All posts in Nieuws voor de Zelfstandige zonder personeel (ZZP), belastingnieuws, inventaris (ook bedrijfsmiddelen en bedrijfsgebouwen en terreinen)

De Hoge Raad oordeelt dat de bedrijfsruimte tot het ondernemingsvermogen van X moet worden gerekend. X kan na de aankoop namelijk duurzaam blijven beschikken over de bedrijfsruimte.

Belanghebbende, X, oefent, in maatschapsverband, een onderneming uit met zijn vader, Z. De onderneming wordt uitgeoefend in een bedrijfshal op een locatie die deel uitmaakt van een complex van bedrijfsruimten en bedrijfsterreinen. De bedrijfshal wordt gehuurd door Z en door hem onderverhuurd aan de maatschap. Begin 1995 koopt X het complex. Hij rekent het complex tot zijn privévermogen. Medio 1995 wordt de overeenkomst van onderhuur gewijzigd en verlengd. Tevens sluiten X (als verhuurder) en Z (als huurder) een huurovereenkomst met betrekking tot een andere bedrijfsruimte. Deze bedrijfsruimte wordt ook aan de maatschap onderverhuurd. In 2008 verkoopt X het complex. Hij behaalt daarbij een flinke vermogenswinst. X stelt dat het complex tot zijn privévermogen behoort en verantwoordt geen winst in zijn IB-aangifte. De inspecteur corrigeert de aangifte. Volgens hem behoren de bedrijfshal en de bedrijfsruimte tot het verplicht ondernemingsvermogen, en bedraagt de winst die X bij de verkoop van de bedrijfshal heeft behaald € 1,1 mln. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de bedrijfshal en de bedrijfsruimte vanaf het moment van aankoop van het complex door X tot diens verplichte ondernemingsvermogen behoren. De rechtbank staat vervolgens nog wel toe dat X een HIR vormt. Hij mag deze afboeken op de kostprijs van een in 2008 gekochte bedrijfshal. De rechtbank vermindert de aanslag. Hof ‘s-Hertogenbosch oordeelt dat de bedrijfsruimte verplicht privévermogen vormt. Het hof overweegt daarbij dat de aanwending voor de verhuur de relevante aanwending vormt voor de vermogensetikettering: het is door die aanwending dat X een functie aan zijn vermogensbestanddeel geeft. Niet van belang is dat X een deel van het complex binnen zijn onderneming gebruikt. Het hof hecht verder belang aan de verklaring van X dat de mogelijkheid tot aankoop van het complex, zonder dat hij daarnaar op zoek was, op zijn pad kwam, dat hij een mooie beleggingsmogelijkheid onderkende omdat het complex op een zeer mooie locatie was gelegen en dat hij ook tot aankoop zou zijn overgegaan als zijn onderneming niet in het complex gevestigd was. Het Hof stelt X in het gelijk.

De Hoge Raad oordeelt dat de bedrijfsruimte tot het ondernemingsvermogen van X moet worden gerekend. De Hoge Raad overweegt daarbij dat X na de aanschaffing ervan, ondanks de verhuurovereenkomst, toch duurzaam kan blijven beschikken over de bedrijfsruimte. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van de staatssecretaris gegrond.

(Bron: Taxlive)

X kocht in april 2005 een kantoorpand dat was verhuurd aan BV A, waarin hij indirect een a.b. had. Vanaf de aanschaf van het pand verrichtte X al het klein en groot onderhoud zelf in eigen beheer. Uitsluitend hoog specialistisch werk besteedde hij uit. Vanaf september 2008 verhuurde X een deel van het pand aan BV B, waarin hij ook een a.b. had. Die huur werd in de loop van 2010 beëindigd, als gevolg van het faillissement van BV B. Ook de huurovereenkomst met BV A werd in 2010 beëindigd, waarna X het pand verbouwde om er goed verhuurbare bedrijfsunits van te maken. Vervolgens verhuurde hij met ingang van 1 oktober 2010 een deel van het pand aan D en met ingang van 1 december 2010 een ander deel aan E. In zijn aangifte IB 2010 bracht X een negatief terbeschikkingstellingsresultaat van € 37.205 in aftrek. De inspecteur corrigeerde de aangifte en stelde dat in verband met het faillissement van BV B per augustus 2010 sprake was van beëindiging van de tbs van het pand. Hij nam een boekwinst op het pand in aanmerking en liet een deel van de kosten die verband hielden met de tbs niet in aftrek toe. Hof Den Haag besliste dat de werkzaamheden die X vanaf de aanschaf van het pand had verricht, kwantitatief en kwalitatief van dien aard waren dat sprake was van werkzaamheden die normaal, actief vermogensbeheer overstegen. Er was sprake van een werkzaamheid in de zin van artikel 3.91, lid 1, onderdeel c, Wet IB 2001. Vanaf de aanschaf van het pand was het regime van het belastbaar inkomen uit werk en woning (box I) van toepassing. In dit geval prevaleerde volgens het Hof artikel 3.91, lid 1, onderdeel c, boven artikel 3.92, lid 1, onderdeel a, Wet IB 2001 omdat de laatstgenoemde bepaling een uitbreiding beoogde van de categorie resultaat uit overige werkzaamheden en slechts van toepassing was als was voldaan aan formele criteria, terwijl de toepasselijkheid van eerstgenoemde bepaling afhing van de aard en omvang van de door X feitelijk verrichte werkzaamheden. Ook na 1 augustus 2010 was X met de werkzaamheden doorgegaan. Een stakingsmoment van de werkzaamheden in de zin van artikel 3.91, lid 1, onderdeel c, Wet IB had niet plaatsgevonden. Het Hof verklaarde het hoger beroep van X gegrond.

(Bron: FUTD)

Het is niet mogelijk investeringen in een onderneming af te boeken op een herinvesteringsreserve die in een andere onderneming is gevormd. Ook niet als één ondernemer beide ondernemingen bestiert.

Een landbouwondernemer moet vanwege overheidsingrijpen in 2007 een deel van zijn landbouwgrond verkopen. Zijn landbouwbedrijf, gedreven in de vorm van een eenmanszaak, zet hij daarna voort. De boekwinst behaald met de verkoop van de grond wordt ondergebracht in een herinvesteringsreserve. In februari 2010 neemt de ondernemer het voor rekening van zijn zoon gedreven strandpaviljoen over. De ondernemer investeert in het strandpaviljoen door gebruik te maken van de boekwinst die hij bij verkoop van zijn landbouwgrond heeft behaald. In mei 2010 gaat de landbouwer met zijn vrouw en zoon een VOF aan waarin het strandpaviljoen wordt gedreven. De ondernemer heeft daarvoor het gebruik en genot van de investeringen in het strandpaviljoen ingebracht in de VOF. Vanaf dat moment drijft de landbouwer in feite twee aparte ondernemingen.
In zijn aangifte 2010 wil de landbouwer de in het strandpaviljoen gedane investeringen afboeken op de herinvesteringsreserve in zijn landbouwbedrijf. Omdat de investeringen in het strandpaviljoen geen functie hebben in de landbouwonderneming, worden volgens Hof Den Bosch de grenzen van de redelijkheid overschreden als (een deel van) de investeringen in het strandpaviljoen tot het vermogen van de landbouwonderneming worden gerekend. De investeringen in het paviljoen behoren tot het (buitenvennootschappelijk) vermogen van de landbouwer in de horecaonderneming. De gelden voor de investeringen zijn aan het landbouwbedrijf onttrokken. Ook is het de vraag of de investeringen kunnen worden afgeboekt op de HIR, nu de investeringen plaatsvinden in een andere onderneming dan de onderneming waarin de HIR is gevormd. Volgens de ondernemer is dit mogelijk om dat de herinvesteringsreserve is gevormd naar aanleiding van overheidsingrijpen. Het hof is het daar niet mee eens. Hoewel de HIR ruimer kan worden toegepast bij overheidsingrijpen is het niet zo dat daarbij herinvestering over de ondernemingsgrens heen is toegestaan. De ruimere toepassingsmogelijkheid geldt per onderneming en niet per ondernemer. Kortom, de HIR die is gevormd in de landbouwonderneming kan alleen binnen de grenzen van die onderneming worden aangewend. Dit blijkt ook uit de parlementaire geschiedenis.

(Bron: sdu.nl)

A exploiteerde een apotheek in een pand dat haar eigendom was en dat zij volledig tot haar ondernemingsvermogen had gerekend. In 2006 startte zij met de verplaatsing van de apotheek naar een ander, gehuurd pand. Vanaf 8 januari 2007 stond het eerste pand leeg en te koop. In mei 2007 bracht A haar onderneming met ingang van 1 januari 2007 in BV X in en droeg zij de activa en passiva, met uitzondering van het te koop staande pand, over aan BV Y met toepassing van de bedrijfsfusiefaciliteit. Op 30 januari 2009 verkocht BV X het pand en vormde zij voor de behaalde winst een herinvesteringsreserve (HIR). De inspecteur ging daar niet mee akkoord, omdat het pand volgens hem niet als bedrijfsmiddel maar als voorraad moest worden aangemerkt. Hof Arnhem-Leeuwarden besliste dat BV X vanaf haar oprichting beschikte over het pand dat leeg en te koop stond, terwijl de onderneming in BV Y was ondergebracht en vanuit het gehuurde pand werd gedreven. Het pand kon volgens het Hof niet als een bedrijfsmiddel worden aangemerkt omdat door de doorgevoerde herstructurering het pand niet meer (duurzaam) ter beschikking van de onderneming van BV X stond. Het Hof verwierp het beroep van BV X op een arrest van 6 juni 2008, waarin de Hoge Raad had beslist dat een zaak die de functie van bedrijfsmiddel had, haar functie pas verloor als zij was verkocht of was aangewend voor een nieuwe ondernemingsactiviteit waarin die zaak fungeerde als voor de omzet bestemde voorraad. In de in het arrest beschreven situatie was sprake van één onderneming waarbinnen een bedrijfsmiddel de functie van bedrijfsmiddel verloor als zij was verkocht of aangewend voor een nieuwe ondernemingsactiviteit. Daarvan was volgens het Hof in dit geval geen sprake, aangezien de onderneming en het pand door de herstructurering van elkaar waren gescheiden.

(Bron: FUTD)

X en zijn echtgenote Y woonden van 1975 tot april 1980 op de bovenverdieping van een pand, waarin zij een drogisterij exploiteerden. De bovenverdieping had een eigen ingang en beschikte over een keuken, sanitair en nutsvoorzieningen. Het echtpaar kocht het pand in 1990 en rekende dit tot het ondernemingsvermogen. De bovenverdieping werd vanaf 1 april 1991 verhuurd. In 2008 staakte het echtpaar de onderneming. Met betrekking tot de overbrenging van de bovenverdieping naar privé gaven zij geen stakingswinst aan. De inspecteur verhoogde de stakingswinst met een boekwinst van in totaal € 274.570. Rechtbank Den Haag was het daarmee eens, waarna het echtpaar in hoger beroep ging en herhaalde dat de bovenverdieping vanaf de aankoop tot het verplichte privévermogen had moeten worden gerekend. Hof Den Haag besliste dat een zelfstandig rendabel te maken gedeelte van een pand dat voor belegging was bestemd als hoofregel verplicht tot het privévermogen van de belastingplichtige behoorde. Als sprake was van een onmiddellijke samenhang van de aankoop van het voor belegging bestemde gedeelte van het pand met de aankoop van een voor de bedrijfsuitoefening bestemd (gedeelte van een) pand, kon een voldoende band met de bedrijfsuitoefening aanwezig zijn om de keuze voor het belegging bestemde gedeelte tot bedrijfsvermogen te rechtvaardigen. De inspecteur had dit volgens het Hof echter niet aannemelijk gemaakt. Het woongedeelte en het bedrijfsgedeelte konden alleen gezamenlijk worden aangekocht omdat het pand niet in appartementsrechten was gesplitst. X had het pand gekocht om vermogen op te bouwen voor de oude dag. Dat in een gedeelte van het pand de drogisterij was gevestigd, was volgens het Hof onvoldoende om te concluderen dat de aankoop van het woongedeelte voortvloeide uit de aankoop van het bedrijfsgedeelte. Het woongedeelte behoorde vanaf de aankoop tot het privévermogen. Het Hof verklaarde het hoger beroep van X gegrond.

X en zijn broer dreven samen met hun vader in firmaverband een onderneming. De werkplaats van de onderneming bevond zich achter de woning (1) van Y en daarachter was nog een loods voor opslag. In augustus 1992 kochten vader en zoons een woning (2) naast de woning van Y, maar deze werd nooit gebruikt. Woning 2 werd steeds geëtiketteerd als ondernemingsvermogen. Per 1 januari 2002 trad Y uit de v.o.f. en werden beide woningen toegedeeld aan X en zijn broer. Het woongedeelte van woning 1 verhuurden zij aan Y. In oktober 2008 moesten zij woning 2 noodgedwongen verkopen. In zijn aangifte IB 2008 paste X de foutenleer toe en bracht hij woning 2 over naar zijn privévermogen. Bij de aanslagregeling corrigeerde de inspecteur de winst met het bedrag van de niet-aangegeven boekwinst. X ging in beroep. Rechtbank Noord-Nederland nam aan dat woning 2 alleen was bestemd voor bewoning, aangezien het een (bouwvallig) woonhuis betrof. De woning kon daarom niet worden gekwalificeerd als ondernemingsvermogen, tenzij sprake was van bijzondere omstandigheden. Volgens de Rechtbank had X aannemelijk gemaakt dat hiervan geen sprake was. De Rechtbank geloofde zijn verklaring dat hij ten tijde van de aankoop van woning 2 het voornemen had gehad om daar te gaan wonen uitsluitend om in zijn eigen woonbehoefte te voorzien. Dat dit voornemen om financiële redenen niet was gerealiseerd, liet onverlet dat sinds 1992 bij X de wil was blijven bestaan om zelf in woning 2 te gaan wonen. De Rechtbank vond ook dat X een plausibele verklaring had gegeven voor de bijdrage in de kosten van de aankoop van de woning door zijn broer en vader. X had aannemelijk gemaakt dat woning 2 sinds 1992 verplicht als privévermogen had moeten worden aangemerkt. Dit kon volgens de Rechtbank in het laatste openstaande jaar (2008) worden hersteld door overbrenging van woning 2 naar het privévermogen van X (en zijn broer) met ingang van 2008, waarbij de in voorgaande jaren in aanmerking genomen afschrijvingskosten tot de winst moesten worden gerekend. Het met de verkoop van de woning behaalde resultaat behoorde niet tot de winst uit onderneming. De Rechtbank verklaarde het beroep van X gegrond en verminderde de aanslag overeenkomstig de ingediende aangifte.

Ondernemers kunnen van 1 juli 2013 tot het einde van dit jaar direct tot de helft van nieuwe bedrijfsinvesteringen afschrijven en van de belasting aftrekken. Hierdoor kunnen ondernemers hun belastingafdracht de komende jaren verminderen.

Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek daalden de bedrijfsinvesteringen in het eerste kwartaal van 2013 met bijna 8%, het Centraal Planbureau verwacht voor heel 2013 een krimp van 10%. ‘Een dergelijk krimp is zorgwekkend’, aldus minister Kamp. ‘Deze maatregel zorgt er voor dat ondernemers meer ruimte krijgen om te investeren in de economie. Dat zorgt voor inkomens en banen die we in deze moeilijke economische tijd goed kunnen gebruiken’.

De regeling voor tijdelijke willekeurige afschrijving was tijdelijk on hold gezet, maar gaat per 1 juli 2013 in en loopt tot eind dit jaar. Zowel bedrijven die vennootschapsbelasting als bedrijven die inkomstenbelasting betalen, kunnen er gebruik van maken. Bedrijfsinvesteringen die in de tweede helft van dit jaar worden gedaan kunnen eenmalig tot maximaal de helft willekeurig worden afgeschreven. Een ondernemer kan in het eerste jaar zelf bepalen hoeveel van de investering wordt afgetrokken van de belasting. Voorwaarde is dat de investering, bijvoorbeeld een machine, voor 1 januari 2016 in gebruik wordt genomen. Zo niet, dan wordt de willekeurige afschrijving teruggenomen. Uiteindelijk betaalt men evenveel belasting als zonder willekeurige afschrijvingen, maar de regeling levert het bedrijfsleven in 2013 en 2014 samen een liquiditeitsvoordeel van 400 miljoen euro op.

(Bron: Taxence_

De Belastingdienst krijgt vragen uit de praktijk over het terugkomen op een willekeurige afschrijving om het voorkomen van verdampen van verliezen.

Goedkeuring

Staatssecretaris Weekers heeft goedgekeurd in het Besluit van 16 februari 2012, nr. BLKB 2012/8M, Staatscourant 2012 nr. 3804.  De goedkeuring geldt voor investeringen van vóór 1 januari 2007. Er gelden nog andere voorwaarden. De Belastingdienst publiceert drie verduidelijkingen van het Besluit:

  • De willekeurige afschrijving mag u geheel, maar niet deels terugnemen.
    Voorbeeld
    Monique heeft vóór 2007 willekeurig afgeschreven op een bedrijfsmiddel. De boekwaarde is na de willekeurige afschrijving € 100. Bij gewone afschrijving zou de boekwaarde € 250 zijn. In het oudst openstaande jaar heeft Monique nog een te verrekenen verlies van € 130. Uitwerking: Als Monique aan de voorwaarden voldoet, mag zij de boekwaarde van het bedrijfsmiddel ophogen met € 150 (€ 250 – € 100). Hierdoor ontstaat fiscaal een voordeel. Hiermee verrekent zij het verlies van € 130. Monique neemt in dat jaar een winst van € 20 (€ 150 – € 130). Zij mag de boekwaarde niet ophogen met € 130.
  • Na het terugnemen mag u opnieuw willekeurig afschrijven.
    Voorbeeld
    Als u de willekeurige afschrijving op een bedrijfsmiddel in een jaar mocht terugnemen, mag u in het jaar erna weer willekeurig afschrijven op dat bedrijfsmiddel. U gaat dan uit van de nieuwe boekwaarde. Dat is € 250 in het voorbeeld bij a (€ 100 + € 150).
  • Andere fiscale regels, zoals winstsplitsingsregels voor de vennootschapsbelasting, blijven gelden. Het kan zijn dat het terugnemen van de willekeurige afschrijving niet leidt tot verrekening van een nog onverrekend verlies. Bijzondere regels kunnen dat verhinderen, zoals winstsplitsingsregels bij juridische fusie, fiscale eenheid en geruisloze inbreng in een bestaande nv/bv.
    Voorbeeld
    Bv A bezit een pand waarop vóór 2007 willekeurig is afgeschreven. Bv A gaat door een juridische fusie op in bv B. Het nog te verrekenen verlies uit het oudst openstaande jaar is van bv B. Als bv B de willekeurige afschrijving terugneemt, ontstaat winst die nog toerekenbaar is aan de verdwenen bv A. Het verlies van bv B kan niet worden verrekend. Dat komt door de winstsplitsingsregels die staan in de derde standaardvoorwaarde bij het Besluit van 19 december 2000, nr. CPP 2000/3131M.

(Bron: Elsefierfiscaal)

Samenvattend:

Goedkeuring over terugnemen willekeurige afschrijving verduidelijkt

De staatssecretaris heeft in een besluit van 16 februari 2012 onder voorwaarden goedgekeurd dat kan worden teruggekomen op willekeurige afschrijving om verliesverdamping te voorkomen. De goedkeuring geldt voor investeringen van vóór 1 januari 2007. De Belastingdienst heeft het besluit op drie punten verduidelijkt:

  • De willekeurige afschrijving mag geheel, maar niet deels worden teruggenomen.
  • Als de willekeurige afschrijving op een bedrijfsmiddel in een jaar is teruggenomen, mag in het jaar daarna weer willekeurig worden afgeschreven op dat bedrijfsmiddel. De nieuwe boekwaarde is daarvoor het uitgangspunt.
  • Andere fiscale regels blijven gelden, zoals de winstsplitsingsregels voor de Vpb. Daardoor is het mogelijk dat het terugnemen van de willekeurige afschrijving niet leidt tot verrekening van een nog onverrekend verlies.

(Bron: FUTD)

Bij het nemen van investeringsbeslissingen spelen bedrijfseconomische, maar zeker ook fiscale aspecten een belangrijke rol. In deze checklist worden de belangrijkste aandachtspunten uit de doeken gedaan.

1. Investeer in bedrijfsmiddelen

2. Schrijf af op het bedrijfsmiddel

3. Ga na of willekeurige afschrijving (nog) mogelijk is

4. Profiteer van de investeringsaftrek

5. Investeer in energie besparende bedrijfsmiddelen

6. Overweeg een investering in een milieubeschermende bedrijfsmiddel

7. Vorm een herinvesteringsreserve

8. Boek herinvesteringsreserve af

9. Houd rekening met de omzetbelastingaspecten

10. Combinaties tussen faciliteiten

 

1. Investeer in bedrijfsmiddelen

Ondernemen en investeren gaat hand in hand. Een goede afweging van alle mogelijke gevolgen is de moeite waard. Het vervroegen, uitstellen of splitsen van een investeringen in een bedrijfsmiddel kan zorgen voor een forse kostenbesparing.

Investeren is…..

Onder investeren wordt verstaan: het aangaan van verplichtingen voor de aanschaf of verbetering van een bedrijfsmiddel. Aanschaffingskosten zijn kort gezegd alle kosten die worden gemaakt om dat bedrijfsmiddel bedrijfsklaar te krijgen. Denk hierbij aan de advieskosten en de financieringskosten voor de periode dat een bedrijfsmiddel in aanbouw is. Ook het maken van voortbrengingskosten voor een bedrijfsmiddel kwalificeert als investeren. Voor de aftrek van deze kosten is vooral van belang dat de verplichtingen en kosten op de ondernemer drukken.

Het aanschaffen, verbeteren of voortbrengen van en bedrijfsmiddel

Bedrijfsmiddelen in fiscale zin zijn goederen die worden gebruikt voor het drijven van een onderneming. Materiële, onlichamelijke, goederen, zoals octrooien, patenten en goodwill worden ook gezien als een bedrijfsmiddel. Goederen ter bewerking, verwerking of verkoop, die alleen zijn bestemd voor de omzet zijn dus geen bedrijfsmiddelen. De investering moet in ieder geval ook behoren tot het ondernemingsvermogen, anders zijn de fiscale investeringsfaciliteiten niet van toepassing.

2. Schrijf af op het bedrijfsmiddel

De hoogte van de afschrijving is afhankelijk van de historische kostprijs, de restwaarde en de levensduur. De restwaarde van een bedrijfsmiddel is de waarde die het bedrijfsmiddel heeft aan het eind van de gebruiksduur in uw onderneming. De restwaarde moet naar goed koopmansgebruik door de ondernemer worden geschat. De gebruiksduur wordt niet alleen beïnvloed door de levensduur die het bedrijfsmiddel in technische zin heeft, maar ook door de levensduur in economische zin.

Begin met afschrijven

Zodra het bedrijfsmiddel in gebruik is genomen kan de ondernemer beginnen met afschrijven. Gebeurt dat pas in de loop van het jaar, dan moet hij tijdsevenredig afschrijven. De fiscale afschrijving is gemaximeerd op 10% voor goodwill en 20% voor andere bedrijfsmiddelen (uitgezonderd onroerende zaken).

Let op de afschrijvingstermijnen voor gebouwen

De afschrijvingstermijnen voor gebouwen zijn per 2007 drastisch ingeperkt. Vanaf die datum is afschrijving op gebouwen alleen mogelijk als de boekwaarde aan het begin van het boekjaar hoger is dan bodemwaarde van dat gebouw. Voor een gebouw in eigen gebruik is de bodemwaarde 50% van de WOZ-waarde. Voor een gebouw ter belegging bedraagt de bodemwaarde 100% van de WOZ-waarde. Een gebouw is simpelweg alle onderdelen van een gebouw met inbegrip van de daarbij behorende ondergrond en aanhorigheden.

Kies uit een van de afschrijvingsmethoden

Er is afhankelijk van de feitelijke situatie vier afschrijvingsmethoden mogelijk, namelijk de lineaire afschrijving, de degressieve afschrijving, afschrijven tegen afnemend percentage en afschrijven volgens de intensiteitsmethode. De lineaire methode is algemeen geaccepteerd en wordt in de praktijk het meest gebruikt. Deze methode berust op de veronderstelling dat het nut dat een bedrijfsmiddel heeft voor een onderneming gelijkmatig afneemt. De meeste gebruikelijke afschrijving is een afschrijving met een past percentage van de aanschafprijs.

3. Ga na of willekeurige afschrijving (nog) mogelijk is

De ondernemer kan bij bepaalde bedrijfsmiddelen zelf bepalen hoe snel (of hoe langzaam) de investering ten laste van de winst wordt gebracht. In dit geval is er sprake van willekeurige afschrijving die een liquiditeits- en rentevoordeel oplevert.

Schrijf willekeurig af

Sinds 1 januari 2012 geldt willekeurige afschrijving alleen nog voor bepaalde milieubedrijfsmiddelen (de VAMIL-regeling). Op milieubedrijfsmiddelen kan de ondernemer voor 75% willekeurig afschrijven. Op het restant past de ondernemer de normale afschrijving toe. Daarnaast kunnen ook ondernemers die in 2009, 2010 en 2011 een bedrijfsmiddel hebben aangeschaft en hierop willekeurig hebben afgeschreven dit ook in 2012 doen.

Begin met afschrijven vóór ingebruikname

Bij willekeurige afschrijving hoeft de ondernemer niet te wachten totdat het bedrijfsmiddel in gebruik is genomen om over te gaan tot afschrijving. Zijn er verplichtingen aangegaan of voortbrengingskosten gemaakt, dan is afschrijving toegestaan. De afschrijving vóór ingebruikname mag echter niet hoger zijn dan het bedrag dat op grond van de investeringsverplichting reeds is betaald. In bepaalde gevallen kan de ondernemer zelfs willekeurig afschrijven als geen verplichtingen zijn aangegaan.

Meld de milieu-investering tijdig aan (VAMIL)

De milieu-investering moet binnen drie maanden na het aangaan van de verplichtingen worden gemeld bij Agentschap NL. Investeringen die vóór 1 januari 2012 zijn gedaan meldt de ondernemer nog wel bij de Belastingdienst.

 

4. Profiteer van de investeringsaftrek

Naast de afschrijving is nog een extra bedrag ten laste van de winst te brengen: de investeringsaftrek. De investeringsaftrek kan onder voorwaarden en met de juiste planning oplopen tot ruim 70% van het investeringsbedrag. Er zijn vier verschillende investeringsaftrekregelingen: de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA), de energie-investeringaftrek (EIA), de milieu-investeringsaftrek (MIA) en de deinvesteringsbijtelling.

Verzoek om toepassing van de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek

De kleinschaligheidsinvesteringsaftrek is in feite de ‘gewone’ investeringsaftrek. Van groot belang voor de toepassing van deze aftrek is om expliciet hierom te verzoeken bij de aangifte. De ondernemer die in een kalenderjaar voor meer dan € 2.300 (2012) investeert in bedrijfsmiddelen heeft recht op deze aftrek. Er ontstaat bij het aangaan van een verplichting in beginsel al recht op investeringsaftrek (max. 28%). Feitelijke betaling is daarvoor niet vereist. De vraag óf en hoeveel is betaalt, gaat wel een rol spelen als het bedrijfsmiddel niet direct in gebruik wordt genomen.

Bepaal de aftrekpercentage bij een samenwerkingsverband

Als sprake is van samenwerkingsverband worden de investeringen van het samenwerkingsverband samengeteld voor de bepaling van het aftrekpercentage. De investeringsaftrek wordt aan de afzonderlijke firmanten toegerekend naar rato van hun kapitaaldeelname, hun aandeel in de stille reserves, hun aandeel in de winst of gewoon ieder voor een gelijk deel. De firmanten hebben veel vrijheid daarbij.

Ga na of sprake is van uitgesloten verplichtingen en transacties

Niet alle bedrijfsmiddelen komen voor investeringsaftrek in aanmerking. Uitgesloten zijn bijvoorbeeld bedrijfsmiddelen waarvoor het investeringsbedrag minder is dan € 450, de zogenoemde ‘voorwerpen van geringe waarde’. Er zijn ook verschillende transacties die zijn uitgesloten van investeringsaftrek. Dit zijn de zogenoemde ‘besmette transacties’, zoals  verplichtingen tussen de ondernemer en personen die tot zijn huishouden behoren.

Houd rekening met de desinvesteringsbijtelling

Het tegenovergestelde van investeren is desinvesteren. Alleen de ondernemer die desinvesteert (dat wil zeggen een bedrijfsmiddel vervreemd) en gebruikt heeft gemaakt van de investeringsaftrek kan te maken krijgen met de desinvesteringsbijtelling. Deze bijtelling komt pas aan de orde bij een desinvestering van € 2.300 (2012) of meer. De termijn waarbinnen de desinvesteringsbijtelling in aanmerking moet worden genomen, is vijf jaar. Te rekenen vanaf het begin van het kalenderjaar waarin de investering heeft plaatsgevonden.

5. Investeer in energie besparende bedrijfsmiddelen

Investeren in bedrijfsmiddelen die energiebesparend zijn kan zorgen voor een extra aftrekpost van 41,5% (2012). Kijk dan vooraf of het bedrijfsmiddel op de zogeheten Energielijst voorkomt. Deze energie-investeringsaftrek kom nog eens bovenop de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek.

Let op afwijkende bepalingen

De energie-investeringsaftrek is alleen bedoeld voor ‘echte’ ondernemers (en niet voor bijvoorbeeld de commanditaire vennoot in een cv) en is alleen van toepassing op niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen. Anders dan bij de kleinschaligheidsaftrek is het mogelijk een verzoek om ambtshalve vermindering in te dienen als niet eerder bij de aangifte om aftrek is verzocht.

6. Overweeg een investering in een milieubeschermende bedrijfsmiddel

Voor investeren in bedrijfsmiddelen die milieubeschermend zijn geldt ook een extra investeringsaftrek. In de Milieulijst komen drie categorieën bedrijfsmiddelen voor waarbij verschillende aftrekpercentages horen. Het kan een extra aftrekpost van 36% van de investering opleveren. Deze milieu-investeringsaftrek kom nog eens bovenop de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (en is te combineren met de willekeurige afschrijving milieu-bedrijfsmiddelen.

7. Vorm een herinvesteringsreserve

De herinvesteringsreserve biedt de mogelijkheid belastingheffing over boekwinst uit te stellen. Van belang is dat op de balansdatum (nog) het voornemen bestaat de opbrengst binnen drie jaar te investeren in vervangende bedrijfsmiddelen. De Belastingdienst kan vragen om dit voornemen aannemelijk te maken.

Vergeet gelijkstellingen niet

De vorming van een herinvesteringsreserve is ook mogelijk bij verlies of beschadiging van een bedrijfsmiddel. Deze handelingen zijn namelijk wettelijk gelijkgesteld met een vervreemding. De ontvangen vergoeding (meestal van de verzekeraar) wordt in dat geval als opbrengst aangemerkt.

Voldoe aan de vereiste van eenzelfde economische functie

In bepaalde gevallen is afboeking van de herinvesteringsreserve alleen mogelijk op voorwaarde dat het ‘oude’ bedrijfsmiddel en het vervangend bedrijfsmiddel economisch gezien dezelfde economische functie hebben. Het gaat dan om bedrijfsmiddelen waarover normaal gesproken niet (grond) of langer dan 10 jaar (bedrijfspanden) wordt afgeschreven.

Houd rekening met ‘vrijval’ bij staking

Staakt u uw onderneming, dan worden alle fiscale en stille reserves alsnog belast. Heeft u op het stakingsmoment nog geen gelegenheid gehad de herinvesteringsreserve aan te wenden, dan valt die in de (stakings)winst. Dat geldt ook als u na staking wederom gaat ondernemen. Het meenemen van de herinvesteringsreserve van de oude naar de nieuwe onderneming is niet toegestaan.

Houd rekening met aanvullende regels bij overheidsingrijpen

Er gelden enkele aanvullende regels voor de herinvesteringsreserve bij overheidsingrijpen. De situaties die kwalificeren als overheidsingrijpen zijn in 2012 verder uitgebreid. Wanneer is er nu precies sprake van overheidsingrijpen in de zin van deze regeling? De ondernemer krijgt in ieder geval hiermee te maken bij onteigening, middellijke onteigening en aankoop door de overheid ter voorkoming van onteigening.

Verzoek om verlenging bij herinvestering

De driejaarstermijn kan worden verlengd als in verband met de aard van de herinvestering een langere termijn nodig is. Ook als de herinvestering door bijzondere omstandigheden is vertraagd, kan de driejaarstermijn worden opgerekt. Is er sprake van vertraging, dan wordt de termijn echter alleen verlengd als u – binnen de drie jaar – al wel bent begonnen met de voorbereiding. De bewijslast dat deze bijzondere omstandigheden aan de orde zijn ligt bij de ondernemer. Uit de rechtspraak blijkt dat de belastingrechter de eis van een bijzondere omstandigheid soepel toepast.

8. Boek herinvesteringsreserve af

Sta stil bij de boekwaarde-eis

De afboeking van de herinvesteringsreserve kan er niet toe leiden dat de boekwaarde van het nieuwe bedrijfsmiddel daalt beneden de boekwaarde van het oude bedrijfsmiddel ten tijde van de vervreemding. Bij meer bedrijfsmiddelen is dat het gezamenlijk bedrag van de boekwaarden.

Kijk uit bij samenloop tussen hir en willekeurige afschrijving

Als op een bedrijfsmiddel willekeurig is afgeschreven moet de ondernemer voor de herinvesteringsreserve uitgaan van de boekwaarde zoals die bij ‘gewone’ afschrijving zou hebben gegolden. Om de samenloop van herinvesteringsreserve en willekeurige afschrijving verder tegen te gaan, mag willekeurige afschrijving achterwege blijven tot het bedrag waarvoor een herinvesteringsreserve is afgeboekt.

Houd de afschrijvingsregels in de gaten

De afschrijvingen op het bedrijfsmiddel waarin is geherinvesteerd, berekent u op basis van de boekwaarde na afboeking van de herinvesteringsreserve. De herinvesteringsreserve verlaagt dus de afschrijvingsgrondslag. U mag de investeringsaftrek berekenen over de aanschaffingskosten zonder rekening te houden met afboeking van de herinvesteringsreserve.

Pas ruilarresten toe

Biedt de wettelijke herinvesteringsreserve geen soelaas? Ga dan na of u met een beroep op de zogenoemde ruilarresten het zelfde resultaat (uitstel van belasting over boekwinst) is te bereiken. De voorwaarden zijn weliswaar strenger dan die van de herinvesteringsreserve, het toepassingsbereik is namelijk veel groter. De ruilarresten zijn echter niet van toepassing bij normale verkoop uit een handelsvoorraad. Er is in dat geval immers sprake van het maken van omzet om daarmee winst te behalen.

9. Houd rekening met de omzetbelastingaspecten

Omzetbelasting kan – indien deze niet is te verrekenen- de investeringsverplichting met 19% verhogen. Het is daarom belangrijk voorafgaand aan de investering het BTW-profiel goed in kaart te brengen. In sommige gevallen heeft de ondernemer de keus een bedrijfsmiddel tot privé- of tot het bedrijfsvermogen te rekenen. Deze vermogensetikettering voor de omzetbelasting kan afwijken van die voor de inkomstenbelasting.

Liquiditeitsvoordeel

Bij koop financiert u de niet-aftrekbare btw in een keer. Bij huur of operational lease smeert de ondernemer de btw uit over de termijnen. Dat levert een liquiditeitsvoordeel op.

Verzoek niet te snel om ontheffing van administratieve verplichtingen

Op grond van de kleine ondernemersregeling kunnen bepaalde ondernemers een ontheffing krijgen van de administratieve verplichtingen. In dat geval is het niet mogelijk meer voorbelasting af te trekken dan het bedrag dat verschuldigd is. Zij krijgen dus nooit voorbelasting terug. Dit is een groot nadeel als men in enig jaar flink investeert.

Herzie de btw en het investeringsbedrag

De herziening van aftrek van voorbelasting is van invloed op de kostprijs en daarmee ook op de afschrijving en eventueel de investeringsaftrek (of de desinvesteringsbijtelling) van het betreffende bedrijfsmiddel. Als die gevolgen u niet goed uitkomen, zou u kunnen verdedigen dat de herziening wordt opgeroepen door een wijziging in de bedrijfsvoering in enig jaar en dat de terugbetaling of ontvangst als direct ten laste of ten gunste van het jaarresultaat moet worden geboekt.

10. Combinaties tussen faciliteiten

Veel van de besproken faciliteiten kunnen cumuleren. Zo kan de totale investeringsaftrek oplopen tot ruim 70%. De milieu-investeringsaftrek kan echter niet samengaan met de energie-investeringsaftrek. Ook voor een al te gunstige samenloop tussen willekeurige afschrijving en de herinvesteringsreserve heeft de wetgever een stokje gestoken. Zij het dat de zogenoemde ruilarresten u daarbij weer te hulp komen.

 

(Bron: Taxence)

Als een ondernemer in een jaar heeft gekozen om de faciliteit van willekeurige afschrijving toe te passen, kan hij de afschrijving niet in een later jaar terugnemen.

De faciliteit van de willekeurige afschrijving maakt het mogelijk om ofwel vervroegd, ofwel vertraagd af te schrijven op bepaalde bedrijfsmiddelen. Vervroegd of vertraagd afschrijven betekent dat de mogelijkheid bestaat om in een bepaald jaar een hogere of lagere afschrijving in aanmerking te nemen dan mogelijk is op grond van de regels van goed koopmansgebruik en overige bepalingen over ‘normale’ afschrijving. Het woord ‘willekeurig’ in artikel 3.34 Wet IB 2001 kon volgens de rechter niet algebraïsch worden uitgelegd in die zin dat een eenmaal in aanmerking genomen afschrijving later ongedaan kan worden gemaakt. De ondernemer in deze zaak wilde op het bedrijfsmiddel in een later jaar negatief afschrijven en dus opwaarderen. Deze mening van de ondernemer werd niet ondersteund in de wettekst of de wetsgeschiedenis.

(Bron: Taxence)