Archive for oktober, 2018

Bij de levering van onroerende zaken is in beginsel overdrachtsbelasting verschuldigd. Die bedraagt 2% voor woningen en 6% voor niet-woningen. Maar in bepaalde gevallen kan er gebruik gemaakt worden van de zogenaamde samenloopvrijstelling.

 

Samenloopvrijstelling

De samenloopvrijstelling brengt met zich mee dat bij de levering van een bouwterrein geen overdrachtsbelasting is verschuldigd. De samenloopvrijstelling kan ook worden toegepast bij nieuw vervaardigde onroerende zaken.

Het is daarom van belang vast te stellen wanneer sprake is van een bouwterrein (het nieuw vervaardigd onroerend goed laten we hier nu buiten beschouwing). De wet lijkt hierover duidelijk: het moet kortgezegd gaan om onbebouwde grond die kennelijk bestemd is om te worden bebouwd.

De samenloopvrijstelling houdt in dat er een vrijstelling van overdrachtsbelasting geldt bij de aankoop van een bouwterrein. De levering van een bouwterrein is namelijk belast met btw.

Is grond met te slopen opstallen een bouwterrein?

Met andere woorden: kan bebouwde grond toch onbebouwd zijn voor de btw? Onlangs was voor de rechter in Breda de vraag aan de orde of een stuk grond met daarop te slopen opstallen is aan te merken als bouwterrein, dus als onbebouwde grond.

Afhankelijk van sloopverplichting

De rechter kwam tot de conclusie dat dit alleen het geval is als de verkopende partij een sloopverplichting heeft met betrekking tot de opstallen. In deze zaak was dat niet zo. Contractueel was namelijk vastgelegd dat de koper deze sloopverplichting had.

Uit een recent arrest van de Hoge Raad blijkt dat ook een gedeeltelijke sloop er toe kan leiden dat er toch sprake is van een bouwterrein. Dit kan het geval zijn als de verkoper de verplichting heeft om het gebouw nagenoeg volledig te slopen en het resterende gedeelte niet meer de functie van gebouw kan vervullen. In deze zaak bleef met name de oude voorgevel overeind staan.

Let op! De intentie van partijen speelt dus een rol bij de beoordeling of sprake is van een bouwterrein en of de samenloopvrijstelling van toepassing is.

Tip: Wilt u bouwgrond met te slopen opstallen voor de btw aanmerken als bouwterrein, zorg er dan voor dat de sloopverplichting bij de verkopende partij ligt.

(Bron: HLB van Daal)

 

De zelfstandigenaftrek is een aftrekpost van €7.280 en daarmee een belangrijke fiscale faciliteit voor zelfstandig ondernemers. Om voor deze aftrekpost in aanmerking te komen, moet u als ondernemer wel voldoen aan het urencriterium.

Urencriterium

Het urencriterium betekent dat u in een jaar minstens 1.225 uren voor uw bedrijf werkzaam moet zijn. Op deze manier wordt bereikt dat de zelfstandigenaftrek met name toekomt aan degenen die vooral werkzaam zijn in een eigen bedrijf. Tevens geldt een aanvullende voorwaarde: meer dan de helft van het totale aantal werkzame uren moet in het eigen bedrijf worden gewerkt. Deze voorwaarde geldt niet voor starters. Starters kunnen dus meer uren naast hun bedrijf werkzaam zijn dan in hun bedrijf, zonder dat daardoor de zelfstandigenaftrek verloren gaat.

De uren in loondienst tellen voor een ondernemer alleen mee voor het urencriterium als de werkzaamheden in dienstbetrekking en als ondernemer nauw met elkaar samenhangen. Bovendien moeten de werkzaamheden in dienstbetrekking in het geheel van de ondernemersactiviteiten een ondergeschikte plaats innemen.

(Koenen en Co)

Fiscale winsten FE zelfs na liquidatie moeder verrekenbaar

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, fiscale eenheid
Reacties uitgeschakeld voor Fiscale winsten FE zelfs na liquidatie moeder verrekenbaar

Stel dat een fiscale eenheid met openstaande compensabele verliezen wordt gevoegd in een nieuwe en grotere fiscale eenheid. Korte tijd later wordt de moedermaatschappij van de oude fiscale eenheid ontbonden. Onder omstandigheden kunnen de voorvoegingsverliezen van de oude fiscale eenheid toch te verrekenen zijn met de winst van de nieuwe fiscale eenheid. Dit blijkt uit de volgende zaak voor Hof Den Haag.

Een holding bezat alle aandelen in een vennootschap (A B.V.) die aan het hoofd stond van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting (FE) met haar dochtermaatschappijen B B.V. en C B.V. C B.V. dreef een onderneming. Op 1 oktober 2011 voegde de holding de bestaande FE in een nieuwe FE. De holding zelf, haar dochtervennootschap D B.V. en haar kleindochtervennootschap E B.V. behoorden ook tot deze nieuwe FE. Op dezelfde dag droeg C B.V. haar onderneming met stille reserves binnen de nieuwe FE over aan E B.V. De oude FE had vóór de invoeging in de nieuwe FE nog compensabele verliezen openstaan. Deze verliezen waren voornamelijk toe te rekenen aan C B.V. Eind 2011 werden A B.V., C B.V. en D B.V. ontbonden. De vraag is nu of door de liquidatie van A B.V. de voorvoegingsverliezen van de oude FE nog zijn te verrekenen. Hof Den Haag bevestigt dat dit het geval is. De voorvoegingsverliezen van de oude FE zijn namelijk te verrekenen met de winsten van de nieuwe FE, voor zover deze zijn toe te rekenen aan B B.V. Deze B.V. is immers de laatste vennootschap die is overgebleven van de oude FE. Helaas voor de holding is niets van de winst over 2012 toe te rekenen aan B. B.V. Over dat jaar is daarom geen verrekening van de voorvoegingsverliezen van de oude FE mogelijk.

(Bron: Taxence)

 

De Belastingdienst heeft een aantal mogelijkheden om derden aansprakelijk te stellen voor onbetaald gebleven belastingschulden. Ook het ministerie van Sociale zaken en werkgelegenheid kan soms boetes uitdelen bij uitlening. In dit artikel staat de inlenersaansprakelijkheid centraal en de wijze waarop de aansprakelijkstelling kan worden voorkomen of beperkt. Ook de WAADI en het boetebeleid komen aan de orde.

Inlener

Een inlener huurt een werknemer in van een andere ondernemer. Daarbij heeft de inlener de leiding over of het toezicht op de ingehuurde werknemer. De werknemer blijft daarbij echter wel in dienst bij de uitlener.

 

Uitlener

Een uitlener leent een werknemer uit aan een andere ondernemer om onder leiding of toezicht van die andere ondernemer te werken. De werknemer blijft bij de uitlener in dienst.

 

Doel aansprakelijkstelling inleners

In het verleden kwam het vaak voor dat uitleners failleerden of anderszins hun financiële verplichtingen aan de Belastingdienst niet nakwamen, waardoor de fiscus met lege handen kwam te staan. Door de inlenersaansprakelijkheid kan de fiscus de inlener onder voorwaarden aanspreken op onbetaald gebleven loonheffingen en omzetbelasting van de uitlener.

 

Verwar inlenersaansprakelijkheid niet met aansprakelijkheid bij onderaanneming

Een vergelijkbare regeling als de inlenersaansprakelijkheid betreft de aansprakelijkheid bij onderaanneming. Als bijvoorbeeld een aannemer gebruik maakt van de diensten van een onderaannemer, dan kan de Belastingdienst de aannemer (hoofdaannemer) onder voorwaarden aansprakelijk stellen voor onbetaald gebleven omzetbelasting en loonheffingen. Een verschil tussen inlening en onderaanneming is dat bij onderaanneming het toezicht op en de leiding over de werknemer bij de onderaannemer blijft. Bij inlening van een werknemer blijft de werknemer in dienst van de uitlener, maar komt hij onder toezicht of leiding van de inlener.

 

Belasting- en premies waar inlener aansprakelijk voor is

De inlener is aansprakelijk voor de verschuldigde omzetbelasting door de inlener en voor de verschuldigde loonheffingen. Deze loonheffingen bestaan uit de loonbelasting, premie volksverzekeringen, premie werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet.

 

Welke volgorde bij aansprakelijkstelling door de Belastingdienst?

De Belastingdienst hoeft zijn keuze voor een bepaalde aansprakelijkstelling niet te motiveren. De ontvanger hoeft niet eerst de bestuurder van de uitlener aansprakelijk te stellen, maar hij kan rechtstreeks de inlener aansprakelijk stellen. Dit besliste Rechtbank Zuid-West-Brabant op 15 december 2016.

 

Voorkomen of matigen aansprakelijkstelling

Een inlener kan op verschillende manieren voorkomen dat hij aansprakelijk wordt gesteld voor de onbetaald gebleven omzetbelasting en loonheffingen van de uitlener.

 

Verklaring betalingsgedrag

Om te controleren of de uitlener zijn belastingen afdraagt aan de Belastingdienst, kan de inlener aan de uitlener een zogeheten ‘verklaring betalingsgedrag’ vragen. De uitlener moet deze verklaring bij de Belastingdienst opvragen en vervolgens op verzoek overleggen aan de inlener. Dit geeft geen absolute zekerheid, maar geeft wel een goede indruk van het beeld van de uitlener. Er zijn twee soorten verklaringen betalingsgedrag. Een schone verklaring en een voorbehoudverklaring.

 

Geblokkeerde rekening

Een inlener kan zijn aansprakelijkheid verder uitsluiten of beperken door het storten van een gedeelte van de overeengekomen prijs op een geblokkeerde (=g-)rekening van de uitlener. Dit is een speciale rekening die de uitlener alleen kan gebruiken voor het betalen van de loonheffingen en btw of voor het doorstorten naar een andere g-rekening.

In de praktijk stort de inlener een gedeelte van het factuurbedrag op de g-rekening van de uitlener. Dit gedeelte komt overeen met het bedrag van de loonheffingen en de btw die de uitlener aan de Belastingdienst moet afdragen. Voor het gebruik van een g-rekening gelden allerlei spelregels die men in acht moet nemen. Zijn deze goed in achtgenomen? Dan is de inlener niet aansprakelijk voor de onbetaald gebleven omzetbelasting en loonheffingen van de uitlener. Tot die voorwaarden behoort ook de voorwaarde dat de uitlener voldoet aan de NEN 4400-1 of de NEN 4400-2-norm en staat ingeschreven in het register van de Stichting Normering Arbeid (SNA).

 

Certificering door SNA

Een uitzendbureau kan een certificaat krijgen van de SNA. Daarvoor moeten uitzendbureaus aan strenge voorwaarden voldoen en de uitzendbureaus worden daarop ook jaarlijks meerdere keren gecontroleerd. Maakt een inlener gebruik van een uitzendbureau met een SNA-certificaat, dan is de inlener niet aansprakelijk voor onbetaald gebleven belastingen van het desbetreffende uitzendbureau.

 

Faillissement en g-rekening

Hoewel een g-rekening in beginsel de aansprakelijkheid van de inlener kan beperken of uitsluiten, schuilt er één groot gevaar bij de g-rekening. Dat is het geval bij een faillissement van de uitlener. Als de inlener de vermoedelijk verschuldigde loonheffingen en omzetbelasting op de g-rekening van de uitlener heeft gestort en deze gaat failliet, dan gaat de g-rekening behoren tot de failliete boedel. Dan kan de inlener alsnog door de Belastingdienst aansprakelijk gesteld worden voor alle gestorte bedragen op de g-rekening gedaan na het faillissement van de inlener.

Wijziging rechtsvorm en g-rekening

Bij wijziging van de rechtsvorm van de onderneming van de inlener, bijvoorbeeld een eenmanszaak wordt een B.V., moet de g-rekening van de eenmanszaak worden opgeheven en moet voor de B.V. een nieuwe g-rekening worden geopend.

 

Rechtstreekse storting bij Belastingdienst

Sinds enkele jaren kan een inlener niet meer rechtstreeks bij de Belastingdienst de verschuldigde omzetbelasting en loonheffingen van de uitlener overmaken. Dat was vroeger wel mogelijk en bood een betere bescherming aan de inlener bij een faillissement van de uitlener dan een g-rekening.

 

Verplichtingen uitlener voor de WAADI

Een uitlener is verplicht zich als zodanig bij de Kamer van Koophandel in te schrijven op grond van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (WAADI). Doet een uitlener dat niet, dan kan hij een boete krijgen. De hoogte van de boetes zijn afhankelijk van de omvang van de uitlener enerzijds en het aantal keer dat de uitlener al eerder de fout in is ingegaan. De boetes waren volgens de Centrale Raad van beroep 24 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:370 onevenredig hoog. Daarom is het boetebeleid sinds 1 oktober 2018 versoepeld.

 

Check de status van de uitlener bij de Kamer van Koophandel

Ook een inlener kan een boete krijgen als de uitlener niet of niet goed staat geregistreerd bij de Kamer van Koophandel. De inlener kan een boete voorkomen door vooraf te checken of de uitlener bij de Kamer van Koophandel als zodanig staat geregistreerd. Ga daarvoor naar de site van de Kamer van Koophandel (www.kvk.nl) en type in het zoekvenster de woorden ‘WAADI-check’ in. Vervolgens kan door het invoeren van het registratienummer bij de Kamer van Koophandel worden gecontroleerd of de uitlener aan zijn verplichtingen heeft voldaan.

(Bron: Taxence)

Messengerdienst WhatsApp verwerkt dagelijks miljoenen berichten, waaronder ook een hoop zakelijke communicatie. Een frisse invalshoek: moeten organisaties WhatsApp als zakelijk communicatiemiddel niet gewoon verbieden?

Er zijn verschillende argumenten te bedenken waarom WhatsApp niet geschikt is als zakelijk communicatiemiddel, zeker op apparaten die door de werkgever beschikbaar zijn gesteld. Om te beginnen is daar de privacy. Sinds de Algemene Verordening Gegevensbescherming (tools) in mei 2018 van toepassing is geworden, zijn de privacyproblemen die WhatsApp met zich meebrengt duidelijker geworden. Zo vraagt WhatsApp toestemming om het adresboek in te zien en te gebruiken. Daar staan ook de contactgegevens van andere medewerkers, klanten en zakelijke relaties in.

WhatsApp: geen inzicht en controle

Daarnaast heeft een organisatie weinig inzicht in wat er allemaal achter de schermen van WhatsApp gebeurt: (oud-)collega’s kunnen naar hartenlust chatgroepen aanmaken en over zakelijke onderwerpen communiceren. Dat wil niet zeggen dat alle medewerkers in Nederland massaal muiterij beramen, maar het geeft wel de controle uit handen. WhatsApp is van oorsprong een consumententool; zakelijk gebruik ervan vervaagt de grens tussen werk en privé des te meer.

(Bron: Rendement)

Op de website van UWV staan nieuwe regels voor loonkostenvoordeel (LKV) voor stagiairs. Die moeten ervoor zorgen dat werkgevers geen LKV mislopen doordat ze de regels niet kennen.

Uw organisatie kan bij het aannemen van een stagiair al vanaf het begin van de stage recht hebben op een loonkostenvoordeel (LKV). Dat staat op de website van UWV. Er moet dan wel aan twee eisen worden voldaan:

  • Uw organisatie betaalt de stagiair een vergoeding waar loonheffingen op worden ingehouden. De stagiair is dus opgenomen in de loonaangifte.
  • De stagiair vraagt zelf binnen drie maanden na het begin van zijn stage een doelgroepverklaring LKV aan bij UWV (of machtigt iemand om dat voor hem te regelen).

Looptijd inclusief stageperiode

Komt de stagiair na zijn stage als werknemer bij uw organisatie in dienst, dan kan het LKV gewoon doorlopen. De totale looptijd is (momenteel) maximaal drie jaar, dat is dan inclusief de stageperiode. Als na de stage de doelgroepverklaring pas wordt aangevraagd, zal het meestal te laat zijn, omdat de werknemer tijdens zijn stage al in (fictieve) dienstbetrekking was.

Alsnog LKV na indiensttreding

Kreeg de stagiair geen stagevergoeding waarover uw organisatie loonheffingen moest berekenen? Bijvoorbeeld alleen een onbelaste reiskostenvergoeding? Dan moet hij – als hij aansluitend bij uw organisatie in dienst komt – de doelgroepverklaring LKV binnen drie maanden na indiensttreding regelen om ervoor te zorgen dat uw organisatie alsnog recht krijgt op loonkostenvoordeel. De stageperiode telt dan ook niet mee voor de looptijd van het LKV.

LKV aanvragen via loonaangifte

Om na afloop van 2018 loonkostenvoordeel uitbetaald te krijgen, moet uw organisatie in het werknemersgedeelte van de loonaangiftes over 2018 aangeven voor welk LKV de werknemer in aanmerking komt. Dat mag alleen als er een doelgroepverklaring LKV in de administratie wordt bewaard.

(Bron: Rendement)

Het kabinet heeft definitief besloten de dividendbelasting niet af te schaffen. Dat zei premier Mark Rutte maandag na coalitieoverleg. Tegen de maatregel was veel verzet. Het kabinet liet onlangs al weten de maatregel te heroverwegen.

,,We hebben gezocht naar een goed pakket voor bedrijfsleven dat meer draagkracht heeft”, zei de premier. Het bedrag van de dividendbelasting gaat volledig naar het bedrijfsleven, zowel grote als kleine bedrijven. De oppositie had aangedrongen op geld voor de publieke sector.

Het gaat volgend jaar om 1,9 miljard euro. Welke maatregelen het pakket precies behelst, wilde Rutte niet zeggen. Hij wil eerst de Kamer informeren.

Volgens Rutte was de afschaffing van de dividendbelasting nooit bedoeld voor een enkel bedrijf. Unilever, dat in die context vaak werd genoemd, besloot vorige week de voorgenomen verhuizing van het hoofdkantoor naar Nederland op de lange baan te schuiven. ,,Een belangrijke test case van het succes van zo’n maatregel ging vorige week niet goed”, was Ruttes omschrijving.

De premier verdedigde de maatregel het afgelopen jaar vurig. Hij voelde ,,tot in zijn diepste vezels” dat de afschaffing goed zou zijn voor het vestigingsklimaat. Maar op vragen of het zijn positie heeft beschadigd, reageerde hij laconiek. ,,Een kras? Mijn baan is een verzameling van krassen. Het draagvlak voor deze maatregel was beperkt en we menen nu een pakket te hebben dat qua draagvlak beter zal scoren.”

Bron: ANP

De Belastingdienst heeft een brief gestuurd aan bezwaarmakers tegen de box 3-heffing 2017 waarin de dienst uitlegt welk bezwaar als ‘massaal bezwaar’ wordt aangewezen en welk bezwaar niet (en de bezwaarmaker nader moet motiveren).

Alleen bezwaren die gaan over de vraag of de box 3-heffing een inbreuk is op het eigendomsrecht van de vermogende (‘strijdigheid met Europees recht’) kunnen meedoen met de massaalbezwaarprocedure. Zie hiervoor het besluit van staatssecretaris Snel van Financiën. De Belastingdienst informeert de bezwaarmaker in de brief of het bezwaar in aanmerking komt voor deze massaalbezwaarprocedure. Deze bezwaarschriften worden centraal aangehouden totdat de Hoge Raad uitspraak doet over de kwestie.

Bezwaren die zijn gericht tegen afwijking van de aangifte of het argument bevatten dat de box 3-heffing een individuele buitensporige last is, zijn geen bezwaren die meedoen met de massaalbezwaarprocedure. Hierop zal de Belastingdienst apart uitspraak doen. De bezwaarmakers krijgen zonodig de gelegenheid om hun bezwaar te onderbouwen.

Let op. Het is niet voldoende om uitsluitend het argument aan te dragen dat box 3-heffing als een buitensporige last wordt gezien omdat de heffing hoger is dan het daadwerkelijke rendement. De rechter heeft immers eerder geoordeeld dat dit niet voldoende is om te spreken van een ‘buitensporige last’. De Belastingdienst vraagt daarom inzage in de inkomens- en vermogenspositie waarbij ook andere feiten en omstandigheden van belang kunnen zijn. Een motivering is dus noodzakelijk.

Bron: Redactie TaxLive

De provincie Overijssel heeft de Subsidieregeling voucherregeling startende ondernemers geheel herzien. Binnen de nieuwe opzet sluit de regeling aan op de Startversneller van Oost NL.

Het doel van de regeling is het verstrekken van subsidie voor coaching, training of opleiding ten behoeve van de verbetering van ondernemerskwaliteiten en -vaardigheden. Voor de eerste openstelling van de gewijzigde regeling is een budget van 100.000 euro beschikbaar.

In aanmerking komen startende ondernemers. Onder een startende ondernemer wordt verstaan: een ondernemer die gaat starten of is gestart met een eigen bedrijf, wiens onderneming een standplaats heeft in Overijssel en die maximaal vijf jaar geregistreerd staat in het register van de Kamer van Koophandel.

De subsidie heeft de vorm van een voucher die kan worden besteed aan coaching. De coaching heeft betrekking op het ontwikkelen van ondernemersvaardigheden zoals financiën, acquisitie of managementvaardigheden. Daarnaast kan een subsidie worden aangevraagd voor opleiding en training. Subsidie voor opleiding of training kan alleen aangevraagd in combinatie met een subsidie voor coaching.

De subsidie bedraagt 80 procent van de subsidiabele kosten met een minimum van 500 euro en een maximum van 1000 euro per aanvraag voor enkel coaching of maximaal 2000 euro per aanvraag indien de aanvraag betrekking heeft op zowel de coaching als de training of opleiding.

Aanvragen kunnen van 5 oktober 2018 tot en met 9 november 2018 worden ingediend bij Oost NL. Aanvragen worden op volgorde van ontvangst behandeld.

Zie voor meer informatie ook de website van De Startversneller.

(Bron: Vindsubsidies)

Moet een werknemer minder gaan werken na langdurige ziekte of gewijzigde bedrijfseconomische omstandigheden, dan heeft hij recht op een gedeeltelijke transitievergoeding. Dit geldt ook als de werkgever en werknemer de urenvermindering in overleg afspreken, zo blijkt uit een arrest van de Hoge Raad.

In de zaak ging het om een werkneemster van wie de arbeidsovereenkomst na twee jaar ziekte werd beëindigd. Ze kreeg wel meteen een nieuw dienstverband, waarbij zij haar werkzaamheden voor 55% voortzette. Voor de vermindering van haar arbeidsuren wilde de werkneemster graag een transitievergoeding ontvangen. Toen de werkgever dit weigerde te betalen, stapte de werkneemster naar de kantonrechter. Deze wees de gedeeltelijke transitievergoeding aan de werkneemster toe, maar in hoger beroep oordeelde het gerechtshof anders. Volgens het hof was er door de urenvermindering slechts sprake van een aanpassing van de arbeidsovereenkomst (en niet van ontslag) en had de werkneemster volgens de wet in zo’n situatie geen recht op een transitievergoeding. Het hof nam daarbij in overweging dat de urenvermindering in overleg met de werkneemster tot stand was gekomen.

Recht op gedeeltelijke transitievergoeding

De Hoge Raad oordeelde echter dat een werknemer wél recht op een gedeeltelijke transitievergoeding heeft als zijn arbeidsplaats gedeeltelijk vervalt door bedrijfseconomische omstandigheden of blijvende gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Deze omstandigheden behoren volgens de Raad niet voor rekening van de werknemer te komen, omdat het onredelijk zou zijn als hij door de urenvermindering uiteindelijk bij een eventueel ontslag voor een lagere transitievergoeding in aanmerking zou komen.

Vermindering arbeidsduur moet substantieel en structureel zijn

De Raad stelde wel twee voorwaarden aan het toekennen van de gedeeltelijke transitievergoeding. De vermindering van de arbeidsduur moet:

  • substantieel zijn: het gaat dan om een vermindering van de arbeidsduur van minstens 20%.
  • structureel zijn: dat wil zeggen dat de vermindering naar redelijke verwachting blijvend moet zijn.

De werkgever moet bij de berekening van de transitievergoeding in zo’n geval uitgaan van het salaris dat de werknemer over het urenverlies werkte. Een voorbeeld: een werknemer werkte eerst 40 uur en na de urenvermindering 24 uur. De werkgever moet het salaris dat de werknemer op basis van 40 uur verdiende dan terugrekenen naar 16 uur (het urenverlies) en dit als uitgangspunt gebruiken voor de berekening van de transitievergoeding.

(Bron: Rendement)