Fiscale eenheid pakt duur uit

Soms leidt het aangaan van een van een fiscale eenheid tot onvermoede, ongewenste en soms dure gevolgen. Bijvoorbeeld een winstvaststelling die op formeel fiscale grondslagen vele malen hoger en onvermijdelijk uitpakt dan de bedoeling was en die die zelfs ook volgens de rechter onbillijk is. De wet is echter onverbiddelijk oordeelt de rechter.

De rechtbank te Den Haag deed op 13 juli 2011 een uitspraak over het aangaan van een fiscale eenheid met een dochtervennootschap die een grote onvolwaardige schuld heeft aan de aanstaande moedervennootschap. Dat had  vervelende consequenties  voor beide bedrijven.

De wet bevat een waarderingsregeling voor onderlinge vorderingen en schulden van maatschappijen die met elkaar een fiscale eenheid aangaan. In dit geval had de nieuwe dochtermaatschappij een grote nominale schuld aan de voormalige aandeelhouder, die op het moment van de verwerving van de dochtermaatschappij al vrijwel geheel waardeloos was. Daarom had de moedermaatschappij de schuldvordering ook voor een veel lager bedrag verworven en op vrijwel nihil gewaardeerd.
Volgens de waarderingsregel moet de debiteur (de dochtermaatschappij) op het tijdstip dat onmiddellijk voorafgaat aan het aangaan van een fiscale eenheid de vordering op dezelfde waarde stellen als de crediteur die ook tot de fiscale eenheid behoort (de moedermaatschappij). Dit leidde in de onderhavige procedure tot een vrijvalwinst van bijna 15 miljoen euro bij de dochtermaatschappij. De rechtbank erkende dat dit onbillijk was, maar oordeelde wel datl het een onontkoombaar gevolg van de wet is.

(Bron: Pleinplus 4 augustus 2011)