendements-grondslag II
(5,38%)
Het forfaitaire rendement bedraagt De vermogens-rendementsheffing over de grondslag bedraagt
€ 0 € 70.800 67% 33% 2,02% 0,605%
€ 70.800 € 978.000 21% 79% 4,33% 1,298%
€ 978.000 0% 100% 5,38% 1,614%

Belang voor de praktijk

Voor belastingplichtigen is het natuurlijk jammer dat deze fout op tijd is onderkend. Zonder deze reparatie zou de eerste belastingschijf € 4.200 langer zijn. Dat scheelt bij een rendementsgrondslag van € 75.000 een bedrag van € 29. Maar er zijn ook positieve ontwikkelingen te melden. Allereerst is er de verhoging van het heffingvrije vermogen van € 25.000 naar € 30.000. Daarnaast is er voor 2018 al uitgegaan van een fors lager verondersteld rendement op sparen (0,36%). En in het regeerakkoord is opgenomen dat in deze kabinetsperiode een stelsel van vermogensrendementsheffing op basis van werkelijk rendement wordt uitgewerkt.

[ Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden ]

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de naheffingsaanslag omzetbelasting niet te hoog is omdat X niet heeft weersproken dat deze is gebaseerd op het verschil tussen de door X op zijn aangiften btw vermelde omzet en de omzet zoals die volgde uit zijn aangifte IB 2008.

Belanghebbende, X, exploiteert in 2008, onder meer, een advocatenkantoor. De inspecteur legt aan X, in afwachting van de uitkomsten van een boekenonderzoek, een naheffingsaanslag omzetbelasting op over het tijdvak 2008. De naheffingsaanslag is gebaseerd op het verschil tussen de door X op zijn aangiften omzetbelasting vermelde omzet (ca. € 389.800) en de omzet zoals die volgt uit de aangifte IB/PVV 2008 (ca. € 809.000). In geschil is de hoogte van de naheffingsaanslag, in het bijzonder de hoogte van de door X behaalde omzet.

De Inspecteur heeft zich nader op het standpunt gesteld dat in de omzet ten onrechte een bedrag aan doorlopende kosten, bestaande uit griffierechten en leges, is begrepen van ca. € 29.000. In zoverre is het beroep gegrond.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur is geslaagd in het bewijs dat de naheffingsaanslag niet op een te hoog bedrag is opgelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat X terecht het factuurstelsel toepast. Dat betekent dat X de omzetbelasting verschuldigd is ongeacht de vraag of de door hem uitgereikte facturen daadwerkelijk zijn betaald. De stelling van X dat de omzet moet worden verlaagd met het bedrag van de debiteuren is dan ook onjuist. Voor een eventuele teruggaaf wegens oninbare debiteuren dient X wettelijk een verzoek te doen.

(Bron: Taxence)

Voor het lage overdrachtsbelastingtarief van 2% voor woningen moet er op het moment van eigendomsoverdracht sprake zijn van een gebouw dat naar zijn aard bestemd is voor bewoning. Een naar woondoeleinden gewijzigde bestemming verandert daar niets aan. Dit bleek uit een zaak die voor Hof Arnhem-Leeuwarden.

 

Een bv had in 2015 een kantoorgebouw gekocht van een stichting voor € 1.285.097. Twee maanden later verkocht de bv dit pand aan een vrouw voor € 1.350.000. Daarbij werd een aannemingsovereenkomst gesloten om het pand – exclusief benedenverdieping – te laten verbouwen tot 29 woonappartementen. De stichting droeg de juridische eigendom van het pand over aan de vrouw. Daarbij was op dat moment sprake van een wijziging naar woonbestemming en een omgevingsvergunning met woonbestemming voor de te realiseren 29 appartementen. De vrouw voldeed op aangifte 6% overdrachtsbelasting over € 1.350.000 en maakte vervolgens bezwaar tegen haar aangifte, omdat zij vond dat slechts 2% overdrachtsbelasting verschuldigd was over het aan de woonappartementen toe te rekenen gedeelte van de koopsom (de 29 nog te realiseren woonappartementen). Zij stelde dat het pand deels als woning was aan te merken, omdat bij verkrijging al vaststond dat 29 woonappartementen zouden worden gerealiseerd en dat voor de toepassing van het tarief gekeken moest worden naar de feitelijke situatie bij oplevering van de appartementen.

 

Het hof volgde de vrouw niet hierin. Het hof overwoog dat nu het pand ten tijde van levering naar zijn aard een kantoorgebouw was, waaraan ook nog geen aanpassingen waren verricht, geen sprake was van een woning. Een onroerende zaak die geen woning is, maar wordt verbouwd tot woning komt niet in aanmerking voor het lage tarief van 2%.

(PKF Wallast)