Archive for december, 2018

In de aanloop van elk nieuw kalenderjaar worden de heffingskortingen opnieuw vastgesteld. Zo ook voor het jaar 2016. Normaal gebeurt dat tijdig, zodat de Belastingdienst hiermee nog rekening kan houden met de uitbetaling van voorlopige teruggaven. Maar dat was niet het geval met de met €12 verhoogde algemene heffingskorting voor 2016. Die verhoging werd pas bekend in december 2015, waardoor de Belastingdienst daar geen rekening meer mee kon houden bij de uitbetaling van de voorlopige teruggaven. Nu wil het geval dat voor een teruggaaf bij de definitieve aanslagregeling in 2016, net als in 2018 overigens, een minimaal teruggavebedrag gold van € 14. Daarom konden veel belastingplichtigen die genoemde € 12 niet alsnog ontvangen bij de definitieve aanslagregeling. Toch is nu besloten om het bedrag alsnog uit te betalen aan, naar wij hebben begrepen, zo’n 175.000 belastingplichtigen. Behoort u tot die groep? Dan zult u hierover binnenkort een brief ontvangen van de Belastingdienst.

(Bron: RB)

eel Nederlanders hebben schulden. Zolang de rente en de aflossing nog betaalbaar zijn, is er doorgaans niets aan de hand. Anders wordt het als er hoge schulden en betalingsproblemen zijn. En wat als niet jij de schulden hebt, maar je samenwonende partner? Ben jij dan ook aansprakelijk?

Ongehuwd samenwonen zonder contract

Zolang niets zwart op wit staat, neem je geen schulden over van de partner wanneer je gaat samenwonen. Als je dus niet getrouwd bent, geen geregistreerd partnerschap hebt of zaken heb vastgelegd in een samenlevingscontract, ben jij niet hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van je partner.

Wel ben je aansprakelijk voor gemeenschappelijk gedane aankopen. In dat geval kunnen schulden bij beide partners ingevorderd worden. In het geval van een gerechtsdeurwaarder die beslag legt op roerende goederen, gaat hij er van uit dat alle spullen op het woonadres van de schuldenaar in beslag kunnen worden genomen. Worden spullen van jou in beslag genomen terwijl jij niet aansprakelijk bent voor de schulden van je partner, kun je je spullen alleen na een kostelijke procedure terugkrijgen.

Wettelijk samenwonen: huwelijk, partnerschap of samenlevingscontract

Bij een geregistreerd partnerschap of huwelijk bij gemeenschap van goederen, zijn ook alle schulden gemeenschappelijk en ben je mede aansprakelijk, zowel voor nieuwe schulden als voor schulden die de partner eerder heeft gemaakt. In de huwelijkse voorwaarden kun je wel aangeven wie waarvoor aansprakelijk is.

Als je een samenlevingscontract opstelt waarin je afspreekt dat alles gemeenschappelijk is of alle schulden gemeenschappelijk zijn, word je mede aansprakelijk. Iedereen is dus aansprakelijk voor zijn eigen schulden en eventuele gemeenschappelijk gemaakte schulden.

Relatie over, wat nu?

Wanneer je relatie over is, is de verdeling van de schulden ook afhankelijk van de wijze waarop jullie geregistreerd staan als partner. Als je getrouwd bent in gemeenschap van goederen, worden niet alleen alle bezittingen, maar ook alle schulden onderling op basis van 50/50 verdeeld. Leg je in huwelijkse voorwaarden of het samenlevingscontract vast dat niet alle bezittingen gemeenschappelijk bezit zijn maar privé-eigendom, dan zijn privé schulden ook gescheiden en hoeft de (ex-)partner daaraan niet mee betalen. Wel ben je beiden naar derden toe altijd volledig hoofdelijk aansprakelijk.

Schulden overnemen van je partner

Veel mensen willen de partner helpen om van zijn of haar schulden af te komen. Je kunt mede aansprakelijkheid opeisen door dit vast te leggen in een samenlevingscontract of door te trouwen, maar je kunt ook mee betalen door geld te schenken. Voor samenwonende partners geldt een schenkingsvrijstelling van 2092 euro per jaar.

Partner in de schuldsanering

Zit jij of je partner in de Wsnp (Wet schuldsanering natuurlijke personen) en ga je samenwonen? Dan moet dit gemeld worden aan de bewindvoerder. Omdat de vaste lasten doorgaans dalen als je gaat samenwonen, wordt er een nieuwe berekening van het vrij te laten bedrag gemaakt.

Een partner en studieschuld

Voor studieschulden gelden andere regels. Bovendien heb je te maken met een oude of met een nieuwe regeling bij het terugbetalen van een studieschuld.

Of je nu alleen of samen bent, leen altijd verantwoord. Wees eerlijk over schulden naar elkaar en naar kredietverstrekkers, dat kan een hoop narigheid voorkomen.

(Bron: NN)

In de tijd dat uw BV een pensioenverplichting had (dus voor de omzetting naar de oudedagsverplichting) was duidelijk naar wie de uitkering ging indien u onverhoopt zou komen te overlijden. Er zou dan sprake zijn van een partner- en eventueel een wezenpensioen.

Uitkering

De oudedagsverplichting kent echter geen nabestaandendekking. Zodra de uitkeringsreeks eenmaal is aangevangen gaat deze gedurende 20 jaar onverminderd door. Zou u komen te overlijden dan behoren de uitkeringen tot de nalatenschap en volgen dan ook het erfrecht. Indien de uitkeringsreeks nog niet is ingegaan gaat het saldo van de oudedagsverplichting over op de erfgenamen en dienen zij binnen 12 maanden dit saldo aan te wenden voor de aanschaf van een uitkering.

Testament

Heeft u een testament opgesteld, dan volgen de uitkeringen hetgeen in het testament is bepaald. Het is dan ook van belang dat u aandacht besteedt aan wat u wilt dat er met de oudedagsverplichting gebeurt indien u komt te overlijden en nagaat of dat ook daadwerkelijk zo gaat.

Strafheffing

Bedeelt u onverhoopt de uitkering toe aan iemand die niet formeel  erfgenaam is, dan is dit in strijd met de regels en wordt het gehele saldo ineens progressief met inkomstenbelasting belast en beboet met de heffing van revisierente. Deze heffing kan oplopen tot 72%!

(Bron: Koen en Co)

Het Wetsvoorstel Arbeidsmarkt in Balans (WAB) bevat met name aanpassingen van de Wet werk en zekerheid (De Wet
Werk en Zekerheid is in 2015 ingegaan). Opnieuw wordt geprobeerd de kloof tussen vast werk en flexibel werk kleiner te maken. De aanpassingen zullen waarschijnlijk in 2020 in werking treden. Dit zijn de belangrijkste voorstellen.

Cumulatiegrond ontslag

Ontslag wordt mogelijk als er sprake is van een optelsom van redenen en omstandigheden, de zogeheten cumulatiegrond. Deze nieuwe ‘negende grond’ geeft de rechter de mogelijkheid omstandigheden, zoals disfunctioneren en een verstoorde arbeidsrelatie (die afzonderlijk onvoldoende zijn om een overeenkomst te ontbinden), te combineren.

Oproepkrachten

  • Oproepkrachten moeten minstens 4 dagen van tevoren worden opgeroepen en houden het recht op loon als de werkgever na die 4 dagen de oproep toch afzegt. Heeft de werkgever deze termijn niet in acht is genomen dan is de werknemer niet meer verplicht om te komen werken.
  • Na een dienstverband van 12 maanden moet de werkgever aan werknemer een aanbod doen voor vaste uren, voor het  gemiddeld gewerkte aantal uren gedurende de afgelopen 12 maanden.
  • Tevens heeft werknemer na een dienstverband van 12 maanden het recht op loondoorbetaling over eveneens het  gemiddeld gewerkte aantal uren gedurende de afgelopen 12 maanden.

Transitievergoeding

Wanneer u een werknemer wilt ontslaan dan bent u meestal een transitievergoeding verschuldigd. De volgende aanpassingen zijn voorgesteld:

  • Werknemers krijgen al recht op transitievergoeding vanaf de eerste werkdag in plaats van na 24 maanden.
  • De transitievergoeding voor dienstververbanden langer dan 10 jaar, wordt verlaagd van 1/2 maandsalaris naar 1/3 maandsalaris per gewerkt dienstjaar.
  • Voor kleine ondernemers komt er een compensatieregeling als transitievergoeding verschuldigd is bij een bedrijfsbeëindiging wegens ziekte of pensioen, en wanneer transitievergoeding verschuldigd is aan zieke werknemers die na 24 maanden uit dienst gaan.
  • Wanneer de arbeidsovereenkomst eindigt vanwege de cumulatiegrond (zie hierboven), dan heeft de werknemer recht op maximaal 1,5 x de berekende transitievergoeding.

Proeftijd

Bent u voornemens om een nieuwe werknemer in vaste dienst te nemen en wilt u een proeftijd afspreken, dan zijn de volgende wijzigingen van belang:

  • In plaats van 2 maanden mag bij vaste contracten de proeftijd maximaal 5 maanden bedragen.
  • Dit is 3 maanden bij tijdelijke contracten van 2  jaar of langer.

Lagere WW-premie bij vaste contracten

De werkgeverspremie voor WW wordt lager bij vaste contracten en hoger voor tijdelijke contracten. Nu wordt de hoogte van de premie nog betaald afhankelijk van de sector waarin een bedrijf actief is.

Ketenbepaling

  • Het aantal opvolgende tijdelijke contracten wordt aangepast naar drie contracten binnen 36 maanden in plaats van 24 maanden nu.
  • De tussenpauze van 6 maanden mag verkort worden naar drie maanden wanneer dit per CAO wordt vastgelegd en het terugkerend tijdelijk werk betreft dat maximaal 9 maanden per jaar gedaan kan worden. (seizoensarbeid).
  • Er komt een uitzondering op de ketenregeling voor leerkrachten in het primair onderwijs die invallen wegens ziekte.

Gelijke arbeidsvoorwaarden payrollers

Payrollers krijgen recht op minimaal dezelfde arbeidsvoorwaarden (zoals pensioen) als werknemers die in dienst zijn bij de opdrachtgever.

(Bron: HLB van Daal)

et is weer zover! Vanaf 1 januari 2019 stijgen de brutobedragen van het wettelijk minimumloon en het minimumjeugdloon. Tevens wordt het minimumjeugdloonvoordeel (jeugd-LIV) gewijzigd. Het jeugd-LIV is een tegemoetkoming in de loonkosten voor werkgevers met werknemers die het minimumjeugdloon verdienen.

 

Wettelijk minimumloon

Het wettelijk minimumloon voor een 22-jarige en ouder bij een volledig dienstverband ziet er in 2019 als volgt uit:

 

Leeftijd Staffel Per maand Per week Per dag
22 jaar en ouder 100% € 1.615,80 € 372,90 € 74,58

Voor werknemers die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst die is aangegaan in verband met een beroepsbegeleidende leerweg (BBL) geldt een afwijkende staffel.

 

Leeftijd Staffel Per maand Staffel BBL Per maand
21 jaar 85% € 1.373,45  85% € 1.373,45
20 jaar 70% € 1.131,05 61,50% € 993,70
19 jaar 55% € 888,70 52,50% € 848,30
18 jaar 47,50% € 767,50 45,50% € 735,20
17 jaar 39,50% € 638,25 39,50% € 638,25
16 jaar 34,50% € 557,45 34,50% € 557,45
15 jaar 30% € 484,75 30% € 484,75

 

Jeugd-LIV

In de leeftijdscategorie van 18 t/m 21-jarigen kunnen werkgevers in aanmerking komen voor het jeugd-LIV. Daarbij moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

–       de werknemer is verzekerd voor de werknemersverzekeringen; en

–       de werknemer ontvangt voor zijn/haar leeftijd een gemiddeld uurloon

dat hoort bij het wettelijk minimumjeugdloon dat hoort bij zijn/haar leeftijd;

–       de werknemer moet op 31 december 2018 18, 19, 20 of 21 jaar oud te zijn.

 

Als werkgever ontvangt u het jeugd-LIV automatisch van de Belastingdienst. U hoeft hier dus helemaal niets voor te doen. Medio 2020 ontvangt u als werkgever het jeugd-LIV. De bedragen zien er als volgt uit:

 

Leeftijd Compensatie per verloond uur Max. compensatie
18 jaar € 0,13 € 270,40
19 jaar € 0,16 € 332,80
20 jaar € 0,59 € 1.227,20
21 jaar € 0,91 € 1.892,80

(Bron: WVDB)

U spaart en/of belegt? Dan heeft u te maken met belastingheffing in box 3. Voor het jaar 2019 heeft de staatssecretaris de nieuwe forfaitaire rendementscijfers bekend gemaakt. Bekijk de nieuwe belastingtarieven en lees onze toelichting op de nieuwe tarieven.

Cijfers rendementsklassen 2019

Rendementsklasse Normrendement
I (sparen) 0,13%
II (beleggen) 5,60%

Forfaitaire normrendementen per vermogensschijf 2019

Op basis van deze cijfers per rendementsklasse zijn de volgende forfaitaire normrendementen per vermogensschijf te berekenen voor 2019. Over het normrendement betaalt u in box 3 een belasting van 30 procent. Het belastingdrukpercentage op het box 3 vermogen ziet u in onderstaande tabel.

Uw vermogen Normrendement Belastingdruk (tarief 30%)
€ 30.360* Vrijstelling Vrijstelling
Van € 0** tot en met € 71.650 1,94% 0,58%
Van € 71.651 tot en met € 989.736 4,45% 1,34%
Vanaf € 989.737 5,60% 1,68%

* Het heffingsvrije vermogen bedraagt: € 30.360 (voor fiscale partners wordt dit bedrag verdubbeld).

** Vanaf het heffingsvrije vermogen.

Ook in 2019 betaalt u meer dan 100 procent belasting over uw rente

Omdat het cijfer inzake de rendementsklasse I (sparen) tegenwoordig is gekoppeld aan de maandcijfers over een 12-maandsperiode die eindigt op 30 juni jongstleden, is deze informatie pas recent beschikbaar.

In de eerste vermogensschijf weegt ‘beleggen’ (rendementsklasse II) ook mee. En wel voor circa tweederde deel. Daarom bedraagt het normrendement zelfs al in de eerste vermogensschijf 1,94 procent. Dat is natuurlijk nog altijd veel te hoog ten opzichte van hetgeen een risicomijdende spaarder momenteel daadwerkelijk aan rente ontvangt.

Zelfs met de aanpassingen die sinds 1 januari 2017 bij box 3 zijn doorgevoerd, doet zich nog steeds de situatie voor dat belastingplichtigen meer dan 100 procent belasting betalen over de gerealiseerde rentebate. En dat is in 2019 dus opnieuw het geval.

Verkorten van de referentieperiode

De verkorting van de referentieperiode, in 2017 nog vijf jaar en sinds 2018 nog maar 12 maanden, voor het bepalen van de spaarrente is eigenlijk een listig verhaal. De wijziging is doorgevoerd per 1 januari 2018. Uiteraard sluit het normpercentage op deze manier beter en sneller aan bij het werkelijke rendement. Als de rente stijgt, werkt dat vanwege die kortere referentieperiode beduidend sneller door naar het normrendement van box 3.

Het verkorten van de referentieperiode kan daarom in het voordeel van de belastingdienst uitwerken. Zolang in de eerste vermogensschijf de rendementsklasse II (beleggen) zwaar meetelt, blijft u sowieso last houden van een te hoog normrendement. En zolang de rentevoet laag blijft, blijft box 3 een onrechtvaardig systeem.

(Bron: GT)

De Eerste Kamer is akkoord met het wetsvoorstel Invoering extra geboorteverlof (WIEG). Daarmee wordt het kraamverlof per 1 januari 2019 vervangen door het geboorteverlof.

Wat houdt de WIEG in?

Door de WIEG kunnen partners na de bevalling van hun partner straks eenmaal de wekelijkse arbeidsduur opnemen als verlof. In deze periode moet de werkgever het volledige loon van de werknemer doorbetalen. Iedere werknemer die meer dan twee dagen per week werkt, gaat er dus per 2019 op vooruit.

Ingangsdatum

De wet gaat in principe per 1 januari 2019 in. Werknemers van wie hun partner op 1 januari 2019 of daarna bevalt, hebben dus recht op het geboorteverlof. Werknemers met partners die op 31 december 2018 of daarvoor bevallen, hebben nog recht op kraamverlof; dit zijn twee vrije dagen na de bevalling van de partner.

Let op: als er in de cao of een regeling met de ondernemingsraad (OR) of personeelsvertegenwoordiging afwijkende afspraken zijn gemaakt, dan blijven die afspraken gelden totdat de cao of regeling is verlopen, maar uiterlijk tot 1 juli 2019.

Aanvullend geboorteverlof

Per 1 juli 2020 hebben werknemers ook recht op aanvullend geboorteverlof na de bevalling van hun partner. De duur van dit aanvullende verlof is vijf keer de wekelijkse arbeidsduur. In totaal, met geboorteverlof en aanvullend verlof, kan een fulltime werknemer dus zes weken verlof krijgen. Tijdens het aanvullende verlof krijgt de werknemer een uitkering van UWV, wat 70% van zijn dagloon bedraagt (tot 70% van het maximumdagloon).

Adoptie- en pleegzorgverlof

De WIEG bevat ook een uitbreiding van het adoptie- en pleegzorgverlof per 1 januari 2019. Werknemers die een kind adopteren of een pleegkind in huis nemen, hebben vanaf dan recht op zes weken verlof in plaats van vier weken.

(Bron: ABAB)

Drie veelgestelde vragen over fiscale wijzigingen voor de dga

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, diversen
Reacties uitgeschakeld voor Drie veelgestelde vragen over fiscale wijzigingen voor de dga

Voor u als directeur-grootaandeelhouder (dga) verandert er komend jaar het een en ander op fiscaal vlak. We zetten drie veelgestelde vragen over deze wijzigingen voor u op een rij.

Als ik van plan ben om mijn bv te verkopen, kan ik dat dan het beste doen in 2019 vanwege het tarief?

Dat hangt ervan af. Heeft u maar één bv? Dan betekent verkoop na 2019 dat u tegen een hoger belastingtarief aanloopt. Maar als u een holding-bv heeft die de aandelen in een werkmaatschappij houdt, dan kan uw holding de werkmaatschappij meestal belastingvrij verkopen (vanwege de zogenaamde deelnemingsvrijstelling). Dit verandert niet na 2019.

Als het mij niet meer lukt om vóór eind 2018 een elektrische auto op naam van mijn bv te zetten, zijn er dan nog mogelijkheden om de lage bijtelling toe te passen?

Ja, die zijn er. Van belang is de datum van eerste tenaamstelling van de auto: die moet vóór 1 januari 2019 liggen. Als een dealer een aantal auto’s vóór deze datum op kenteken heeft gezet, en u kunt zo’n auto kopen, dan geldt nog zestig maanden het bijtellingspercentage van 2018 (4%). Als de auto al een tijdje op naam van de dealer heeft gestaan, dan wordt de periode van zestig maanden met die tijd ingekort.

Ik betaal jaarlijks in privé lijfrentepremies, die ik aftrek in mijn aangifte inkomstenbelasting. Gaat deze aftrek straks ook naar 37%?

Nee. De zogenaamde uitgaven voor inkomensvoorzieningen, zoals lijfrentepremies (als oudedagsvoorziening) en premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering, vallen niet onder deze beperking van het aftrekpercentage. Dit is ook niet onlogisch, omdat de latere uitkeringen die daaruit komen (lijfrentes of arbeidsongeschiktheidsuitkeringen) ook ‘gewoon’ progressief belast zijn.

(Bron: ABAB)

Vanuit fiscaal oogpunt bestaat de mogelijkheid om hypotheekrente voor uw eigen woning vooruit te betalen. Regelmatig komt dit terug in de lijstjes met fiscale eindejaarstips. Bij vooruitbetaling is de in 2018 vooruitbetaalde rente die betrekking heeft op een tijdvak dat uiterlijk op 30 juni 2019 eindigt, nog in 2018 aftrekbaar. Vanuit fiscaal oogpunt kan dit interessant zijn gelet op de reeds ingezette afbouw van de hypotheekrenteaftrek en de aangekondigde versnelling van deze afbouw uit het Belastingplan 2019.

Hypotheekrente eigen woning aftrekbaar

In 2019 is de hypotheekrente voor de eigen woning aftrekbaar tegen een tarief van maximaal 49%. In 2018 is dit nog 49,5%. Vanaf 2020 zal de afbouw versneld worden met 3% per jaar, totdat in 2023 het niveau van het belastingtarief van de eerste schijf is bereikt (37,05%).

Door vooruit te betalen kunt u de betaalde hypotheekrente voor de eigen woning nog aftrekken tegen het nog hogere geldende tarief van het jaar ervoor. Voor 2018-2019 zal het tariefvoordeel slechts 0,5% bedragen. Voor 2019-2020 zal dit tarief voordeel oplopen tot 3%. Bij een hogere rente zal het voordeel logischerwijs ook hoger uitvallen. Tevens zal bij een eventueel box 3 vermogen de vooruitbetaalde rente geen onderdeel meer uitmaken van uw vermogen op 1 januari.

Aandachtspunten vooruit betalen hypotheekrente

Tegenover de voordelen staan ook een aantal aandachtspunten. Zo dient tijdig afgestemd te worden met de geldverstrekker (Bank of eigen B.V.) of vooruitbetaling (praktisch) mogelijk is. Tevens dient rekening gehouden te worden met eventuele administratiekosten c.q. verwerkingskosten die het voordeel laten verminderen of zelfs laten verdwijnen.

(Bro: BDO)

Heeft u werknemers in dienst die een reiskostenvergoeding krijgen voor meer dan 75 kilometers woon-werkverkeer (enkele reis)? Dan moet u aan het eind van het jaar een nacalculatie doen. Zo kunt u vaststellen of de uitbetaalde onbelaste vaste reiskostenvergoeding niet hoger is dan de maximaal toegestane reiskostenvergoeding op basis van de werkelijke woon-werkkilometers. De nacalculatie moet u meenemen in de laatste loonaangifte over 2018.

Veel werkgevers betalen hun werknemers een vaste onbelaste reiskostenvergoeding van maximaal € 0,19 per kilometer. Voor werknemers die een woon-werkvergoeding krijgen voor een enkele reisafstand van meer dan 75 kilometer, gelden andere regels. Dan moet de werkgever namelijk aan het einde van het jaar nacalculeren of de uitbetaalde onbelaste vaste reiskostenvergoeding niet hoger is dan de maximaal toegestane onbelaste reiskostenvergoeding op basis van de werkelijke woon-werkkilometers.

Voorbeeld

Stel dat een werknemer een woon-werkafstand heeft van 100 kilometer enkele reis. Hij krijgt een vaste onbelaste vergoeding op basis van 214 werkdagen per jaar:

214 x 100 kilometer x 2 (heen en terug) = 42.800 kilometer per jaar.

Eind van het jaar blijkt dat deze werknemer regelmatig thuis werkte en met vakantie is geweest. Hij reed daardoor slechts 40.000 woon-werkkilometers. Hij ontving dan

(2.800 x € 0,19=) € 532

te veel onbelaste reiskostenvergoeding. Dat bedrag moet de werknemer terugbetalen of zijn werkgever moet het verwerken als belast loon bij de werknemer of als eindheffingsloon onderbrengen in de vrije ruimte.
Het is dus belangrijk het hele jaar te registreren wanneer een medewerker (met een afstand woon-werk van meer dan 75 kilometer) bijvoorbeeld op een andere vestiging of thuis werkte.

Variabele vergoeding

Krijgt de werknemer een variabele reiskostenvergoeding? Dan kan de werkgever onder voorwaarden het gemiddelde van de vergoedingen nemen om te bekijken of hij gemiddeld meer dan € 0,19 per kilometer onbelast heeft vergoed.

(Bron: ABAB)