Archive for mei, 2018

Voor alleenstaanden lijkt het een hele opgave om een huis te kopen. Ben je een alleenstaande starter en wil jij je eerste huis kopen? Of ben je recent gescheiden en op zoek naar een nieuwe woning? Als single zijn er wel degelijk mogelijkheden om een huis te kopen. En kun je berekenen wat je maximale hypotheek is. In dit artikel nemen we je mee.

Hoeveel hypotheek kan je als single krijgen?

Voordat je op zoek gaat naar een geschikte woning, wil je weten wat je nu eigenlijk kunt lenen. De hoogte van je hypotheek wordt berekend aan de hand van je persoonlijke en financiële situatie. Afhankelijk van onder andere je inkomen kun je berekenen hoeveel je maximaal kunt lenen. Dit mag niet meer zijn dan 100% van de waarde van de woning. Dit betekent dat je eigen geld nodig hebt om bijkomende kosten zoals kosten koper te financieren. Benieuwd hoeveel jij kunt lenen? De rekentool laat zien wat je mogelijkheden zijn én wat je maandlasten worden.

Hypotheek alleenstaande starter

Single starter en op zoek naar een koopwoning? Een hypotheek op basis van één salaris lijkt een uitdaging. Toch zijn er voldoende mogelijkheden om je eerste huis te kopen. Bereken wat je maximaal kunt lenen en bedenk ook wat je per maand kwijt wilt zijn aan je hypotheek. Ga vervolgens op zoek naar een woning binnen dit budget. Dat vrijstaande droomhuis aan het water moet misschien nog even wachten, maar er zijn genoeg leuke mogelijkheden binnen ieder budget. Extra financiering nodig? Kijk eens of je gemeente een starterslening aanbiedt. Dit kan oplopen tot 50.000 euro. Een andere optie kan bijvoorbeeld een schenking van je ouders zijn.

Huis kopen na scheiding

Een scheiding is vaak al lastig genoeg. Je wilt dan waarschijnlijk ook zo snel mogelijk alles geregeld hebben. Ben je op zoek naar een nieuwe woning nu jullie uit elkaar zijn? In Nederland zijn veel woningen speciaal gebouwd voor eenpersoonshuishoudens. Een hypotheek voor jezelf regel je op dezelfde manier als wanneer je met een partner een huis zou kopen. Had je met je ex-partner samen een hypotheek? Vergeet de hypotheek bij de scheiding niet. Wellicht kan één van jullie twee de huidige hypotheek overnemen en in het huis blijven wonen. Of jullie besluiten om het huis te verkopen. Je kunt dan te maken krijgen met een overwaarde of een restschuld. Bespreek de mogelijkheden met je hypotheekadviseur en maak goede afspraken met je ex-partner.

Waar moet je rekening mee houden?

Een hypotheek wordt gebaseerd op jouw persoonlijke en financiële situatie, zodat je hypotheek bij je past. Er bestaat altijd het risico dat je door bepaalde omstandigheden je hypotheek niet meer kunt betalen, door het verliezen van je baan of door overlijden. Een overlijdensrisicoverzekering zorgt ervoor dat je familie niet met hoge kosten te maken krijgt, mocht je onverwachts overlijden. Een hypotheek met Nationale Hypotheek Garantie (NHG) geeft je zekerheid dat je je huis niet kwijtraakt mocht je onverhoopt je hypotheeklasten niet meer kunnen betalen. Hier is wel een aantal voorwaarden aan verbonden.

NHG-hypotheek voor singles

Een hypotheek met NHG is een goede optie voor singles. NHG biedt twee grote voordelen: het verkleint je financiële risico’s en geeft je korting op je hypotheekrente. Mocht je arbeidsongeschikt raken of werkloos buiten jouw schuld om, dan kan je restschuld kwijtgescholden worden. Het rentevoordeel krijg je omdat je de hypotheekverstrekker ook meer zekerheid biedt. Voorwaarde is wel dat de aankoopprijs van de woning onder de NHG-grens blijft. Vraag je hypotheekadviseur naar de mogelijkheden en de voorwaarden.

(Bron: NN)

Losse eindjes ‘sieren‘ tijdelijke tegemoetkoming aan mkb fiscale eenheden

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, fiscale eenheid
Reacties uitgeschakeld voor Losse eindjes ‘sieren‘ tijdelijke tegemoetkoming aan mkb fiscale eenheden

Met een aangekondigde overgangsmaatregel tracht staatssecretaris Snel (Financiën) voor het mkb de spoedreparatie voor de fiscale eenheid enigszins te verzachten. Helaas bevat deze maatregel nog teveel losse eindjes. Van een succesvolle missie kan dan ook nog niet worden gesproken.

Overgangsmaatregel

Op 20 april kondigde de staatssecretaris zijn tegemoetkoming aan het mkb aan. Met een overgangsmaatregel regelt Snel dat als de antiwinstdrainagebepaling van artikel 10a Wet Vpb 1969 binnen de fiscale eenheid van toepassing is, de renteaftrekbeperking tot en met 31 december 2018 – onder strenge voorwaarden − niet aan de orde is voor het mkb. Met name het RB had hier uitdrukkelijk om verzocht. De beroepsorganisatie van belastingadviseurs reageert dan ook verheugd met dit positieve handgebaar. De staatssecretaris zet wel fors lager in dan wellicht gehoopt.

De overgangsmaatregel is namelijk tijdelijk, kent een relatief bescheiden drempel en gaat gepaard met de nodige strikte voorwaarden. Zo mag de rente op alle 10a-groepsschulden tezamen per twaalf maanden niet meer bedragen dan € 100.000. Bij overschrijding komt deze drempel direct te vervallen. Bovendien is het een tijdelijke tegemoetkoming tot en met 31 december 2018 die alleen geldt voor een op 25 oktober 2017 vóór 11.00 uur bestaande 10a-schuld met bijbehorende ‘besmette rechtshandeling’. En dan heeft de inspecteur ook nog een tegenbewijsmogelijkheid om ongewenste toepassing van de overgangsmaatregel tegen te gaan.

Suggesties

Met de overgangsmaatregel biedt Snel het mkb de mogelijkheid de komende maanden een oplossing te vinden voor binnen de fiscale eenheid bestaande 10a-groepsschulden. In eerdere antwoorden op Kamervragen over de spoedreparatie voor de fiscale eenheid deed de staatssecretaris al twee oplossingssuggesties. Hij opperde het aanpassen van de financiering (omzetten in kapitaal). Een andere suggestie is een juridische fusie tussen de vennootschappen die deel uitmaken van de fiscale eenheid. Jeroen van Strien (hoofd bureau vaktechniek van PKF Wallast en universitair docent fiscaal recht aan de VU) waarschuwt dat beide oplossingsmogelijkheden niet van de ene op de andere dag zijn gerealiseerd. “Ik kan me voorstellen dat niet alle fiscale eenheden op de dag van aankondiging van de spoedreparatie (25 oktober 2017) en masse zijn gestart met de omzetting van vreemd vermogen in eigen vermogen. Tot het moment van omzetting kunnen bestaande fiscale eenheden dus geraakt worden door de spoedreparatie die nog niet eens het wetgevingsdaglicht heeft gezien. Dat geldt ook voor de oplossing van een juridische fusie binnen de fiscale eenheid. Deze telt pas op het fusiemoment, kent daarnaast de nodige civielrechtelijke implicaties en werkt niet altijd.”

Van Strien vervolgt: “Een juridische fusie om de spoedreparatie te pareren werkt als de partij die de vordering houdt, fuseert met de partij die de 10a-schuld houdt en andersom. Het werkt echter niet als binnen de fiscale eenheid de twee vennootschappen fuseren waarop de ‘besmette rechtshandeling’ ziet. Als dochter dividend uitkeert aan moeder en die twee fuseren, terwijl een andere vennootschap binnen de fiscale eenheid de 10a-lening heeft verstrekt, blijft in mijn optiek de antiwinstdrainagebepaling van toepassing. Het verband tussen de ‘besmette rechtshandeling’ en de schuld is dan met een fusie niet af te schudden.

Verder merkt Van Strien op dat het omzetten van vreemd vermogen in eigen vermogen en een juridische fusie beiden ook serieuze juridische en economische implicaties kunnen hebben. “Een holdingstructuur kan bijvoorbeeld gewenst zijn om zo overtollige gelden uit de risicosfeer te halen.”

‘Alles of niets’-maatregel

De in de overgangsmaatregel opgenomen drempel is voer voor discussie. De drempel van € 100.000 aan renten op alle 10a-schulden tezamen is niet alleen relatief laag, maar het is ook een ‘alles of niets’-maatregel. Bij € 100.001 is – tegenbewijs daargelaten – alle 10a-rente niet aftrekbaar. “Slechts het kleine mkb zal hierdoor werkelijk een tijdelijke administratieve lastenverlichting ervaren”, aldus Van Strien.”Het grotere mkb met interne financieringen, zal toch moeten gaan kijken of men aanloopt tegen de drempel. Om het volledige mkb tegemoet te komen had de staatssecretaris beter kunnen aansluiten bij bestaande mkb-uitzonderingen in de Wet Vpb 1969, zoals de € 750.000-drempel aan bovenmatige deelnemingsrente van artikel 13l of de € 1 miljoen mkb-rentedrempel van artikel 15ad.”

Losse eindjes

De overgangsmaatregel bevat de nodige losse eindjes. Zo speelt de vraag waarom het drempelbedrag geldt per twaalf maanden en niet per (boek)jaar. Onduidelijk is ook of het drempelbedrag per vennootschap van de fiscale eenheid geldt of voor de fiscale eenheid als geheel. Volgens Van Strien werkt het laatste geval complex uit. “Een drempelbedrag per vennootschap is niet alleen eenvoudiger te bepalen, maar ook rechtvaardiger. Als voor de spoedreparatiemaatregelen moet worden gedaan als ware er geen fiscale eenheid, dan is het ook logisch om per vennootschap een drempel te hanteren en niet voor de fiscale eenheid als geheel.”

Kritiek op tegenbewijsmogelijkheid

Van Strien is kritisch op de tegenbewijsmogelijkheid in de overgangsmaatregel, waarmee de inspecteur kan aantonen dat de schuld of de daarmee verband houdende rechtshandeling zijn opgezet vanuit onzakelijke overwegingen. “Aan de ene kant snap ik dat de staatssecretaris excessen wil bestrijden. Aan de andere kant heeft de fiscale eenheidpraktijk bestaande groepsschulden met dito rechtshandelingen nooit bewust als winstdrainagestructuren opgezet. De 10a-problematiek speelde immers niet binnen de fiscale eenheid. Enige coulance in de vorm van een toezegging van de staatssecretaris dat de Belastingdienst zéér terughoudend zal omgaan met deze tegenbewijsmogelijkheid is dan ook op z’n plaats.“

Het lijkt Van Strien ook redelijk om met de nodige welwillendheid te kijken naar het toepassen van één van de twee tegenbewijsregelingen door belastingplichtigen die niet vallen onder de overgangsmaatregel. “Volgens mij zou de tegenbewijsregeling van de zakelijke overwegingen opgenomen in artikel 10a, derde lid, onderdeel a ,Wet Vpb 1969 normaliter soelaas moeten bieden. Van belang is wel dat de Belastingdienst deze benadering ook deelt. Ook gelet op de belangen in het mkb, zullen namelijk maar weinig belastingplichtigen een gang naar de rechter zien zitten. Tegelijkertijd dient de uitvoering van de Wet in overeenstemming te blijven met het Europees recht.”

Belastingrente

De aangekondigde spoedreparatie zal voor een aantal fiscale eenheden leiden tot een hogere Vpb-heffing. Hier nu al op inspelen om de bijbehorende 8%-belastingrente te ontkomen, is echter schier onmogelijk. Het wetsvoorstel over de spoedreparatie is namelijk nog steeds niet ingediend. Op de aankondiging van 25 oktober 2017, 11.00 uur na weet de praktijk tot op de dag van vandaag niet exact wat de spoedreparatie behelst. Van Strien zou het uitermate ‘unfair’ vinden als de Belastingdienst extra belastingrente in rekening brengt aan fiscale eenheden. “Belasting wordt geheven krachtens wet. Dan mag je ook verwachten dat belastingrente wordt geheven krachtens wet. Aangezien voor de spoedreparatie het wetgevingstraject nog niet eens is gestart, is ook voor wat betreft de belastingrente coulance op z’n plaats.”

Extra budgettaire derving?

Tot slot heeft Van Strien nog een brandende vraag over de spoedreparatie. “Heeft de staatssecretaris al stilgestaan bij het risico van een extra budgettaire derving door werking van het tariefopstapje in de vennootschapsbelasting? Maximale voordeel van dit tariefopstapje is € 10.000 per vennootschap.” Volgens de staatssecretaris zijn er ongeveer 100.000 fiscale eenheden met in totaal circa 200.000 gevoegde dochtermaatschappijen. De staatssecretaris heeft aangegeven dat de spoedreparatiemaatregelen in principe geen effect hebben op het aantal in te dienen aangiftes, het aantal aanslagen, enzovoort. Wel leiden de spoedreparatiemaatregelen ertoe dat meer transacties te beoordelen zijn, omdat een aantal regelingen in de vennootschapsbelasting en de dividendbelasting moet worden toegepast alsof er geen fiscale eenheid is.

Van Strien geeft aan dat de spoedreparatie daarom niet leidt tot een directe budgettaire derving, maar wel tot een indirecte derving als gevolg van gedragseffecten. “Dat straks voor bepaalde Vpb-bepalingen moet worden gedaan alsof de fiscale eenheid niet bestaat, wil nog niet zeggen dat dit de aangifteplicht van de fiscale eenheid als geheel doorbreekt. Maar als door de spoedreparatie het fiscale eenheidsregime nog maar beperkt voordeel oplevert, zullen veel belastingplichtigen met het oog op het tariefopstapje gaan ontvoegen. Ik vraag mij af of de staatssecretaris met deze verwachte gedragseffecten budgettair rekening houdt. De maximale derving bedraagt namelijk € 2 miljard! Dit is het geval als voor alle dochtermaatschappijen wordt gekozen voor ontvoeging uit de fiscale eenheid. Nu zal dat niet direct gebeuren, maar ik kan mij goed voorstellen dat veel belastingplichtigen het voordeel dat ze, ondanks de spoedreparatie, nog (kunnen) hebben van de fiscale eenheid gaan afwegen tegen het voordeel van een tariefopstap.”

(Bron: Taxlive)

Privacy is hot. Maar privacy voor de zieke werknemer is misschien nog wel hotter. En met de komst van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) per 25 mei a.s. krijgen werkgevers meer verplichtingen en werknemers meer rechten.

De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) hanteert op dit moment een strikt criterium voor de verwerking van persoonsgegevens van zieke werknemers. De verwachting is dat dit onder de AVG hetzelfde blijft, omdat daarvoor dezelfde regels gelden met betrekking tot het verwerken van gezondheidsgegevens. Onder die noemer vallen sommige gegevens van zieke werknemers.

wat mag een werkgever wel verwerken?

  1. Datum van ziekmelding
  2. Aard van de ziekte indien het noodzakelijk is dat collega’s hiervan op de hoogte zijn, bijvoorbeeld bij epilepsie en hoe te handelen bij een aanval
  3. Hoe vaak een werknemer ziek is
  4. Verblijf- of verpleegadres
  5. Of er iets moet gebeuren met lopende werkzaamheden/afspraken
  6. Of een werknemer onder de vangnetbepalingen van de Ziektewet valt, maar de werkgever mag niet vragen welke vangnetbepaling
  7. Als een werknemer langer dan twee maanden in dienst is: of hij/zij onder een no-riskpolis (in dat geval betaalt het UWV het salaris van de werknemer door) valt
  8. Of de ziekte het gevolg is van een arbeidsongeval of verkeersongeval

wat mag een werkgever niet verwerken?

  1. De aard van de ziekte (lees: wat heeft een werknemer en wat is de oorzaak daarvan, met uitzondering van een arbeids- of verkeersongeval)
  2. Het ziektepercentage, tenzij een werknemer door een bedrijfsarts is gezien. De bedrijfsarts stelt in dat geval namelijk de beperkingen vast, waaruit het ziektepercentage kan worden afgeleid. Het zelf invullen van het ziektepercentage op basis van informatie van de werknemer is dus niet toegestaan

In praktijk zien we toch vaak dat een werknemer aan de telefoon informatie over de aard van de ziekte aan zijn leidinggevende of een andere collega verstrekt. In dat geval mag u vanuit goed werkgeverschap hiernaar luisteren, maar u mag de details niet in uw systemen registreren. Wel mag u bijvoorbeeld vragen of u iets voor de werknemer kunt betekenen.

informatieverplichting

Naast de beperkingen op het gebied van welke persoonsgegevens u van zieke werknemers mag verwerken, stelt de AVG strenge eisen aan de informatieverplichting aan de natuurlijke personen (lees: werknemers in het algemeen).

U moet aan kunnen tonen dat u uw werknemers vóór de verwerking van hun persoonsgegevens (dus voor aanvang dienstverband) heeft geïnformeerd over welke persoonsgegevens u van uw werknemers verwerkt, met welk doel, aan wie u ze doorgeeft, wat de grondslag is, hoelang u de gegevens bewaart, welke beveiligingsmaatregelen bestaan, welke rechten de werknemers hebben onder de AVG en dat zij een klacht in kunnen dienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens.

Dit geldt ook voor zieke werknemers, waarbij u het voorgaande kunt regelen met een privacystatement in uw personeelshandboek of in een ziektereglement.

De informatie over de verwerking van persoonsgegevens moet eenvoudig toegankelijk zijn en in duidelijke en eenvoudige taal zijn opgeschreven. De persoonsgegevens moet u op een transparante wijze verwerken.

register van verwerkingsactiviteiten

Een belangrijk nieuw beginsel van de AVG is het ‘accountability principe’. Dit houdt in dat iedere onderneming op ieder moment moet kunnen aantonen dat zij de verplichtingen uit de AVG naleeft.

Zo is het straks verplicht voor iedere onderneming met 250 of meer personen in dienst, om een register van verwerkingsactiviteiten bij te houden. Kleine ondernemingen (met minder dan 250 personen in dienst) moeten zo’n register alleen bijhouden als de verwerking van persoonsgegevens een risico inhoudt voor de rechten en vrijheden van diegene waarvan de persoonsgegevens worden verwerkt, de verwerking niet incidenteel is, of als bijzondere categorieën van persoonsgegevens (zoals ras, gezondheid of politieke opvattingen) worden verwerkt.

Een onderneming met personeel valt (bijna) altijd onder een niet-incidentele verwerking van persoonsgegevens. Dat betekent dat u – ook als u een (zieke) werknemer in dienst heeft – een register van verwerkingsactiviteiten moet aanleggen. Zo’n register moet bepaalde informatie (ook over de zieke werknemer) bevatten, zoals categorieën van persoonsgegevens, categorieën van betrokkenen (waaronder werknemers), verwerkingsdoeleinden, naam en contactgegevens, categorieën van ontvangers, bewaartermijnen en een beschrijving van beveiligingsmaatregelen.

Met dit register maakt u overigens ook inzichtelijk wat u over een zieke werknemer verwerkt en of u wellicht niet teveel gegevens aan het verwerken bent.

begin zo snel mogelijk!

De AVG komt eraan en de praktijk leert dat het in kaart brengen van uw systemen meer tijd vergt dan vooraf ingeschat. Ons advies is dan ook om zo snel mogelijk te beginnen, waarbij extra aandacht uit moet gaan naar gegevens in uw systeem over zieke werknemers. Want ook daar leert de ervaring dat je meer verwerkt dan je vooraf bedenkt!

(Bron: DVAN)

Het bedrijfs- en beroepsleven wordt door de Belastingdienst ingedeeld in verschillende sectoren. De sectorindeling is (onder andere) van belang voor het vaststellen van de hoogte van de wachtgeldpremie WW en de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas.

Onder het credo ‘de vervuiler betaalt” wordt voor elke sector jaarlijks een individueel premiepercentage vastgesteld. Een werkgever in de sector ‘timmerindustrie’ kent voor het jaar 2018 bijvoorbeeld een lager premiepercentage dan een werkgever in de sector ‘taxi-vervoer’. Maken vele mensen in de timmerindustrie gebruik van de WW/Werkhervattingskas? Dan zal het premiepercentage voor deze sector in 2019 vermoedelijk stijgen.

Sectorindeling vervalt en wordt vervangen voor een nieuw systeem
Het sectoraal indelen van werknemers past volgens het kabinet niet bij de flexibilisering van de arbeidsmarkt. In het verlengde hiervan wordt in de nieuwe wet ‘Arbeidsmarkt in balans’ voorgesteld om de sectorale indeling van werkgevers te laten vervallen per 1 januari 2020. Ter vervanging stelt het kabinet voor om te differentiëren naar de aard van het contract. Voorgesteld wordt om werkgevers één hoge premie (voor flexibele contracten) en één lage premie (voor vaste contracten) te laten afdragen aan de WW-uitkeringen.

Controleer de sectorindeling en bespaar in de premieafdracht
Uitgangspunt van de sectorindeling is dat een werkgever wordt ingedeeld op basis van haar werkzaamheden en haar functie in het maatschappelijke verkeer. Doordat voor de indeling wordt aangesloten bij hetgeen bij inschrijving in de Kamer van Koophandel is opgegeven, is het goed mogelijk dat een werkgever onjuist is ingedeeld. Hierdoor kan het zijn dat een werkgever onterecht bij een sector een aangesloten en hierdoor (aanzienlijk) te veel premies betaald. De verschillen tussen de premiepercentages zijn namelijk enorm groot.

Praktijkvoorbeeld
Een tech-onderneming is ingedeeld in sector 55 ‘Overige takken van bedrijf en beroep”. Uit onderzoek blijkt dat de werkzaamheden en maatschappelijke functie van de onderneming aansluiten bij sector 44 ‘zakelijke dienstverlening’. De onderneming is derhalve aangesloten bij de onjuiste sector. Besloten wordt om bezwaar te maken tegen de sectorindeling. Herziening van de sectorindeling leidde in dit geval tot een voordeel voor de klant van ruim € 20.000.

Advies
Juist doordat de sectorindeling per 1 januari 2020 vermoedelijk gaat vervallen is het belangrijk om na te gaan of uw sectorindeling juist is.

(Bron: KroeseWevers)

Het ministerie van Financiën heeft een nieuwe btw-regeling voor kleine ondernemers aangekondigd. De beoogde ingangsdatum van de nieuwe kleineondernemersregeling, de omzetgerelateerde vrijstelling voor ondernemers van omzetbelasting (OVOB), is 1 januari 2020.

De OVOB      
De OVOB wordt een facultatieve regeling. De regeling staat voor iedere ondernemer open wiens omzet onder een nader vast te stellen omzetgrens blijft. Blijft u onder deze omzetgrens dan kunt u dus zelf kiezen of u gebruik wilt maken van de regeling. De omzetgrens zal tussen de € 5.000,– en € 85.000,– komen te liggen. Momenteel ligt de gemiddelde omzetgrens binnen de EU-lidstaten op ongeveer € 26.000,–.

Wanneer u opteert voor de OVOB mag u géén btw in rekening brengen. U krijgt als hoofdregel direct ontheffing voor de administratieve verplichtingen (geen facturen uitreiken, geen btw-aangifte). Daar staat tegenover dat u ook geen recht op aftrek krijgt voor de btw op uw kosten.

Let op! In de toelichting is aangekondigd dat de mogelijkheid om jaaraangifte te doen bij invoering van de OVOB komt te vervallen.

Voor wie van belang?
In tegenstelling tot de huidige regeling wordt voor de OVOB geen onderscheid meer gemaakt tussen natuurlijke personen en rechtspersonen. De wijziging van de OVOB gaat spelen voor:

  • vof/maatschap/natuurlijk persoon die nu de kleineondernemersregeling (KOR) toepast;
  • ondernemer die 1 keer per jaar btw-aangifte doet;
  • bv, nv, vereniging, stichting en andere (rechts)personen met een omzet onder de (nader vast te stellen) omzetgrens;
  • particulieren die zonnepanelen aanschaffen (hiervoor komt een aparte regeling).

Let op! Als u nu de KOR toepast, wil dit niet zeggen dat u automatisch voldoet aan de nieuwe omzetgrens van de OVOB. Bij de huidige KOR wordt uitgegaan van een maximaal te betalen btw-bedrag (dus na aftrek van voorbelasting). Heeft een ondernemer met een hoge omzet ook hoge kosten waardoor de te betalen btw laag is óf veel laag belaste omzet (6%/0%) dan kan deze ondernemer nu de KOR toepassen, maar waarschijnlijk niet de OVOB. Voor deze ondernemers is de OVOB nadeliger dan de KOR. Dit geldt ook voor de ondernemers die door de KOR nu vermindering van de te betalen btw ontvangen. Onder de OVOB vindt geen vermindering plaats. Voor bv’s, verenigingen en stichtingen met een omzet onder de omzetdrempel is de OVOB voordelig.

(Bron: WVDB)

Met de wijziging van de arbowetgeving per 1 juli 2017 zijn de regels omtrent het aanstellen van een preventiemedewerker verder verscherpt. Het is voor elke organisatie verplicht om minimaal één preventiemedewerker aan te stellen. Heeft een organisatie minder dan 25 medewerkers in dienst, dan mag dit ook de ondernemer zelf zijn. Maar wat doet een preventiemedewerker en hoe stelt u deze als organisatie aan?

Wat is een preventiemedewerker?
De preventiemedewerker is een medewerker die zich bezighoudt met het arbobeleid binnen de organisatie. Hij of zij werkt actief aan het bevorderen van de veiligheid en gezondheid binnen de organisatie. Het voeren van een effectief arbobeleid vermindert allereerst de kans op bedrijfsongevallen. Tevens wordt het risico op (toekomstig) verzuim verminderd. Doordat medewerkers veilig en op een gezonde manier hun werk kunnen doen, wordt de kans verkleind dat zij vanwege fysieke of psychische klachten uit zullen vallen. Een preventiemedewerker vervult een coördinerende rol, maar draagt geen eindverantwoordelijkheid voor het arbobeleid. De eindverantwoordelijkheid ligt altijd bij de ondernemer zelf.

Taken preventiemedewerker
De belangrijkste taken van de preventiemedewerker zijn:

  • het opstellen en laten toetsen van de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E);
  • het opstellen van en zorgen voor de uitvoering van het plan van aanpak op basis van de RI&E;
  • het adviseren van de werkgever (en OR/PVT) met betrekking tot arbeidsomstandigheden;
  • het fungeren als intermediair tussen de eigen organisatie en externe deskundigen;
  • het bewaken van de uitvoering van het vastgestelde beleid;
  • het fungeren als centraal meldpunt voor ongevallen en onveilige situaties;
  • het up-to-date houden en verspreiden van relevante informatie;
  • het fungeren als vraagbaak op het gebied van arbeidsomstandigheden.

Aanstellen preventiemedewerker
Het aanstellen van een preventiemedewerker gebeurt door middel van een addendum op de huidige arbeidsovereenkomst en kan pas in gang gezet worden na akkoord van de OR/PVT. In het addendum wordt vastgelegd welke taken de preventiemedewerker gaat vervullen, de bevoegdheden die de preventiemedewerker gaat krijgen, hoeveel uur hij of zij krijgt om de taken uit te voeren en hoe de deskundigheid op peil wordt gebracht en gehouden. De preventiemedewerker heeft ontslagbescherming voor de taken die worden uitgevoerd als preventiemedewerker.

(Bron: WVDB)

Het is wettelijk geregeld dat een rechtspersoon blijft voortbestaan na ontbinding voor zover dit tot vereffening van haar vermogen nodig is. Indien de rechtspersoon op het tijdstip van haar ontbinding geen baten meer heeft, houdt zij vervolgens op te bestaan. Echter, de vennootschap kan herleven ingeval er nog een schuldeiser of gerechtigde tot het saldo opkomt of na ontbinding nog van het bestaan van een bate blijkt. Wat voor gevolgen brengt dit met zich mee?

Bij de ontbinding van een vennootschap dient een vereffenaar te worden aangewezen die zorg draagt voor het voldoen van lopende schulden van de vennootschap. Op het tijdstip waarop de vereffening eindigt, namelijk wanneer er volgens de vereffenaar geen bekende baten meer aanwezig zijn, houdt de vennootschap op te bestaan. Gedurende het tijdvak waarin de rechtspersoon heeft opgehouden te bestaan, is er een verlengingsgrond ten aanzien van de verjaring van rechtsvordering van of tegen de rechtspersoon. Om te voorkomen dat door verjaring de mogelijkheid om te verhalen verloren zou gaan, zal om deze reden de verjaringstermijn voortlopen totdat zes maanden zijn verstreken na herleving van de rechtspersoon.

Voorts kan een ontbonden vennootschap bestuurder zijn van een andere vennootschap, failliet worden verklaard of strafrechtelijk worden vervolgd, ingeval de strafvervolging is aangevangen voor het tijdstip van ontbinding. Daarnaast kunnen reeds lopende procedures, ongeacht de hoedanigheid van de vennootschap in de procedure, na ontbinding worden voortgezet. De Hoge Raad heeft hierover bepaald dat het niet meer bestaan van de vennootschap niet in de weg staat aan de voortzetting van een procedure jegens haar, mits de procedure is aangevangen voor het tijdstip van ontbinding van de vennootschap.

Het herleven van de vennootschap is uitsluitend ter afwikkeling van de heropende vereffening. Hiervoor is niet vereist dat de rechtspersoon opnieuw wordt ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Is de teruggevorderde of opgekomen bate uitgekeerd, dan houdt de vennootschap wederom op te bestaan.

(Bron: WVDB)

Binnenkort is het weer tijd voor de uitbetaling van vakantietoeslag. Op dit loon is de zogenoemde tabel bijzondere beloningen van toepassing. In sommige gevallen kan toepassing van die tabel tot een te hoge of te lage inhouding van loonbelasting, ten opzichte van de verschuldigde inkomstenbelasting, leiden. Uiteraard wordt e.e.a. bij de aangifte inkomstenbelasting rechtgetrokken, maar soms is een betere aansluiting van loon- en inkomstenbelasting gewenst.

Een veelgestelde vraag is dan ook of van de tabel bijzondere beloning mag worden afgeweken. Dat mag inderdaad, zij het onder voorwaarden.

Zo mag de werkgever meer loonbelasting inhouden dan de tabel aangeeft als het vermoeden bestaat dat te weinig loonbelasting wordt ingehouden, maar alleen op verzoek (en dus met toestemming) van de werknemer.

Ook als de tabel bijzondere beloningen vermoedelijk tot een te hoog percentage leidt zijn er mogelijkheden. Een dergelijke situatie kan zich voordoen als een groot deel van het loon bestaat uit bijzondere beloningen of als het huidige jaarloon aanmerkelijk lager is dan het jaarloon dat voor de tabel in aanmerking moet worden genomen. In dat geval kan de werknemer de (voor hem bevoegde) inspecteur verzoeken een lager percentage vast te stellen dan de tabel bijzondere beloningen voorschrijft. De inspecteur komt aan dit (vormvrije) verzoek tegemoet als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • Uit een bij het verzoek gevoegde berekening blijkt dat de over de bijzondere beloningen in te houden loonheffing ten minste 10%, maar in ieder geval ten minste € 227, hoger zal zijn dan de vermoedelijk verschuldigde inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, indien een aanslag zou worden opgelegd;
  • Bij die berekening van de verschuldigde inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wordt een eventueel negatief saldo van box 1 en box 2 buiten beschouwing gelaten;
  • Het verschil tussen de in te houden loonheffing en de vermoedelijk verschuldigde inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen mag niet voortkomen uit aftrekposten (die in beginsel kunnen leiden tot een voorlopige teruggaaf).

Door middel van de beslissing van de inspecteur wordt de werkgever gemachtigd om het lagere percentage in te houden. De werkgever moet deze machtiging bewaren bij de loonadministratie.

(Bron: Full Finance)

Dividend uitkeren voor 2020 of niet?

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, diversen
Reacties uitgeschakeld voor Dividend uitkeren voor 2020 of niet?

Dividenduitkering vóór belastingwijzigingen in 2020?

De tarieven in de vennootschapsbelasting worden in de komende jaren verlaagd, terwijl inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) zwaarder wordt belast. Intussen houdt het kabinet vast aan de afschaffing van de dividendbelasting per 1 januari 2020. Wat kunnen ondernemers die een dividenduitkering willen doen met het oog op de wijzigingen het beste doen en wanneer?

Dividend uitkeren voor 2020 of niet?

Het kabinet heeft in het Regeerakkoord 2017-2021 afspraken vastgelegd die onder meer moeten voorkomen dat Nederland als handig doorvoerland fungeert voor internationale concernstructuren die tot doel hebben belasting te ontduiken of ontwijken. In de afgelopen maanden is duidelijk geworden dat het kabinet vasthoudt aan de afschaffing van de dividendbelasting per 1 januari 2020.

Tegelijkertijd worden de tarieven in de vennootschapsbelasting vanaf 2019 geleidelijk verlaagd tot uiteindelijk 16% en 21% in 2021. Dit terwijl het tarief in box 2 van de inkomstenbelasting juist wordt verhoogd tot 27,3% in 2020 en uiteindelijk 28,5% in 2021. In hoeverre het tarief in box 3 zich in de komende jaren (on)gunstig ontwikkelt, hangt af van uw vermogenssamenstelling en de rendementsontwikkelingen in de markt.

Dividenduitkering voor 2020 verstandig?

Doen ondernemers er met het oog op de afschaffing van de dividendbelasting èn de wijzigingen in de tarieven van vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting er nu verstandig aan om dividend uit te keren vóór het jaar 2020? Onder welke omstandigheden vormt het (vervroegd) uitkeren van dividend een goede keuze? En wanneer is dat niet het geval of loont het niet de moeite?

Bij het bepalen of het verstandig is om voor 2020 dividend uit te keren spelen een aantal factoren zeker of mogelijk een rol. Op deze factoren gaan we hieronder in.

Tariefwijzigingen

Waar de wijzigingen hiervoor vooral gericht zijn op het tegengaan van internationale belastingontduiking en -ontwijking, zouden enkele tariefaanpassingen in de vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting vooral moeten zorgen voor een gelijke belasting van ondernemers ongeacht de rechtsvorm die zij hebben gekozen voor hun bedrijf. Hieronder gaan wij in op de tariefwijzigingen in achtereenvolgens de vennootschapsbelasting en de inkomstenbelasting, en de gevolgen.

a.       Tariefwijzigingen vennootschapsbelasting

De vennootschapsbelastingtarieven worden vanaf 2019 stapsgewijs verlaagd. Het tarief in de eerste tariefschijf wordt verlaagd van 20% in 2018 naar uiteindelijk 16% in 2021. Het reguliere tarief gaat omlaag van 25% in 2018 tot uiteindelijk 21% in 2021.

Gevolgen van de tariefwijzigingen Vpb

Zolang uw bedrijfsvermogen in een bv zit is de tariefwijziging voordelig, omdat de vennootschapsbelasting de komende jaren daalt.

Omzetting naar een rechtsvorm die heffing via de inkomstenbelasting tot gevolg heeft lijkt hiermee minder aantrekkelijk te worden.

In het geval van dividenduitkering vanuit een persoonlijke holding gaat er vermogen over dat tot dan toe onder de vennootschapsbelasting viel. Na uitkering valt dit vermogen in privé en daarmee gelden de tarieven van heffing in box 2 van de inkomstenbelasting. Het tarief in box 2 stijgt de komende jaren. Meer over de wijzigingen in de inkomstenbelasting en de gevolgen daarvan vindt u hieronder.

Ontwikkeling tarieven vennootschapsbelasting

Kalenderjaar Eerste tariefschijf Regulier tarief
2018 20 % 25 %
2019 19 % 24 %
2020 17,5 % 22,5 %
2021 16 % 21 %

b.       Tariefwijzigingen inkomstenbelasting

Het tarief in Box 2 van de inkomstenbelasting gaat vanaf 2020 stapsgewijs omhoog naar 28,5%. In 2019 is het tarief nog 25%. Dat wordt al direct 27,3% in 2020 en 28,5% vanaf 2021.

Het tarief in Box 3 wordt variabel. Niet alleen wordt het percentage dat gehanteerd wordt bij het vaststellen van de door u verschuldigde vermogensrendementsheffing jaarlijks aangepast aan de ontwikkeling van de rente in de markt. Daarnaast speelt ook de aanname mee, dat uw vermogen voor zover dat boven een grensbedrag uitkomt grotendeels belegd wordt en zo een groter rendement opbrengt.

Ontwikkeling tarieven inkomstenbelasting

Kalenderjaar Tarief box 2 Fictief rendementen box 3
2018 25 % 2,017%; 4,326%; 5,38% *
2019 25 % Nog niet bekend
2020 27,3 % Nog niet bekend
2021 28,5 % Nog niet bekend

* Het berekende fictief gemiddeld rendement in schijf 1; schijf 2; schijf 3 zoals te vinden op de website van de Belastingdienst. De grensbedragen en percentages kunnen per kalenderjaar aangepast worden.

Gevolgen van de tariefwijzigingen IB

Als u in of na 2020 dividend uitkeert naar privé, dan betaalt u meer inkomstenbelasting over het uitgekeerde bedrag, dat in box 2 valt. Daarbij maakt het nog verschil of u in 2020 of in 2021 uitkeert.

Tegelijkertijd wordt het lastiger om lang van tevoren te bepalen welk bedrag u aan vermogensrendementsheffing in box 3 zult betalen, doordat per jaar verschil kan zitten in zowel de grensbedragen als het fictief rendement. Daardoor is het zelfs mogelijk dat u na consumptie van een deel van uw uitgekeerde dividend een hoger restbedrag overhoudt dan u optimaal vindt met het oog op de heffing in box 3.

Voorbeeldsituatie
Een ondernemer heeft in de jaren voor 2020 winsten behaald en keert vóór 2020 geen dividend uit vanuit de persoonlijke holding.
In deze situatie is niet alleen het oude, hogere Vpb-tarief betaald over de behaalde winsten. Als de ondernemer in of na 2020 alsnog besluit dividend uit te keren naar privé, dan geldt bovendien het nieuwe, hogere tarief in box 2 van de inkomstenbelasting.
Wordt het vermogen om wat voor reden dan ook vervolgens niet direct voor consumptie gebruikt, dan volgt op een later moment vermogensrendementsheffing in box 3.

Of belastingheffing in box 3 gunstiger of ongunstiger voor u is dan de combinatie van vpb-heffing plus heffing in box 2 over het werkelijke rendement hangt af van het verwachte rendement op uit te keren vermogen.

Heeft afschaffing dividendbelasting invloed?

Het wetsvoorstel tot afschaffing van de dividendbelasting wordt op Prinsjesdag 2018 ingediend. Tegelijkertijd met de afschaffing van de dividendbelasting per 1 januari 2020 wordt als onderdeel van de Aanpak van Belastingontduiking en -ontwijking een conditionele bronbelasting op dividend ingevoerd.

Over de afschaffing van de dividendbelasting en de eventuele gevolgen leest u meer in dit artikel.

Enkele mogelijkheden bij dividenduitkering

Wat kunt u het beste doen als het gaat om dividenduitkering? Los van specifieke details van uw situatie zijn er alvast een paar mogelijkheden.

  • Keert u momenteel jaarlijks een vast bedrag uit vanuit uw persoonlijke holding? Dan zou u ervoor kunnen kiezen om de dividenduitkering in 2019 te verhogen en om alvast dividend voor de komende jaren uit te keren. Voorwaarde is hierbij natuurlijk wel dat uw vennootschap in staat blijft om opeisbare verplichtingen te betalen. Op deze manier zou uw dividenduitkering nog onder het box-2 tarief van 25% vallen, terwijl de stapsgewijze daling van het tarief in de vennootschapsbelasting dan al is begonnen. Een andere mogelijkheid is om zowel in 2018 als 2019 uit te keren.
  • Keert u dividend uit naar privé en gebruikt u dit vermogen vervolgens niet direct voor consumptie, dan valt het bedrag in box 3 van de inkomstenbelasting. Mocht uw vermogen laag of negatief zijn, dan zijn de gevolgen mogelijk beperkt. Het is in ieder geval belangrijk om van tevoren na te gaan hoeveel u kunt uitkeren.
  • Hebt u een persoonlijke holding met een aanzienlijk bedrag aan beleggingsvermogen? Verwacht u over niet al te lange tijd een heffing als gevolg van schenking of vererving van de aandelen? Dan kunt u bijvoorbeeld in 2019 alvast afrekenen of een deel van het vermogen in de vorm van dividend uitkeren. U zou bijvoorbeeld een deel van de aandelen kunnen schenken. Na 2019 zult u in deze situatie meer inkomstenbelasting moeten betalen.

Uit de hiervoor genoemde punten wordt duidelijk, dat het verstandig is om jaarlijks voorafgaand aan dividenduitkering naar privé, het effect van uw acties op uw vermogen in box 3 door te rekenen. Dan komt u niet voor onaangename verrassingen te staan.

Van dividend naar agio: gevolgen

Besluit u het uitgekeerde dividend als agio in uw holding terug te storten, dan heeft dat een aantal gevolgen.

  1. Zo gaat de fiscale verkrijgingsprijs van uw aandelenbelang door deze agioreserve omhoog.
  2. Verder kan vermogen dat als agio is gestort niet eenvoudig onbelast uit de bv worden gehaald. Hier gelden voorwaarden als besluit AVA, statutenwijziging, omzetting van agio in kapitaal, en kapitaalvermindering (art. 4.13, lid 1, onderdeel b, Wet IB).
  3. Over het rendement van het ingebrachte vermogen ontstaat opnieuw een box 2-claim.

Het is dus nog maar de vraag, of deze handelwijze voor u gunstig uitvalt. Eenvoudig is ze zeker niet.

(Deloitte)

Het jeugd lage-inkomensvoordeel (jeugd-LIV) is een regeling die is ingegaan op 1 januari 2018. Vanaf dit jaar kunnen werkgevers een tegemoetkoming krijgen voor werknemers van 18 tot en met 21 jaar oud. Het jeugd-LIV is een tegemoetkoming in de loonkosten voor werkgevers die jongeren in dienst hebben die het minimumjeugdloon verdienen. Deze tegemoetkoming compenseert werkgevers voor de verhoging van het minimumjeugdloon.

Wanneer heeft een werkgever recht op jeugd-LIV?

Een werkgever heeft recht op jeugd-LIV voor elke werknemer die voldoet aan de volgende drie voorwaarden:

  • De werknemer is verzekerd voor de werknemersverzekeringen
  • De werknemer heeft een gemiddeld uurloon dat hoort bij het wettelijk minimumjeugdloon voor zijn of haar leeftijd
  • De werknemer was op 31 januari 2017 18,19, 20 of 21 jaar oud.

Wat moet een werkgever doen om jeugd-LIV te krijgen?

De werkgever hoeft zelf geen verzoek in te dienen. Het UWV beoordeelt aan de hand van de polisadministratie of de werkgever recht heeft op de tegemoetkoming. Het is belangrijk dat het aantal verloonde uren correct is opgenomen in de aangifte loonheffingen. De werkgever loopt anders het risico een deel of geheel van het jeugd-LIV te missen.

Hoeveel bedraagt de tegemoetkoming jeugd-LIV?

Als de werkgever voor een werknemer recht heeft op de tegemoetkoming van het jeugd-LIV ontvangt hij van de Belastingdienst een bedrag per gewerkt uur. Het bedrag van de tegemoetkoming verschilt per leeftijd.

Leeftijd op 31-12-2017               Tegemoetkoming per uur           Maximum bedrag op jaarbasis
18                                             € 0,23                                       €    478,40
19                                             € 0,28                                       €    582,40
20                                             € 1,02                                       € 2.121,60
21                                             € 1,58                                       € 3.286,40

Wat is de peildatum voor de leeftijd?

De peildatum voor de leeftijd is 31 december van het vorige jaar. Als de werknemer op die datum 18, 19, 20 of 21 jaar oud is, heeft de werkgever recht op jeugd-LIV voor zover ook aan de andere voorwaarden is voldaan.

Gemiddeld uurloon

Het gemiddelde uurloon van een werknemer wordt vastgesteld door het SVW-jaarloon te delen door het aantal verloonde uren in het kalenderjaar. Er is sprake van een ondergrens en een bovengrens voor het recht op de tegemoetkoming. Is het gemiddelde uurloon lager dan de ondergrens of hoger dan de bovengrens, dan bestaat er geen recht op jeugd-LIV. In de loop van 2018 worden de definitieve grensbedragen voor de regeling door de Belastingdienst bekendgemaakt. De verwachting is dat dit in mei 2018 zal gebeuren.

Wanneer ontvangt de werkgever de tegemoetkoming?

Het vaststellen van de tegemoetkoming start in 2019. Het proces is gelijk aan het het LIV dat per 2017 is ingegaan. De werkgever ontvangt eerst een voorlopige berekening. Na controle hiervan ontvangt de werkgever de definitieve beschikking. Het bedrag van de tegemoetkoming wordt binnen zes weken na de datum van de definitieve berekening door de Belastingdienst aan de werkgever uitbetaald.

(Bron: Mazars)