Archive for november, 2018

Het kabinet werkt de plannen over de positie van zzp’ers op de arbeidsmarkt verder uit. De plannen ter vervanging van de Wet DBA blijven op hoofdlijnen zoals deze in het regeerakkoord zijn geschetst. De invoering van de verplichte arbeidsovereenkomst bij een laag tarief en de opt-out mogelijkheid aan de bovenkant van de arbeidsmarkt lopen echter vertraging op: er wordt naar gestreefd deze per 2021 in te voeren. In de loop van 2019 wordt bezien of en wanneer de webmodule voor opdrachtgevers wordt ingevoerd en wat dit betekent voor het huidige handhavingsmoratorium van de Wet DBA. Deze status blijkt uit de voortgangsbrief van het kabinet over dit dossier.

Webmodule

Via een webmodule krijgen opdrachtgevers zekerheid over de vraag of een arbeidsrelatie kan worden gezien als ‘buiten dienstbetrekking’. In dat geval geeft de webmodule een opdrachtgeversverklaring af die de werkgever vrijwaart van loonheffingen (tenzij de vragen niet naar waarheid zijn beantwoord en tenzij feitelijk anders wordt gewerkt). De verwachting is dat de webmodule eind 2019 gereed is; maar het kabinet houdt een kleine slag om de arm of met de webmodule zekerheid kan worden gegeven. Voor de zomer zal het kabinet een update geven over de testresultaten en de ingebruikname van de webmodule.

Arbeidsovereenkomst bij laag tarief

Deze maatregel kan volgens het kabinet worden vormgegeven door een nieuwe arbeidsovereenkomst in het Burgerlijk Wetboek op te nemen, die gelijkwaardig is aan de bestaande arbeidsovereenkomst. De maatregel loopt vertraging op tot tenminste 2021, omdat er een substantieel risico is dat de zij strijdig is met EU-recht. Om die reden worden ook alternatieve maatregelen onderzocht ter bescherming van zzp’ers aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Concreet noemt het kabinet een minimumtarief, dat inhoudt dat zzp’ers niet minder dan tussen de 15 en 18 euro per uur betaald mogen krijgen.

Opt-out bij hoog tarief

De consequenties van de opt-out voor zelfstandigen met een hoog tarief zijn nader ingevuld. De afbakening van de groep voor wie de opt-out gaat gelden is nog niet helemaal duidelijk; de tariefgrens van € 75 lijkt nog niet definitief. Ook deze maatregel zal niet eerder ingaan dan per 2021.

Bij een opt-out verklaren opdrachtgever en opdrachtnemer gezamenlijk dat zij wensen dat de opdrachtnemer niet als verzekerde voor de werknemersverzekeringen wordt beschouwd. Daarmee is de opdrachtgever gevrijwaard van loonheffingen, ook als blijkt dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst. De vrijwaring geldt niet als niet aan de voorwaarden voor de opt-out is voldaan; dan kan wel met terugwerkende kracht worden beoordeeld dat sprake is van een arbeidsovereenkomst. De opdrachtnemer die een opt-outverklaring heeft ondertekend, heeft geen recht op uitkeringen op grond van de werknemersverzekeringen.

Handhaving Wet DBA

Op 1 juli 2018 heeft de Belastingdienst het Toezichtplan Arbeidsrelaties gepubliceerd, dat invulling geeft aan het toezicht op arbeidsrelaties gedurende het huidige handhavingsmoratorium, dat in ieder geval duurt tot 1 januari 2020. Het plan houdt in dat de Belastingdienst minimaal 100 opdrachtgevers selecteert om te bezoeken en mee in gesprek te gaan over hun werkwijze met opdrachtnemers. Het kabinet geeft aan dat de 100 opdrachtgevers inmiddels zijn geselecteerd en het merendeel van de bedrijfsbezoeken is gestart. In de loop van 2019 wordt duidelijk hoe de handhaving verder zal worden ingevuld, nu de beoogde datum van 2020 (deels) niet zal worden gehaald.

Verduidelijking begrip gezagsverhouding

Het kabinet heeft eerder aangekondigd het begrip ‘gezagsverhouding’ – als één van de criteria voor een arbeidsovereenkomst – te zullen verduidelijken. Per 1 januari 2019 zal deze verduidelijking worden opgenomen in het Handboek loonheffingen van de Belastingdienst. De tekst is al gepubliceerd en is hier beschikbaar. In de tekst wordt een reeks aan relevante aspecten benoemd, maar worden geen handvatten geboden om deze aspecten te wegen. Daar is immers ook de webmodule voor bedoeld.

(Bron: PWC)

De Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen maakt het mogelijk dat een pensioen in eigen beheer fiscaal gefaciliteerd wordt beëindigd. Voor deze fiscaal gefaciliteerde beëindiging is onder meer vereist dat tijdig een juist en ingevuld informatieformulier naar de Belastingdienst wordt gestuurd. In de praktijk is de tijd om het informatieformulier in te dienen vaak te kort.

Tot 1 januari 2020 kunnen dga’s hun in eigen beheer opgebouwd (premievrij) pensioen fiscaal gefaciliteerd afkopen of omzetten in een oudedagsverplichting. Bij een dergelijke afkoop of omzetting kan het pensioen in eigen beheer (PEB) fiscaal geruisloos worden prijsgegeven als de waarde in het economische verkeer van die aanspraak op het moment van prijsgeven hoger is dan de fiscale balanswaarde van die pensioenverplichting bij het eigenbeheerlichaam. Daarbij moet de dga het PEB volledig afkopen of omzetten in een oudedagsverplichting en is geen revisierente verschuldigd. Bij afkoop geldt bovendien nog een korting van 25% (2018) op het bedrag dat tot het loon uit vroegere dienstbetrekking behoort.

 

Wettelijke termijn van één maand is te kort

In de praktijk is de termijn van één maand voor het inleveren van het informatieformulier na afkoop of omzetting van het PEB tekort gebleken. Daarom komt de staatssecretaris nu met een aantal goedkeuringen.

 

Goedkeuring: uitstel termijn indienen informatieformulier

Een informatieformulier dat binnen een jaar na afkoop of omzetting van het PEB wordt ingediend, geldt als tijdig ingediend. Heeft de afkoop of omzetting meer dan 46 weken geleden plaatsgevonden, dan krijgt de dga zes weken na 31 oktober 2018 de tijd om het formulier in te dienen. Om van deze goedkeuring gebruik te kunnen maken, moet aan alle overige voorwaarden voor afkoop of omzetting van het PEB zijn voldaan. Bij afkoop van het PEB moet daarbij ook zijn voldaan aan de aangifteverplichtingen en afdracht voor de vanwege de afkoop verschuldigde loonheffingen.

 

Goedkeuring: extra uitstel om medeondertekening (gewezen) partner te krijgen

Als de inspecteur constateert dat een medeondertekening ontbreekt op het informatieformulier door een (gewezen) partner, krijgt de dga nog een periode van zes weken om dit te herstellen en de handtekening te krijgen van zijn (gewezen) partner. Deze herstelmogelijkheid gaat ook gelden voor informatieformulieren die binnen de hierboven verlengde termijn zijn of worden aangeleverd.

(Bron: Taxence)

Staatssecretaris Snel meldt in de 22e halfjaarsrapportage van de Belastingdienst dat de problemen nog groot, complex en hardnekkig zijn. De afhandeling van bezwaren binnen de Awb-termijn lukt steeds minder goed.

Bezwaarbehandeling

Het percentage dat binnen de Awb-termijn wordt afgehandeld is van 85% in de eerste helft van 2017 gedaald naar 81% in de eerste helft van 2018. Per belastingmiddel verschilt dit percentage en de oorzaak daarvan. De grootste hoeveelheid bezwaren ziet op de inkomensheffing. Er zijn het afgelopen half jaar stappen gezet om het bezwaarproces daar te verbeteren. Deze maatregelen sorteren echter nog onvoldoende effect, omdat de werving van nieuwe personele capaciteit voor dit proces moeizaam verloopt. Ook bij andere belastingmiddelen wordt de Awb-termijn voor bezwaren te weinig gehaald. Snel stuurt eind november een brief met een Belastingdienstbrede analyse van het probleem en mogelijke oplossingen.

 

Gebruik van camerabeelden voor toezicht privégebruik auto

Het onderzoek naar het gebruik van (gegevens ontleend aan) camerabeelden voor de controle van de bijtelling privégebruik auto in de inkomsten- en loonbelasting wijst uit dat met het gebruik van de camerabeelden niet kan worden voldaan aan het vereiste van proportionaliteit dat voortvloeit uit de privacyregelgeving. Daarom heeft Snel besloten deze camerabeelden niet meer te gebruiken voor dit toezicht. Voor de controle of een auto van de zaak waarvoor niet wordt bijgeteld op (kalender)jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt, hanteert de Belastingdienst een mix aan controle-instrumenten. Nu de camerabeelden niet meer worden gebruikt, voert de Belastingdienst de controle met de andere beschikbare instrumenten uit.

 

Schenk- en erfbelasting

De achterstand kan naar verwachting in lijn met een eerdere toezegging in 2018 worden verminderd naar het gebruikelijke niveau. Snel zal de Kamer later dit jaar daar nog over informeren.

 

Over de resultaten van alle inspanningen zal Snel in de 23e halfjaarsrapportage rapporteren. Dit zal de laatste halfjaarsrapportage zijn. De Kamer zal voortaan een jaarplan ontvangen over de de doelstellingen en plannen van de Belastingdienst. Het eerste Jaarplan ‘nieuwe stijl’ stuurt Snel begin november naar de Kamer.

(Bron: Taxence)

Als ondernemer geniet u tal van fiscale voordelen. Maar wanneer bent u als zzp’er fiscaal gezien ondernemer?

Fiscale voordelen

TractorHet ondernemerschap kent tal van fiscale voordelen. Een belangrijk fiscaal voordeel is de zelfstandigenaftrek van € 7.280. De voorwaarden voor deze aftrek is dat u ondernemer voor de inkomstenbelasting bent en dat u voldoet aan het urencriterium van 1.225 uur per jaar.

Zzp’er ondernemer?

Eerder bracht een zzp’er zijn zaak voor de rechter, omdat de inspecteur hem niet als ondernemer wilde aanmerken. In plaats daarvan was volgens de inspecteur sprake van resultaat uit werkzaamheid. Dit betekende dat geen recht bestond op onder andere de zelfstandigenaftrek.

Ook zelfstandig beroep

Uit de uitspraak volgt allereerst dat ook een zelfstandig uitgeoefend beroep een onderneming kan vormen. In de betreffende zaak was de zzp’er zelfstandig werkzaam in de agrarische sector. De rechter ging daarop na of voldaan werd aan de fiscale eisen voor het ondernemerschap.

Eén opdrachtgever, toch onderneming

In één van de ter discussie staande jaren werd 93% van de opbrengst door de zzp’er behaald via één opdrachtgever. Toch stond dit een onderneming niet in de weg. Belangrijker was of er voldoende ondernemersrisico werd gelopen.

Ondernemersrisico

Uit de feiten bleek dat de zzp’er inderdaad ondernemersrisico liep. Zo diende de man zelf voor voldoende klanten te zorgen, was hij zelf aansprakelijk voor eventuele schade, liep hij debiteurenrisico en diende hij vooraf in te schatten hoeveel uren werk een bepaalde klus zou opleveren. De rechter kwalificeerde de man dan ook als ondernemer.

Geen investeringen?

Dat er niet geïnvesteerd zou zijn, was volgens de rechter niet van belang. Ook niet dat er zich geen enkel debiteurenrisico had voorgedaan. Bepalend is slechts of dat risico al dan niet gelopen wordt.

Heeft u vragen over de fiscale eisen ten aanzien van het ondernemerschap, neem dan contact met ons op.

(Bron: HLB)

Het Hof in Den Haag heeft onlangs bepaald dat een onderlinge financiële afspraak tussen twee

(ex-)echtgenoten die niet door een notaris is vastgelegd, nietig is (de overeenkomst wordt geacht nooit te hebben bestaan).

In het betreffende geval hadden de inmiddels ex-echtgenoten tijdens hun huwelijk, zelf in onderling overleg, een aanvulling gemaakt op hun huwelijkse voorwaarden. In hun huwelijkse voorwaarden waren zij overeengekomen dat zij alles wat jaarlijks van hun inkomen overbleef na voldoening van de kosten van de huishouding, zouden delen. De echtgenoten hebben aanvullend op hun huwelijkse voorwaarden de afspraak gemaakt dat de man aan de vrouw, voor iedere maand dat hun huwelijk in stand bleef, een bedrag van 375 gulden moest voldoen. Het totale bedrag dat de man op basis van de regeling aan de vrouw moest betalen, hoefde pas te worden voldaan bij het einde van het huwelijk.

Inmiddels is het huwelijk van partijen geëindigd en staan de ex-echtgenoten voor de rechter die de vraag dient te beantwoorden of de echtgenoten deze afspraak in onderling overleg konden maken en vastleggen.

Het Hof Den Haag heeft gesteld dat deze aanvullende afspraak van de ex-echtgenoten dient te worden aangemerkt als (aanvullende) huwelijkse voorwaarden. Onder meer omdat de overeenkomst duidelijk in verband staat met het huwelijk van de man en de vrouw en erop gericht is de jaarlijkse verrekening zoals opgenomen in hun huwelijkse voorwaarden aan te vullen. Het maakt daarbij niet uit dat de verplichting tot betaling pas ontstaat als het huwelijk wordt ontbonden. Omdat de overeenkomst dient te worden gezien als een huwelijkse voorwaarde moet deze, om geldig te kunnen zijn, worden vastgelegd door een notaris in een notariële akte. Gebeurt dat niet, dan is de onderling gemaakte afspraak nietig.

(Bron: WVDB)

Kan ik mijn onderneming voortzetten?

Als ondernemer krijgt u bij een echtscheiding het nodige voor de kiezen. Naast keuzestress over de verdeling van het vermogen, het pensioen en de koopwoning komt u ook voor de vraag te staan of de onderneming kan worden voortgezet. En zo ja, wat moet u aan uw ex-partner betalen? Dit kan leiden tot vele discussies. Het uitkopen van uw ex-partner kan een behoorlijke aanslag betekenen op de financiering. En vergeet niet dat u mogelijk ook alimentatie moet betalen.

Wat is de waarde van mijn onderneming?

Bij een huwelijk in gemeenschap van goederen, moet u de waarde van de onderneming of van de aanmerkelijk belang aandelen van de dga verdelen. Dit speelt ook als in huwelijkse voorwaarden een verrekenbeding is opgenomen. Uw ex-partner heeft mogelijk recht op een deel van de waarde van de onderneming of de aandelen.

Die waarde van uw onderneming is op verschillende manieren te bepalen. Denk hierbij niet alleen aan het vaststellen van de waarde van de bezittingen van de onderneming, maar ook aan de wijze van waardering van de winsten. En dat kan leiden tot een andere verrekening vordering van de ex-partner. Onze waarderingsspecialisten helpen u graag bij het vaststellen van de waarde van uw onderneming.

Per 1 januari 2018 is het huwelijksvermogensrecht gewijzigd

Wanneer u al een onderneming heeft voordat u trouwt (huwelijken na 1 januari 2018), dan valt deze onderneming buiten de beperkte gemeenschap van goederen. Start u tijdens het huwelijk een onderneming? Dan valt de onderneming, net als onder de oude wetgeving, in de gemeenschap van goederen. Wanneer dit wegens het ondernemersrisico of anderszins niet gewenst is, dan moet u ook onder de nieuwe wetgeving huwelijkse voorwaarden opmaken. Dit kan een hoop extra leed bij een echtscheiding voorkomen.

Heeft advies nodig bij de financiële keuzes die u moet maken na een echtscheiding? Neem contact met mij op. Ik denk graag met nu mee.

(Bron: GT)

Met de invoering van de Wet civielrechtelijk bestuursverbod heeft de rechter de mogelijkheid om bestuurders van verenigingen, coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappijen, nv’s, bv’s en stichtingen een bestuursverbod op te leggen voor de maximale duur van vijf jaar. In september zijn de eerste twee verboden ingeschreven in het door de Kamer van Koophandel (KvK) bijgehouden register.

Civielrechtelijk bestuursverbod voor wangedrag bij faillissementen

De wet geeft de rechter onder meer de mogelijkheid om bestuurders die faillissementsfraude plegen of zich schuldig maken aan wangedrag in aanloop naar een faillissement een civielrechtelijk bestuursverbod op te leggen. Het bestuursverbod geldt bij faillissementen van na 1 juli 2016. Het Openbaar Ministerie en de curator van de failliete rechtspersoon kunnen de rechtbank verzoeken het verbod op te leggen.

Overzicht van opgelegde civielrechtelijke bestuursverboden

Bij invoering van de wet is bepaald dat Handelsregisterwet 2007 zou worden aangepast, zodat het registreren van opgelegde bestuursverboden door de KvK mogelijk wordt. De aanpassing van de wet heeft vertraging opgelopen, waardoor er juridisch gezien nog geen verboden kunnen worden geregistreerd in het door de KvK inmiddels opengestelde register. De KvK heeft de opgelegde bestuursverboden die door de Rechtbank Den Haag zijn opgelegd wel al gepubliceerd. In een overzicht op de website houden zij de opgelegde civielrechtelijke bestuursverboden bij. Hierbij vermelden zij naam van de natuurlijke persoon en tevens de begin- en einddatum waarop het verbod van kracht is. Ook wordt de datum en tijd getoond dat het bestuursverbod openbaar is. Na afloop van het bestuursverbod worden de gegevens van de betreffende natuurlijke persoon verwijderd uit het overzicht.

Op de website van de KvK kunt u het volledige overzicht zien van de opgelegde bestuursverboden. Weer een extra reden om het handelsregister te raadplegen.

(Bron: ABAB)

Gaat u een eigenwoninglening aan bij uw ouders of bij een andere gelieerde (rechts)persoon? Dan moeten beide partijen zakelijk handelen. De Belastingdienst beoordeelt deze leningen dan ook kritisch. Zou een derde onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden deze lening ook zijn aangegaan?

Onlangs deed de rechtbank Den Haag uitspraak in een zaak over een onzakelijke eigenwoninglening. De man van de eiseres was een lening voor zijn eigen woning aangegaan bij zijn ouders. Het rentepercentage van de lening bedroeg 9% (rentevaste periode van vijftien jaar) en er was een looptijd afgesproken van dertig jaar. Er waren verder geen zekerheden bedongen door de ouders. In de aangifte inkomstenbelasting claimden de eiseres en haar partner ieder een gedeelte van de rente als aftrek voor de eigen woning. Bij de partner ging de inspecteur akkoord met de geclaimde renteaftrek, bij de aangifte van de eiseres niet. De inspecteur was van mening dat een rentepercentage van 9% te hoog is en stelde dit bij naar 4,5%.

Uitspraak

De rechtbank Den Haag stelde de inspecteur in het gelijk. Tijdens het aangaan van de lening was een rente van 3% gangbaar bij een rentevaste periode van vijftien jaar. Doordat er door de ouders van de partner geen zekerheden waren bedongen mag de rente weliswaar hoger vastgesteld worden, maar een rente van 9% is buitenproportioneel. Zeker omdat de partner van de eiseres voldoende inkomen heeft om niet in betalingsproblemen te komen.

De eiseres kon onvoldoende aannemelijk maken  dat een rentepercentage van 9% zakelijk is. Het feit dat de renteaftrek bij haar partner wel is goedgekeurd, staat hier volgens de rechtbank los van. De inspecteur is bevoegd de volledige aangifte te controleren. Dat de inspecteur de in aftrek gebrachte rente bij de partner wel volledig heeft geaccepteerd, leidt niet tot een ander oordeel.

Als u een lening aangaat bij een gelieerde (rechts)persoon is het van belang de lening te baseren op zakelijke voorwaarden en rekening te houden met de omstandigheden. U moet zich altijd afvragen of een willekeurige derde de lening ook verstrekt onder dezelfde voorwaarden. Laat u goed informeren over de voorwaarden van dergelijke leningen en leg de motieven goed vast om discussie met de Belastingdienst te voorkomen., eventueel ook in relatie tot mogelijke schenkingen.

(Bron: ABAB)

Welk deel van de liquide middelen behoort toe aan de zaak en welk deel is privé? Dat is belangrijk voor de vraag of er meer liquiditeiten op de bankrekening staan dan voor de onderneming noodzakelijk is. Want dat deel – ‘duurzaam overtollige liquide middelen’ – dient u in box 3 aan te geven.

Voor een IB-ondernemer geldt dat hij op grond van de regels voor de zogeheten vermogensetikettering moet bepalen welke activa en passiva er op de balans van de onderneming thuishoren. Die regels zijn ook van toepassing op het saldo van de liquide middelen dat op de zakelijke bankrekening staat. Voor zover er meer liquiditeiten op de bankrekening staan dan voor de onderneming noodzakelijk is (de duurzaam overtollige liquide middelen), moet dat deel in box 3 worden opgenomen. Daarover is dan vermogensrendementsheffing verschuldigd.

Tip: Vanuit fiscaal oogpunt is het aantrekkelijk om zoveel mogelijk vermogen als zakelijk te etiketteren als er geen of een laag rendement op wordt behaald.

Hoeveel vermogen is er binnen de onderneming nodig?

Uiteindelijk is het aan de ondernemer om binnen de grenzen der redelijkheid te bepalen welk deel van de liquide middelen zakelijk zijn. Bij het indienen van de aangifte inkomstenbelasting heeft de ondernemer onderbouwd welk deel van het saldo liquide middelen als zakelijk kan worden aangemerkt. Dat is vooral van belang in de gevallen dat het saldo omvangrijk is en daarbij de vraag opkomt of het allemaal nodig is binnen de onderneming. Te denken valt aan het sparen voor bepaalde bedrijfsdoelen, zoals expansie, investeringen en/of overnames van andere bedrijven. Als dergelijke plannen goed onderbouwd zijn, dan kan gesteld worden dat de liquide middelen voldoende bedrijfsgebonden zijn en dus niet duurzaam overtollig.

Wat heeft de rechter beslist?

Recent heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een uitspraak gedaan over de vraag welk deel van de liquide middelen tot het ondernemingsvermogen behoren. Belanghebbende is advocaat en met een andere advocaat mede-eigenaar van een advocatenpraktijk. Bij de ingediende aangifte inkomstenbelasting 2013 was het saldo liquide middelen op de ondernemingsbalans van € 388.988. De inspecteur vond een saldo van € 50.000 aan liquide middelen voldoende en corrigeerde de aangifte voor het verschil. In hoger beroep oordeelde het hof dat belanghebbende de grenzen van de redelijkheid niet had overschreden door een ruimere buffer in acht te nemen. De hoogte van het saldo van de liquide middelen stond daarmee niet ter discussie.

Overwegingen belanghebbende

Overwegingen van belanghebbende om een hoog saldo liquide middelen als buffer aan te houden zijn tweeërlei. Er sprake is van een door twee advocaten gedreven advocatenpraktijk en er bestaat onzekerheid over het vertrek van de mede-eigenaar. Daarnaast speelt ook de grote mate van afhankelijkheid van de gefinancierde rechtsbijstand, die door bezuinigingen onder druk staat, mee. In latere jaren heeft er zich een omzetdaling voorgedaan.

Tip In het geval dat een omvangrijk saldo liquide middelen als zakelijk is geëtiketteerd, is een goede onderbouwing van belang.

(Bron: SRA)

Als u als ondernemer dit jaar niet meer dan € 314.673 investeert, heeft u in beginsel recht op de investeringsaftrek voor kleinschalige investeringen. Met name in de laatste maanden van het jaar is het van belang na te denken hoe u deze aftrek kunt optimaliseren.

Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA)

De KIA is een extra aftrek op de winst, waarvan de grootte afhankelijk is van de omvang van uw investeringen in een jaar. Onderstaande tabel geeft de omvang van de aftrek in 2018 weer.

Investeringsbedrag

 Meer dan  Niet meer dan  KIA
 € 0  € 2.300  € 0
 € 2.300  € 56.642  28%
 € 56.642  € 104.891  € 15.863
 € 104.891  € 314.673  € 15.863 -/- 7,56% van het gedeelte boven € 104.891
 € 314.673  –  € 0

Degressief

Uit de tabel blijkt dat de KIA voor een deel degressief verloopt, ofwel een groter bedrag aan investering levert minder KIA op.

Voorbeeld: bij een investering van € 100.000 heeft u recht op € 15.863 aan KIA. Bij een investering van € 200.000 is dit nog maar € 15.863 -/- 7,56% x (€ 200.000 -/- € 104.891) = € 15.863 -/- € 7.190 = € 8.673.

Meer of minder KIA

Investeringen groter dan € 2.300 leveren dus meer KIA op tot € 56.642 naarmate het bedrag van de investering toeneemt. Investeringen groter dan € 104.891 leveren bij een toenemend bedrag aan investering juist minder KIA op. Tussen € 56.642 en € 104.891 blijft de KIA gelijk.

Hoe optimaliseren?

U kunt uw KIA op meerdere manieren optimaliseren. Bij grotere bedragen is het raadzaam uw investeringen over de jaren te spreiden, ervan uitgaande dat u deze grotere investeringen niet ieder jaar pleegt.

Voorbeeld: u koopt in 2018 twee bestelauto’s van € 25.000 en in 2019 ook. Bij een gelijkblijvende KIA in 2019, levert dit in 2018 en 2019 een KIA op van € 50.000 x 28% = € 14.000. Samen dus € 28.000. Koopt u dit jaar vier bestelauto’s van € 25.000 en in 2019 niets, dan levert dit € 15.863 aan KIA op, ofwel € 12.137 minder.

Tip: grotere investeringen kunt u dan beter over de jaren spreiden.

Investeringen clusteren

Andersom kunt u kleinere investeringen onder € 2.300 beter clusteren.

Voorbeeld: u koopt dit jaar een laptop van € 2.000 en volgend jaar een PC van € 1.500. Investeert u verder niet, dan levert dit in beide jaren geen KIA op, omdat u onder de grens van € 2.300 blijft. Koopt u echter dit jaar de laptop én de PC en volgend jaar niets, dan levert dit € 3.500 x 28% = € 980 aan KIA op.

Heeft u vragen over de KIA, neem dan contact met ons op.

(Bron: SRA)