All posts in Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, inventaris (ook bedrijfsmiddelen en gebouwen en terreinen)

Om ondernemers in 2023 extra te stimuleren om te investeren heeft de overheid voor het jaar 2023 een stimuleringsmaatregel in het leven geroepen waardoor willekeurige afschrijving op nieuwe bedrijfsmiddelen mogelijk is. Deze regeling geldt zowel voor ondernemers in de inkomstenbelasting als voor ondernemers in de vennootschapsbelasting.

Hoe werkt willekeurig afschrijven?

Indien wordt voldaan aan de voorwaarden van de stimuleringsmaatregel is het mogelijk om tot maximaal 50% van de aanschaffings- of voortbrengingskosten ineens af te schrijven. De resterende 50% dient vervolgens te worden afgeschreven op basis van de normale afschrijvingstermijnen.

Voorwaarden van de regeling

De regeling geldt voor bepaalde nieuwe bedrijfsmiddelen die in 2023 zijn aangeschaft of waarvan in 2023 de voortbrengingskosten zijn gemaakt. De regeling is enkel van toepassing op bedrijfsmiddelen die niet eerder in gebruik zijn genomen. Tweedehands bedrijfsmiddelen zijn uitgesloten. Tevens dient het bedrijfsmiddel vóór 1 januari 2026 in gebruik te zijn genomen. De regeling geldt niet voor bedrijfsmiddelen die hoofdzakelijk zijn bestemd om verhuurd te worden (dus ook niet bij groepsmaatschappijen die niet tezamen een fiscale eenheid VPB vormen).

Daarnaast geldt de regeling niet voor onder andere: gebouwen, bromfietsen, personenauto’s (auto’s zonder CO2 uitstoot komen wel in aanmerking), dieren en immateriële vaste activa.

Voorbeeld

Stel u schaft in 2023 een machine aan voor € 150.000. Deze machine heeft een restwaarde van € 15.000 en een levensduur van vijf jaar. Zonder de toepassing van willekeurige afschrijving wordt op deze machine in totaal € 135.000 (€ 27.000 per jaar) afgeschreven.

Door de toepassing van deze nieuwe regeling dient de investering te worden opgesplitst in twee delen. Op het eerste deel vindt de gebruikelijke afschrijving plaats, namelijk € 67.500 in vijf jaar (€ 13.500 per jaar). Het tweede deel mag u vervolgens in 2023 volledig afschrijven. Dit resulteert in een extra afschrijving van € 67.500 in 2023. In totaal kan daarom in 2023 € 81.000 worden afschreven over deze machine.

Voordeel

Door extra af te schrijven kan de winst van het betreffende jaar worden verminderd. Dit leidt tot een lagere belastingheffing. Hierdoor kan een rente- en/of liquiditeitsvoordeel worden behaald. Daarnaast kan de toepassing van willekeurige afschrijving ervoor zorgen dat er een tariefsvoordeel wordt behaald. Tevens kan er bij een verliesjaar voor worden gekozen om niet of minder af te schrijven. Hierdoor kunnen de afschrijvingskosten worden uitgesteld naar latere jaren waarin hogere resultaten worden behaald.

Om ondernemers in 2023 extra te stimuleren om te investeren heeft de overheid voor het jaar 2023 een stimuleringsmaatregel in het leven geroepen waardoor willekeurige afschrijving op nieuwe bedrijfsmiddelen mogelijk is. Deze regeling geldt zowel voor ondernemers in de inkomstenbelasting als voor ondernemers in de vennootschapsbelasting.

(Bron: Koenen en Co)

In een recent arrest stond de btw-kwalificatie ‘in wezen nieuwbouw’ na een ingrijpende verbouwing centraal. In de betreffende casus had een belastingplichtige een bestaand kantoorpand ingrijpend verbouwd tot een hotel. Doordat het verbouwde opstal vervolgens aan een derde werd geleverd, ontstond de vraag of er door deze verbouwing voor de btw een nieuwe onroerende zaak is ontstaan en de levering daardoor van rechtswege belast is met 21% btw (en onder voorwaarden vrijgesteld van overdrachtsbelasting).

Btw-kwalificatie ‘in wezen nieuwbouw’

Zoals de Hoge Raad stelt wordt met de verbouwingen aan een bestaand gebouw alleen dan een gebouw dat tevoren niet bestond, voortgebracht – en daarmee vervaardigd als bedoeld in de btw – wanneer die werkzaamheden zo ingrijpend zijn dat daardoor in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden. Het resultaat van deze totale verbouwing moet daarmee op één lijn kunnen worden gesteld met de realisatie van een nieuw gebouw. Oftewel, er moet door de verbouwing een gebouw zijn voortgebracht dat tevoren niet bestond. De levering van een dergelijk gebouw is dan van rechtswege belast met 21% btw en onder voorwaarden vrijgesteld van overdrachtsbelasting.

Arrest 4 november 2022

De Hoge Raad heeft op prejudiciële vragen van Rechtbank Zeeland-West Brabant over de criteria bij btw-kwalificatie ‘in wezen nieuwbouw’ op 4 november jl. geoordeeld dat de wijzigingen in de bouwkundige constructie van het gebouw doorslaggevend zijn bij het antwoord op de vraag of sprake is van in wezen nieuwbouw. Of dergelijke wijzigingen voldoende ingrijpend zijn om een verbouwd gebouw als nieuwbouw aan te merken, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

Andere mogelijke aandachtspunten zoals uiterlijke wijzigingen, functiewijzigingen en/of de grootte van investeringen (tegenover de waarde van oorspronkelijke opstal) zijn volgens de Hoge Raad niet doorslaggevend of noodzakelijk, maar  kunnen wel een aanwijzing geven bij de beoordeling.

Doen deze aandachtspunten zich bij een ingrijpende verbouwing aan een bestaande onroerende zaak voor zónder dat er wijzigingen in de bouwkundige constructie bestaan, dan is er volgens de Hoge Raad géén sprake van ‘in wezen nieuwbouw’. De levering is dan in beginsel vrijgesteld van btw en belast in de overdrachtsbelasting.

Volgens de Hoge Raad zal een verbouwing niet snel zó ingrijpend zijn dat daardoor in wezen een nieuwe onroerende zaak zal ontstaan.

Gevolgen voor de praktijk

Uitgaande van dit arrest zullen discussies over de btw-kwalificatie ‘nieuwbouw’ na een ingrijpende verbouwing zich in de toekomst hoogstwaarschijnlijk beperken tot de vraag of door de verbouwing wijzigingen in de bouwkundige constructie van de betreffende onroerende zaak zijn aangebracht welke een nieuw gebouw hebben doen ontstaan.  

  • Het antwoord op deze vraag bepaalt in beginsel of:
  • De levering van dit gebouw van rechtswege belast is met 21% btw (onder voorwaarden vrijgesteld van overdrachtsbelasting) óf vrijgesteld van btw (belast met overdrachtsbelasting),
  • Bij ingebruikname (denk aan verhuur) van het gebouw na de verbouwing rekening dient te worden gehouden met een herzieningstermijn van de btw in de verbouwingskosten van 1 jaar (jaar ingebruikname indien geen nieuwbouw) of van 10 jaar (jaar van ingebruikname en 9 daaropvolgende jaren indien wel nieuwbouw).

(Bron: BDO)

BV X verkocht op 3 maart 2011 een winkelcomplex voor € 8.730.702 aan haar twee aandeelhouders. In 2012 stelde de inspecteur een onderzoek in naar de zakelijkheid van de verkoop en de waarde van het winkelcomplex in het economische verkeer. Een taxateur van de Belastingdienst schatte de waarde per 3 maart 2011 op € 18.180.000. BV X ontving een navorderingsaanslag Vpb 2011, waarbij een bedrag van € 9.730.000 (verschil koopsom excl. rentevergoeding en waarde economisch verkeer van de onroerende zaken) alsnog als winst was aangemerkt. BV X ging beroep. Rechtbank Noord-Holland besliste dat de aandeelhouders van BV X door de overdracht van het winkelcomplex een voordeel hadden genoten en dat BV X en haar aandeelhouders zich daarvan redelijkerwijs bewust moesten zijn geweest. Het voordeel van € 9.730.000 moest worden aangemerkt als een winstuitdeling. De Rechtbank was het echter met BV X eens dat zij voor dat bedrag een herinvesteringsreserve (HIR) mocht vormen. Uit de aard van de onderneming van BV X, een actief vastgoedbedrijf dat belegde in beleggingspanden die voor haar bedrijfsmiddelen vormden, volgde dat een herinvesteringsvoornemen veelal aanwezig kon worden geacht, en de aankopen van vastgoed in 2011 en 2012 bevestigden dat. Het feit dat de boekwinst van € 9.730.000 het gevolg was van een uitdelingscorrectie, verhinderde het vormen van een HIR niet. De Rechtbank verwees hiervoor naar een arrest van de Hoge Raad van 16 september 2016. Dotatie aan een HIR voor de boekwinst van € 9.730.000 was volgens de Rechtbank dan ook toegestaan. De Rechtbank verklaarde het beroep van BV X gegrond en vernietigde de navorderingsaanslag Vpb 2011.

(Bron: FUTD)

Vastgoedbeleggers kunnen bij verkoop van beleggingsvastgoed de boekwinst doorschuiven naar een volgende investering met een fiscale faciliteit: de herinvesteringsreserve. Wanneer als gevolg van de coronacrisis niet tijdig aan alle voorwaarden kan worden voldaan, dreigt alsnog acute belastingheffing. Een overzicht van de herinvesteringsreserve in coronatijd en de recente handreiking van de Staatssecretaris van Financiën.

Herinvesteringsreserve in het kort:

Het vormen van een herinvesteringsreserve voorkomt acute belastingheffing bij verkoop: de boekwinst mag worden gereserveerd voor een toekomstige vervangende investering. Zo blijft belastingheffing (voorlopig) achterwege en kan de vastgoedbelegger dus over liquide middelen beschikken. De gereserveerde verkoopwinst wordt in mindering gebracht op de boekwaarde van de vervangende investering.

Dat resulteert in een lagere grondslag voor fiscale afschrijvingen. Fiscale afschrijvingen zijn in de praktijk veelal echter toch al zeer beperkt, omdat de fiscale boekwaarde als gevolg van deze afschrijvingen niet onder de WOZ-waarde mag dalen. De lagere fiscale boekwaarde resulteert bij een verkoop van de vervangende investering wel in een hogere fiscale boekwinst – maar zolang aan de voorwaarden wordt voldaan, kan ook die boekwinst wederom worden gereserveerd voor een vervangende investering. Zo is de herinvesteringsreserve een behulpzame fiscale faciliteit om belastingheffing over verkoopwinsten (langdurig) uit te stellen.

Bedrijfsmiddel of voorraad:

Een belangrijk onderscheid dat moet worden aangebracht: was het verkochte object bestemd om als bedrijfsmiddel voor langere tijd dienstbaar te zijn aan de onderneming of kwalificeerde het als voor de verkoop bestemde voorraad? Boekwinst gerealiseerd bij verkoop van voorraad kan namelijk niet worden gereserveerd in de vorm van een herinvesteringsreserve. 

Indien bij verplaatsing van een productielocatie industrieel vastgoed van de hand wordt gedaan, is vermoedelijk sprake van een bedrijfsmiddel. Appartementen die een projectontwikkelaar realiseert en verkoopt, kwalificeren vermoedelijk als voorraad. In de praktijk is het onderscheid echter niet altijd helder. Hoe kwalificeert bijvoorbeeld een initieel voor de verhuur bestemd appartementencomplex in aanbouw dat gedurende de realisatiefase wordt verkocht aan een eindbelegger? Het onderscheid tussen bedrijfsmiddelen en voorraad is een grijs gebied waarover regelmatig discussie wordt gevoerd met de Belastingdienst. 

Herinvesteringsvoornemen:

Om in het jaar van verkoop een herinvesteringsreserve te kunnen vormen, moet aantoonbaar sprake zijn van het voornemen om binnen drie jaar te herinvesteren. Dat voornemen moet in de jaren daarna ook doorlopend én aantoonbaar aanwezig zijn, omdat de gereserveerde winst anders alsnog vroegtijdig wordt belast. Het kunnen aantonen van een (voortdurend) herinvesteringsvoornemen is daarmee een belangrijk aandachtspunt voor de praktijk om onvoorziene belastingheffing te voorkomen.

Wij adviseren het herinvesteringsvoornemen terugkerend en inhoudelijk te behandelen in bestuursvergaderingen en de zoektocht naar een vervangende investering zorgvuldig te documenteren. Daarbij valt te denken aan het formeel verstrekken van een zoekopdracht aan een makelaar, maar bijvoorbeeld ook aan het bewaren van informele e-mailcorrespondentie met potentiële verkopers en/of intermediairs (netwerk). Ook het vastleggen van bevindingen bij de bezichtiging van potentiële vervangende investeringsobjecten kan een positieve bijdrage leveren in een discussie met de Belastingdienst over het herinvesteringsvoornemen.

Vervangingstermijn

Ook als er doorlopend én aantoonbaar sprake is van een herinvesteringsvoornemen moet het in principe binnen drie jaar na de verkoop daadwerkelijk tot een vervangende investering komen. Als dat niet lukt, wordt de gereserveerde winst in het derde jaar na de verkoop alsnog belast. Tenzij een begin is gemaakt met een vervangende investering, maar die investering is vertraagd door een bijzondere omstandigheid: dan wordt de driejaarstermijn opgerekt en blijft belastingheffing (voorlopig) achterwege. 

(Bron: BDO)

Voor uw bedrijf een nieuwe investering doen van minimaal 1500 euro? Dan kunt u mogelijk korting krijgen op uw investering met de Baangerelateerde Investeringskorting (BIK). U krijgt die korting in de vorm van een vermindering van uw loonheffing. De investeringskorting geldt voor bedrijven met medewerkers in dienst– en die dus loonheffing afdragen – en belastingplichtig zijn voor de inkomsten- of vennootschapsbelasting.

Welke investeringen voor de BIK

Het gaat om investeringen in nieuwe bedrijfsmiddelen (dus geen tweedehands) van meer dan € 1.500. Per aanvraag moet het totale bedrag aan investeringen minimaal € 20.000 bedragen. De BIK is van toepassing op investeringsverplichtingen die zijn aangegaan op of na 1 oktober 2020. Daarnaast geldt dat de volledige bedrijfsinvestering in 2021 of 2022 moet zijn betaald en de investering binnen zes maanden na volledige betaling in gebruik wordt genomen. Let op, want als een investering in het vierde kwartaal van 2020 ook in 2020 volledig is betaald, heeft u daarvoor geen recht op de BIK.

Uitgesloten van de BIK

Bijvoorbeeld verbeteringen van een bedrijfsmiddel en bedrijfsmiddelen voor de verhuur zijn uitgesloten van de BIK. Gaat u bijvoorbeeld uw asbesthoudende dak vervangen, dan wordt dat als een verbetering aangemerkt en komt dit niet voor de BIK in aanmerking.

Hoogte investeringskorting

De investeringskorting bedraagt 3,9% van het investeringsbedrag, tot en met 5 miljoen vermeerderd met 1,8% van het investeringsbedrag boven de 5 miljoen. Deze percentages zijn van toepassing als de Europese Commissie goedkeuring geeft om als fiscale eenheid gebruik te maken van de BIK.
Geeft de Europese Commissie deze goedkeuring niet, dan zullen de percentages worden verhoogd naar 5% tot met 5 miljoen en daarboven 2,08%.

De BIK geldt (vooralsnog onbeperkt) naast de andere fiscale investeringssubsidies; de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA), WBSO en de fiscale regelingen (EIA, MIA en VAMIL).

Wanneer kan ik de BIK aanvragen

Vanaf 1 september 2021 kunt u de BIK aanvraag doen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Dit kan dan uiterlijk binnen drie maanden na afloop van het kalenderjaar waarin de laatste betaling op de investering is gedaan. De BIK-verklaring kunt u maximaal 4 keer per jaar aanvragen en maximaal 1 keer per kwartaal. Wordt uw aanvraag goedgekeurd? Dan wordt binnen 12 weken na de aanvraag een BIK-verklaring afgegeven. Hierop staat vermeld welk bedrag u in mindering mag brengen op de loonheffing.

(Bron: Flynth)

Het kabinet wil met een tijdelijke investeringsregeling het economisch herstel bevorderen. Op Prinsjesdag was de Baangerelateerde Investeringskorting (BIK-afdrachtvermindering) al aangekondigd, maar de regeling zelf was nog niet bekend. Het wetsvoorstel is op 5 oktober 2020 ingediend. Daarmee zijn de contouren van de regeling bekend. Wat worden de voorwaarden en hoe kan jij straks gebruikmaken van de BIK?

De Baangerelateerde Investeringskorting (BIK-afdrachtvermindering) is een nieuwe investeringsregeling voor bedrijven die in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2022 nieuwe bedrijfsmiddelen aanschaffen. De BIK wordt verleend als een afdrachtvermindering loonbelasting. Het bedrag van de BIK is 3% van het investeringsbedrag tot een totale jaarinvestering van € 5.000.000, daarboven geldt 2,44%. De BIK geldt naast bestaande investeringsregelingen zoals de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, de Milieu-investeringsaftrek, de Energie-investeringsaftrek en de willekeurige afschrijving voor milieubedrijfsmiddelen (VAMIL).

Belangrijke voorwaarden BIK-afdrachtvermindering

  • Aanschaffingskosten van nieuwe bedrijfsmiddelen

De BIK-afdrachtvermindering kan alleen worden toegepast op zelf aangeschafte nieuwe bedrijfsmiddelen met een minimaal bedrag van € 1.500. Per aangevraagd BIK-verklaring (zie hierna) moeten de investeringen minimaal € 20.000 bedragen. Voor de BIK-afdrachtvermindering zijn bedrijfsmiddelen nieuw als zij niet eerder zijn gebruikt. Voor zelf ontwikkelde of voortgebrachte bedrijfsmiddelen kan de BIK niet worden toegepast. Bepaalde bedrijfsmiddelen zijn uitgesloten van de BIK, zoals bedrijfsmiddelen die worden verhuurd. De uitsluitingen zijn hetzelfde als die voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek.  

  • Investeringsverplichting in de periode 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2022

De investeringsverplichting ga je aan door het tekenen van een (koop)overeenkomst (of accepteren van een offerte) voor het bedrijfsmiddel. Het gaat dus niet om het moment van de factuur.

  • BIK-verklaring aanvragen bij RVO.nl

Bedrijven moeten een BIK-verklaring aanvragen via de website van RVO.nl. Aanvraag moet plaatsvinden binnen 3 maanden na de laatste betaling op de investering. Aanvraag van de BIK-verklaring, kan nu nog niet, dit is pas mogelijk vanaf 1 september 2021. Aanvraag van een BIK-verklaring kan maximaal 4 keer per jaar, en daarbij 1 keer per kwartaal.

Voor de aanvraag moet jouw bedrijf beschikken over e-Herkenning. Pas na het verkrijgen van de juiste e-Herkenning kan de BIK worden aangevraagd. 

  • Loonheffingen afdragen om BIK-afdrachtvermindering toe te passen

Jouw bedrijf moet als inhoudingsplichtige loonheffingen voor personeel afdragen om de BIK-afdrachtvermindering te kunnen vergelden. De BIK-afdrachtvermindering kan niet worden toegepast bij bedrijven die geen werknemers in dienst hebben, bijvoorbeeld omdat ze uitsluitend werken met uitzendkrachten of de inhuur van zzp-ers.

  • Investeringen volledig betalen en tijdig in gebruik nemen

Bedrijven kunnen de BIK-afdrachtvermindering in 2021 of 2022 pas toepassen als de investering volledig is betaald. De BIK kan alleen worden toegepast op investeringen die uiterlijk op 31 december 2022 volledig zijn betaald. De investering moet binnen zes maanden na de volledige betaling in gebruik zijn genomen.

BIK-regeling nog niet definitief

De BIK-afdrachtvermindering is nu nog als voorstel ingediend. Er kan nog veel in de regeling veranderen. Het doel van de BIK is het stimuleren van investeringen door het bedrijfsleven en het behoud van banen in de laagconjunctuur als gevolg van de coronacrisis. Voor de BIK trekt het kabinet verdeeld over 2 jaar een bedrag van 4 miljard euro uit. In de politiek en de wetenschap is er veel commentaar op de regeling. Is de regeling, waar zoveel geld voor wordt uitgetrokken, effectief? In hoeverre is de BIK ‘baangerelateerd’, nu er geen verband is met behoud van werkgelegenheid? De komende maanden zal er duidelijkheid komen.

Als je als ondernemer investeringsplannen hebt, blijf de ontwikkelingen van de BIK-afdrachtvermindering volgen en benut deze nieuwe investeringsregeling.    

(Bron: Alfa)

Verkoopt u (onroerende) goederen aan uw eigen bv? Zorg ervoor dat u dan een zakelijke prijs overeenkomt. Doet u dit niet, dan is namelijk sprake van een verkapte dividenduitkering. 

Als u met uw eigen bv zaken doet, dan is het van belang dat u daarbij altijd zakelijke voorwaarden overeenkomt. Zakelijke voorwaarden zijn voorwaarden waarmee een derde partij in dezelfde omstandigheden ook akkoord zou gaan. Verkoopt u (onroerende) goederen aan uw bv? Zorg dan voor een zakelijke prijs. Betaalt de bv een te hoge prijs? Dan is meestal sprake van een verkapte winstuitdeling. 

Wat is een verkapte winstuitdeling?

Van een winstuitdeling is sprake als een vermogensverschuiving plaatsvindt van de vennootschap naar de aandeelhouder. Het vermogen van de aandeelhouder moet door de verschuiving toenemen ten laste van het vermogen van de vennootschap. Om te kunnen spreken van een verkapte winstuitdeling, is daarnaast vereist dat de aandeelhouder en de bv zich bewust zijn van de vermogensverschuiving. 

Verkapte winstuitdeling: een voorbeeld uit de praktijk

Een ondernemer heeft in privé een woning gekocht voor € 660.000. Enkele jaren na aankoop wil de ondernemer het huis weer verkopen. De vraagprijs wordt vastgesteld op € 1.020.000. Het huis wordt niet verkocht en twee jaar later verlaagt de ondernemer de vraagprijs naar € 950.000. Vervolgens wordt het huis verkocht aan de eigen bv, voor € 850.000. Daarna wordt  het huis opnieuw te koop aangeboden voor een vraagprijs van € 675.000; de woning wordt uiteindelijk verkocht aan een derde voor € 500.000.

Volgens de Belastingdienst is het pand op het moment van verkoop aan de bv € 625.000 waard. Het verschil tussen deze waarde en de betaalde prijs van € 850.000 is volgens de Belastingdienst een verkapte winstuitdeling van de bv aan haar aandeelhouder. 

Gerechtshof: verkapte winstuitdeling

Het geschil komt bij het Gerechtshof. Volgens het Hof is inderdaad sprake van een verkapte winstuitdeling. De aandeelhouders waren zich bewust van de vermogensverschuiving die door de verkoop van het pand had plaatsgevonden. Op het moment van verkoop was al enkele jaren sprake van een negatieve marktontwikkeling. De aandeelhouders mochten er daarom niet van uitgaan dat de waarde van het pand hoger was dan de prijs die de aandeelhouders bij aankoop van het pand hadden betaald. Dit blijkt ook uit het feit dat zij het pand in eerste instantie niet verkocht kregen en uit de dalende Woz-waarde in de jaren voordat het pand aan de bv werd verkocht.

De winstuitdeling leidt tot een hogere belastbare winst, en dus heffing van vennootschapsbelasting bij de bv én tot heffing van inkomstenbelasting bij de aandeelhouder.

(Bron: ABAB)

Een B.V. kan een herinvesteringsreserve niet afboeken op nieuwe bedrijfsmiddelen als voor aanschaf van de nieuwe bedrijfsmiddelen het belang bij de aandelen in de B.V. voor meer dan 30% is gewijzigd.

Een vastgoed B.V. had een herinvesteringsreserve (HIR) gevormd vanwege de verkoop van vastgoed. Op 16 december 2011 kocht de B.V. nieuw vastgoed en wenste daarop de HIR af te boeken. Begin 2011 waren onderhandelingen begonnen over de verkoop van de aandelen in de vastgoed B.V. Daarvoor was een stappenplan opgesteld op 1 juli 2011. Op 20 november 2011 was een koopbevestiging opgesteld waarin stond wie de nieuwe aandeelhouders zouden worden. Uiteindelijk vond na uitvoering van het stappenplan 2012 de levering van de aandelen in de vastgoed B.V. plaats aan de nieuwe aandeelhouders op 24 mei 2012.

Feitelijk economisch belang bij aandelen al eerder bij kopers

In geschil bij Rechtbank Gelderland is de vorming van de HIR. De rechtbank volgt de inspecteur in zijn betoog. De inspecteur stelt dat het economische risico bij de aandelen in de vastgoed B.V. feitelijk op of rond 20 november 2011 al is overgegaan op de nieuwe aandeelhouders. Dit was voordat de B.V. het nieuwe vastgoed op 16 december 2011 aankocht. De rechtbank wijst daarvoor op een e-mailbericht van 2 januari 2011 waarin al een voornemen tot overname van de aandelen stond. Dit voornemen is vervolgens verder concreet gemaakt door een uitgewerkt stappenplan van 1 juli 2011 dat later in 2011 en 2012 daadwerkelijk is uitgevoerd. Ook de bank wilde dat de aandelen werden overgedragen, omdat verdere financiering voor aankoop van het nieuwe vastgoed afhankelijk was van de overdracht van de aandelen.

Al op 20 november 2011 overeenstemming koopprijs aandelen

Belangrijk verder voor de stelling van de inspecteur was ook dat de prijs van de aandelen al was bepaald op 20 november 2011. Verder kent de rechtbank gewicht toe aan het feit dat door het stappenplan vast stond welke beslissingen genomen zouden gaan worden tot het feitelijke moment van aandelenlevering. Daardoor hadden de kopers van de aandelen al vanaf 20 november 2011 het feitelijke belang bij de aandelen in de vastgoed B.V. Tot slot wijst de rechtbank nog op het bepaalde in de leveringsakte van de aandelen. Hierin staat dat de aandelen vanaf 1 januari 2011 voor rekening en risico komen van de kopers. Conclusie is dat de gevormde HIR al voor aanschaf van het vastgoed in 2011 moest vrijvallen.

(Bron: Taxence)

Als een vof zoveel investeert dat de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek volgens de bijbehorende tabel in de wet tot een vast bedrag leidt, moeten de vennoten dit bedrag onderling verdelen.

Een ondernemer probeerde in een zaak voor Hof Den Haag de berekening van de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) wel erg in zijn voordeel uit te leggen. Samen met zijn broer dreef hij een vof die in 2016 bijna € 120.000 had geïnvesteerd. Volgens de tabel in de wet was de KIA in zo’n geval gelijk aan een vast bedrag minus 7,56% van het bedrag waarmee de investering een bepaalde grens (€ 103.748 in 2016) overschreed. De ondernemer stelt dat men het laatstgenoemde begrip investering moet opvatten als de investering van de ondernemer zelf. Doordat maar de helft van de totale investering aan hem is toe te rekenen, overtreft zijn investering de grens niet en kan hij de maximale KIA claimen. Maar zelfs als dit te ver zou gaan, meent de man dat hij recht heeft op het vaste bedrag minus de helft van de vermindering. Hij motiveert zijn standpunt door te verwijzen naar een andere zaak voor Hof Den Bosch. Zie ook: ‘Fiscus hanteert verkeerde berekening KIA bij maatschap’.

Uitleg hof

Maar Hof Den Haag ziet geen reden om de ondernemer in het gelijk te stellen. De zaak waarnaar hij verwijst, gaat ook over buitenvennootschappelijk vermogen, dat hier niet aan de orde is. Bovendien constateert het hof dat de uitleg van de ondernemer in strijd is met het doel van de wet: voorkomen dat een andere samenwerkingsvorm leidt tot een hogere KIA. Het hof oordeelt dat de inspecteur terecht is uitgegaan van de KIA over het totale investeringsbedrag. Pas na deze berekening vindt de verdeling onder de vennoten plaats.    

(Bron: Taxence)       

Als eigenaar van een woning of een bedrijfspand heeft u onlangs uw WOZ-beschikking voor 2019 ontvangen. De WOZ-waarde van uw bedrijfspand is bepalend voor tal van heffingen. Met ingang van dit jaar is de WOZ-waarde voor bv’s echter nog belangrijker geworden als gevolg van een wijziging van de regels inzake afschrijving. Bezwaar maken kan lonen!

Regelgeving afschrijving gewijzigd

Op grond van de Wet WOZ (Waardering onroerende zaken) wordt een waarde toegekend aan onroerende zaken zoals woningen en bedrijfspanden. Daarbij kunnen sommige belanghebbenden, zoals een verhuurder of een verkoper van een pand, een belang hebben bij een hogere WOZ-waarde. Voor andere belanghebbenden, zoals een huurder of eigenaar is juist een lagere WOZ-waarde van belang. Hoe zit dat? 

De WOZ-waarde is namelijk bepalend voor de vraag of u nog op uw bedrijfspand kunt afschrijven. Voor bv’s is vanaf 2019 bepaald dat afgeschreven kan worden tot de WOZ-waarde van uw pand. Tot 2019 kon u afschrijven tot 50% van de WOZ-waarde. De nieuwe regeling is dus een forse beperking van uw afschrijvingsmogelijkheden.

Een voorbeeld

U bezit een bedrijfspand met een boekwaarde van € 2,4 miljoen. De WOZ-waarde wordt eveneens vastgesteld op € 2,4 miljoen. Dit betekent dat de bv niet meer op het pand mag afschrijven, de bodem is bereikt. Na een waardebepaling door een taxateur blijkt uw pand een waarde van € 2,2 miljoen te hebben. Indien na bezwaar de WOZ-waarde eveneens wordt vastgesteld op € 2,2 miljoen, kunt u nog maximaal € 200.000 op het pand afschrijven.

Wat scheelt dat nu?

Stel dat u het pand jaren geleden voor € 4,5 miljoen heeft gekocht en in 40 jaar afschrijft tot een veronderstelde restwaarde van € 500.000. U mag dan in 2019 1/40 x (€ 4.500.000 -/- € 500.000) = € 100.000 afschrijven. Bij ongewijzigde omstandigheden mag dat ook nog in 2020. Daarna bedraagt de boekwaarde net als de WOZ-waarde € 2,2 miljoen en is verder afschrijven niet meer mogelijk.

U kunt binnen zes weken een bezwaar tegen de WOZ-waarde op uw WOZ-beschikking indienen bij uw gemeente. In uw bezwaarschrift geeft u aan waarom u het niet eens bent met de WOZ-waarde. U kunt bij de gemeente een taxatieverslag opvragen. Daarin staat hoe de waarde tot stand is gekomen.
U kunt deze gegevens gebruiken voor uw bezwaarschrift. De gemeente doet een uitspraak op uw bezwaarschrift. Bent u het daarna niet eens met de uitspraak van de rechtbank? Dan kunt u in hoger beroep gaan. Dit doet u bij de belastingkamer van het Gerechtshof.

Tip! Vanaf dit jaar is het dus extra van belang dat u een te hoge WOZ-waarde aanvecht via bezwaar en eventueel beroep bij de rechter.

Wetswijziging in de maak

De huidige wet is niet voldoende ingericht op de tegengestelde belangen (verhuurder/verkoper vs. huurder/eigenaar), die zich zo nu en dan voordoen in de praktijk. Daarom is er een wetswijziging in de maak. Tot 1 maart jl. liep er een internetconsultatie en ook andere partijen zullen om hun mening worden gevraagd. In de wetswijziging wordt voorgesteld om slechts één WOZ-beschikking per pand te hebben die voor alle belanghebbenden geldt. Dat leidt tot de mogelijkheid van één juridische procedure voor alle betrokkenen. Een definitief vastgestelde WOZ-waarde is dan voor iedereen bindend. Ook zijn er minder tussentijdse wijzigingen van de jaarlijkse WOZ-waarde mogelijk.

Heeft u vragen over de WOZ-waarde van uw pand, over afschrijven of over bezwaar maken, neem dan contact met ons op.

(Bron: HLB van Daal)