All posts in Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, boekenonderzoek

BV X leverde bedrijfssoftware voor dienstverlenende organisaties. Zij bood onder meer een door een derde ontwikkeld fiscaal softwarepakket aan ter ondersteuning van aangifte- en advieswerkzaamheden voor accountants en administratiekantoren. Het softwarepakket was een Cloud-applicatie, de gebruiker had overal ter wereld toegang tot zijn gegevens. BV X huurde daarvoor een deel van een server van Amazon in Ierland. In november 2016 werd BV X door de FIOD benaderd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen de heer A, die werd verdacht van het systematisch onjuist doen van aangiften inkomstenbelasting. A maakte gebruik van het softwarepakket van BV X. De FIOD vorderde – met een machtiging van de officier van justitie – op grond van artikel 126ng van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de gegevens van A over 2011 tot en met 2016, waaronder de door A voor derden ingediende aangiften en onderliggende aantekeningen. BV X verstrekte aan de FIOD een bestand met gegevens en diende vervolgens bij de Rechtbank een klaagschrift in over de kennisneming en het gebruik van de gegevens. De strafkamer van Rechtbank Overijssel besliste dat BV X kon worden aangemerkt als een aanbieder van een communicatiedienst als bedoeld in artikel 126la, onder a, Sv, zodat de officier van justitie op juiste gronden de vordering ex artikel 126ng Sv aan BV X had gedaan. BV X faciliteerde voor haar klanten de mogelijkheid om bij de cloud te komen waar de klanten toegang hadden tot de door hen opgeslagen gegevens. Het toegang hebben tot die gegevens en het invoeren van de gegevens kon alleen via telecommunicatiestructuren en het faciliteren van de mogelijkheid om klanten toegang te geven tot de cloud, was volgens de Rechtbank dan ook een vorm van telecommunicatie. De Rechtbank verwierp de stelling van BV X dat de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit waren geschonden. Bij de beoordeling van de vordering waren andere alternatieven overwogen, maar die waren niet afdoende gebleken. Het was niet uitgesloten dat er verschil bestond tussen de fiscale gegevens van een klant in de cloud en de gegevens die waren doorgegeven aan de Belastingdienst. Een doorzoeking van de computers van A die vele uren in beslag zou nemen of het in beslag nemen van de server van Amazon, was volgens de Rechtbank beduidend ingrijpender. De Rechtbank verklaarde het klaagschrift van BV X ongegrond.

(Bron: FUTD)

Verlengde navorderingstermijn bij verkoop tegen te lage prijs

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, boekenonderzoek
Reacties uitgeschakeld voor Verlengde navorderingstermijn bij verkoop tegen te lage prijs

Toepassing van de verlengde navorderingstermijn is ook mogelijk als de winst uit aanmerkelijk belang voortkomt uit de verkoop van onroerend goed in een ander land, terwijl de verkoopwinst gerealiseerd is door een in Nederland gevestigde vennootschap.

Een ab-houder verkocht in 2005 de aandelen in een tweetal Duitse vennootschappen tegen een zeer lage (nominale) waarde aan zijn Nederlandse vennootschap. Volgens de inspecteur wist belanghebbende op het verkoopmoment al dat de aandelen, vanwege de (aanstaande) verkoop van de onroerende zaken in Duitsland, vele malen hoger waren dan de nominale waarde. De verkoopwinst was echter niet vermeld in de aangifte inkomstenbelasting van belanghebbende. De inspecteur legde buiten de vijfjaarstermijn een navorderingsaanslag inkomstenbelasting op waarbij hij rekening hield met de verkoopwinst van het onroerend goed als zijnde winst uit aanmerkelijk belang. Ook legde hij een vergrijpboete op van ruim € 600.000. De rechtbank vond dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de ab-houder bij het doen van aangifte aanzienlijke inkomsten wegens winst uit aanmerkelijk belang bewust buiten het zicht van de fiscus probeerde te houden. Verder oordeelde de rechtbank dat het realiseren van de verkoopwinst door de Nederlandse B.V. onverlet liet dat de inkomsten waren opgekomen uit de verkoop van onroerend goed in Duitsland en daarmee hun oorsprong in Duitsland vonden. Dit betekende dat de verlengde navorderingstermijn van toepassing was. De inspecteur had bovendien voldoende voortvarend gehandeld bij het opleggen van de navorderingsaanslag. De rechter zag dan ook geen reden om van de aanslag af te wijken.

(Bron: Taxence)

Klikkende particulieren hebben de Belastingdienst vorig jaar zeker 2000 tips opgeleverd. Het werkelijke aantal tips kan nog veel hoger zijn. De meldingen werden namelijk niet altijd op dezelfde manier geregistreerd. Dat meldt BNR vrijdag op basis van gegevens van de fiscus.

De meldingen gaan onder meer over mensen die vermoedens doorgeven van fraude met bijvoorbeeld inkomstenbelasting door een familielid, buurman of hun baas. Belastingontduiking door bedrijven is niet meegenomen in deze cijfers.

Meer dan de helft van de tips leidde niet tot actie. In andere gevallen wordt bijvoorbeeld een aangifte opnieuw bekeken. Slechts in enkele gevallen mondden tips uit in navorderingen.

(Bron: ANP)

Als het gelet op de omvang van de opgevoerde kosten en de aard en hoogte van de inkomsten onwaarschijnlijk is dat de aangiften juist zijn, moet de inspecteur dit nader onderzoeken. Als dit is nagelaten kan hij niet navorderen op grond van aanwezigheid van een nieuw feit.

Tot 2009 dreef een man een onderneming op het gebied van psychosociale-zorgverlening aan particulieren met een persoonsgebonden budget. Na staking van zijn onderneming zette hij zijn werkzaamheden voor drie cliënten nog voort. De hieraan relaterende inkomsten en kosten verwerkte zijn financieel deskundige in zijn aangiften onder resultaat uit overige werkzaamheden. Voor de jaren 2009 tot en met 2011 waren aanslagen opgelegd conform zijn aangiften. De inspecteur legde vervolgens echter navorderingsaanslagen op waarbij de in aanmerking genomen kosten alsnog buiten beschouwing werden gelaten.

In tegenstelling tot Rechtbank Den Haag, achtte Gerechtshof Den Haag de inspecteur niet geslaagd in zijn bewijslast dat sprake was van een nieuw feit. Bij het vaststellen van een IB-aanslag mag de inspecteur uitgaan van de juistheid van de gegevens zoals vermeld in de aangifte. Hij is alleen verplicht de aangifte nader te onderzoeken wanneer het onwaarschijnlijk is dat de aangifte juist is. De man had de inkomsten uit zijn PGB-activiteiten en de daaraan verbonden (reis)kosten expliciet in zijn aangiften vermeld. Gelet op de omvang van de opgevoerde kosten en de aard en hoogte van de inkomsten, had de inspecteur na normale zorgvuldige kennisneming van de aangiften voor het opleggen van de aanslagen moeten onderzoeken of de kosten voor aftrek in aanmerking konden komen. Door geen nadere gegevens en informatie in te winnen voordat hij de aanslagen vaststelde had de inspecteur een ambtelijk verzuim begaan volgens het hof. Het signaal van een collega onder verwijzing naar hetgeen in de aangiften was vermeld was voor de inspecteur kennelijk voldoende voor het opleggen van de navorderingsaanslagen. Daarmee bracht hij de facto tot uitdrukking het onwaarschijnlijk te achten dat de aangiften juist waren. De ondernemer kon geen kwade trouw worden verweten ter zake van de ingediende aangiften.

Heeft u ook een boekenonderzoek gehad en twijfelt u of opgelegde correcties wel juist zijn? Neem dan eens contact op voor een vrijblijvend gesprek met ons richard.overweg@ambitions.nu of 06-57592486

Het Tweede Kamerlid Omtzigt (CDA) heeft vragen gesteld aan de staatssecretaris van Financiën over onder meer het telefonisch intrekken van bezwaren. Aanleiding hiervoor zijn de interne werkinstructies die via een WOB-verzoek openbaar zijn geworden. De heer Omtzigt wil in de eerste plaats weten waarom de Belastingdienst in strijd met artikel 6.14, lid 1, Awb bij het afhandelen van een bezwaarschrift geen ontvangstbevestiging stuurt naar de indiener van het bezwaar. Daarnaast wijst hij op artikel 6:21 Awb en de jurisprudentie waarin is voorgeschreven dat een bezwaar alleen schriftelijk kan worden ingetrokken of mondeling tijdens een hoorzitting, terwijl de werkinstructie uitgaat van een telefonische intrekking van bezwaarschriften. Het Kamerlid vraagt de staatssecretaris of deze instructie contra legem-beleid is en of dit beleid door de bewindsman is vastgesteld of door de Belastingdienst zelf. Verder vraagt de heer Omtzigt naar cijfermatige overzichten van het aantal mensen dat hun bezwaar telefonisch heeft ingetrokken in 2015 en in 2016, onderverdeeld naar soorten belastingplichtigen (zoals particulieren en (MKB- en grote) ondernemingen) en in hoeveel gevallen waarvan het bezwaar telefonisch is ingetrokken, sprake was van bijstand door een adviseur, advocaat of gemachtigde.

(Bron: FUTD)

Sinds de openbaarwording van de Panama Papers in april 2016 is het debat over belastingontwijking en belastingontduiking losgebarsten. Maar waar ligt de grens tussen ontwijking en ontduiking? En wanneer is een standpunt een ‘pleitbaar standpunt’?

Ontwijking van belasting is een grondrecht dat we hebben, want het is toegestaan om fiscaal de meest voordelige weg te bewandelen. Belastingontwijking is daarom niet in strijd met de wet en dus legaal. Belastingontduiking is fraude en dus verboden. Bij ontduiking gaat het bijvoorbeeld om gevallen waarin inkomsten of vermogen is verzwegen of illegale transacties plaatsvinden.

De belastingaangifte betreft dan een belangrijk risico-element. Deze moet volgens de wet duidelijk, stellig en zonder voorbehoud worden gedaan. Neemt een belastingplichtige of zijn gemachtigde hierin een standpunt in dat geen ‘pleitbaar standpunt’ is, dan zal de fiscus stellen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, met boete- en bewijsproblemen tot gevolg.

Pleitbaar standpunt

Als in een aangifte een standpunt is ingenomen dat volgens de fiscus onjuist is, hoeft het niet aan opzet of grove schuld zijn te wijten dat te weinig belasting is geheven. Dat is het geval als er zodanige argumenten zijn aan te voeren (objectieve benadering) voor dit standpunt dat de belastingplichtige niet lichtvaardig heeft gehandeld. Een pleitbaar standpunt is dus een geobjectiveerde vorm van een standpunt dat op basis van jurisprudentie, wetgeving en literatuur goed te verdedigen is, aldus Herreveld.

Praktische handreiking

Om te voorkomen dat de Belastingdienst kan spreken van een ‘niet pleitbaar standpunt’, is het volgens Herreveld aan te raden de volgende maatregelen te treffen of na te vragen bij uw belastingconsulent:

  • zorg ervoor dat de medewerkers een goed opleidingsniveau hebben;
  • zorg voor goede interne training mede gericht op risicoanalyse, en leg deze trainingen vast;
  • pas het vier-ogen-beginsel toe bij bijvoorbeeld het maken van de jaarstukken of opstellen van de aangiften;
  • leg een escalatiemogelijkheid vast voor het geval het tweede paar ogen het niet eens is met de opsteller;
  • beschrijf de regels (wie doet wat? escalatiemogelijkheid? etc.) in een Tax Control Framework;
  • laat bij twijfel een externe toetsing plaatsvinden door een deskundige die niet betrokken is bij de betreffende cliënt;
  • overweeg voorleggen aan de fiscus. Dit kan duidelijkheid verschaffen. Anderzijds kan de cliënt daardoor ook ongewenst in het licht komen te staan, dus weeg de voor- en nadelen goed af.

(Bron: Taxence)

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt in hoger beroep dat de aangiften niet zijn beoordeeld voordat de aanslagen zijn opgelegd, zodat de inspecteur bij het vaststellen van de primitieve aanslagen geen onjuist inzicht had in de feiten of in het recht.

De heer X heeft in 2009 een onderneming geruisloos overgenomen. Desondanks schrijft X fiscaal over de aangekochte goodwill af en brengt deze afschrijving ten laste van zijn winst. De IB-aanslagen over 2009 tot en met 2011 zijn conform de aangiften opgelegd. Bij de aanslagregeling over 2011 was aan de behandelende medewerker van de belastingdienst bekend dat in 2009 en 2010 ten onrechte over goodwill was afgeschreven, doch deze aanslag is niet geblokkeerd. Deze aanslag heeft als dagtekening 8 februari 2013. Een week later wordt de navordering over 2009, 2010 en 2011 op grond van art. 16-2-c AWR aangekondigd. Volgens Rechtbank Noord-Nederland is de navordering terecht. X gaat in hoger beroep. Niet in geschil is dat de fout van de inspecteur om te lage IB-aanslagen op te leggen voor X kenbaar was.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de aangiften niet zijn beoordeeld voordat de aanslagen zijn opgelegd, zodat de inspecteur bij het vaststellen van de primitieve aanslagen geen onjuist inzicht had in de feiten of in het recht. X stelt vergeefs dat de inspecteur vanwege het doorschuivingsverzoek verplicht was onderzoek te doen alvorens de aanslagen vast te stellen. Aangezien de navordering kan plaatsvinden op de voet van art. 16-2-c AWR, kan in het midden blijven of sprake is van een nieuw feit of kwade trouw. Het beroep van X is ongegrond.

(Bron: Taxlive)

Hof Amsterdam oordeelt na verwijzing door de Hoge Raad dat mevrouw X niet de vereiste btw-aangiften heeft gedaan zodat de bewijslast moet worden omgekeerd.

Mevrouw X exploiteert een juweliersbedrijf. In geschil is de naheffingsaanslag omzetbelasting over 2006 tot en met 2009, alsmede de 25% vergrijpboete. De aanslag is bij uitspraak op bezwaar van 7 januari 2013 verminderd naar € 42.991. Er is geen informatiebeschikking jegens X genomen. Volgens de inspecteur moet de bewijslast toch worden omgekeerd vanwege het door X niet nakomen van haar administratieve verplichtingen. Rechtbank Den Haag stelt de inspecteur in het gelijk. Volgens Hof Den Haag moet reeds vanwege het niet nakomen van de administratieve verplichtingen de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard. De Hoge Raad (9 oktober 2015, nr. 14/03969, V-N 2015/51.3 oordeelt echter dat voor elke vanaf 1 juli 2011 gedane uitspraak op bezwaar heeft te gelden dat de inspecteur zich slechts op omkering en verzwaring van de bewijslast kan beroepen als een informatiebeschikking onherroepelijk is geworden of als de vereiste aangifte niet is gedaan. Ook ten aanzien van de administratieve verplichtingen is de omkering en verzwaring van de bewijslast afhankelijk van een informatiebeschikking (zie HR 2 oktober 2015, nr. 14/02335, V-N 2015/50.4). Volgt verwijzing.

Hof Amsterdam oordeelt dat X niet de vereiste btw-aangiften heeft gedaan zodat de bewijslast moet worden omgekeerd. X moest per kwartaal aangifte doen. X heeft in 2006 één en in 2009 twee nihilaangiften ingediend. In 2007 en 2008 zijn enkel nihilaangiften ingediend. Met betrekking tot de tijdvakken waarin nihilaangiften zijn gedaan, voldoet de inspecteur aan de op hem rustende bewijslast omdat X in die aangiften geen enkele omzet, zelfs niet de door haar onbetwiste gepinde omzetten, heeft verantwoord. Met betrekking tot de resterende tijdvakken voldoet de inspecteur aan de op hem rustende bewijslast omdat in die aangiften alleen de gepinde omzet is verantwoord. De verschuldigde btw is – zowel in relatieve als in absolute zin – aanzienlijk meer dan de verschuldigde btw volgens de aangiften en X moet zich daarvan bewust zijn geweest. De schattingen van de inspecteur zijn voorts redelijk. De boete is ook terecht.

(Bron: Taxlive)

Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de inspecteur het bezwaarschrift van X ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. X was namelijk niet bekend met de grondslag van de naheffingsaanslag, omdat deze tijdens een nog lopend boekenonderzoek is opgelegd.

Tijdens een nog lopend boekenonderzoek legt de inspecteur, ter behoud van rechten, een btw-naheffingsaanslag op aan X. De inspecteur onderbouwt de naheffingsaanslag verder niet. X dient een pro forma bezwaarschrift in, en merkt op dat hij wil worden gehoord, en dat de naheffingsaanslag tijdens de hoorzitting gedetailleerd zal worden bestreden. De inspecteur verzoekt X om zijn bezwaar te motiveren, en verklaart vervolgens het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat X zijn bezwaar niet heeft gemotiveerd. Tevens merkt de inspecteur op dat hij er van afziet om X uit te nodigen voor een hoorgesprek, omdat het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk is.

Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de inspecteur het bezwaarschrift van X ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank overweegt daarbij dat de naheffingsaanslag is opgelegd tijdens een nog lopend boekenonderzoek, waarvan nog geen (concept)verslag was opgesteld. Aangezien X niet bekend was met de grondslag van de naheffingsaanslag, kan volgens de rechtbank aan de motivering van het bezwaarschrift geen verdere eis worden gesteld dan dat daaruit blijkt dat X zich niet met het vast te stellen bedrag kan verenigen. Verder merkt de rechtbank nog op dat X in zijn bezwaarschrift expliciet heeft verzocht om te worden gehoord, en dat het dan op de weg van de inspecteur ligt om X uit te nodigen voor een hoorgesprek om alle onduidelijkheden weg te nemen. De rechtbank verwijst de zaak terug naar de inspecteur.

(Bron: Taxlive)

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de Belastingdienst aan het gesprek met de echtgenoot van belanghebbende X niet de conclusie heeft mogen verbinden dat X het bezwaar had ingetrokken.

Belanghebbende, X, maakt bezwaar tegen een aanslag IB/PVV 2013 van haar inmiddels overleden vader. Er vindt een telefoongesprek plaats tussen de echtgenoot van X en de inspecteur, waarna de Belastingdienst bij brief van 22 januari 2016 meedeelt dat naar aanleiding van het telefoongesprek met haar echtgenoot het bezwaar is ingetrokken. In beroep stelt X dat haar echtgenoot in het gesprek heeft geaccepteerd dat bezwaar maken geen zin had, maar dat zij en haar echtgenoot niet ervaren zijn op belastinggebied en zij overrompeld werden door de Belastingdienst.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat een bezwaarschrift niet telefonisch kan worden ingetrokken. Intrekking van een bezwaarschrift kan alleen mondeling geschieden als er sprake is van een hoorzitting (art. 6:21 lid 1 Awb). Nu het telefonisch onderhoud tussen de echtgenoot van X en de Belastingdienst geen hoorgesprek was, diende de intrekking schriftelijk te geschieden en dit is niet gebeurd. Verder was sowieso alleen X, als indiener van het bezwaar, bevoegd tot intrekking en niet haar echtgenoot. De rechtbank merkt de brief van de Belastingdienst van 22 januari 2016 aan als een schriftelijke weigering als bedoeld in art. 6:2 onder a van de Awb waartegen beroep kan worden ingesteld. Het beroep van X tegen die schriftelijke weigering is kennelijk gegrond. De Belastingdienst zal alsnog moeten beslissen op het bezwaar van X.

(Bron: Taxlive)