Inspecteur kan vergrijpboete niet zomaar opleggen

Wil de inspecteur een vergrijpboete opleggen nadat hij al de naheffingsaanslag heeft opgelegd, dan moet hij aan een aantal bepalingen voldoen. Sowieso gelden er rondom het opleggen van boetes veel fiscale regels.

De fiscus heeft een aantal methoden om medewerking van belastingplichtigen en inhoudingsplichtigen af te dwingen of gedragingen te bestraffen. Een van deze methoden is het opleggen van een fiscale boete. Er bestaan twee verschillende soorten fiscale boeten: de verzuimboete en de vergrijpboete. Binnen deze twee categorieën zijn verschillende beboetbare feiten te constateren. De twee verschillende boetesoorten hebben ieder een eigen doel.

Verschil tussen verzuim- en vergrijpboete

Een verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen te bewerkstelligen. Bij een verzuim speelt opzet, grove schuld en wetenschap in beginsel geen rol. In feite is sprake van een soort ordeboete. De vergrijpboete is gericht op het bestraffen van een handelen of nalaten waarbij er sprake is van opzet of grove schuld.

Grove schuld en opzet

Grove schuld en opzet zijn gradaties van verwijtbaarheid. Het belang van het onderscheid is vooral gelegen in de strafmaat. Bij grove schuld beloopt de boete in principe 25% van de verschuldigde belasting, in geval van opzet 50%. Bij herhaling van het vergrijp binnen vijf jaar worden deze percentages verdubbeld. De inspecteur zal moeten bewijzen dat daadwerkelijk sprake is van grove schuld of opzet.

Vergrijpboete bij naheffing

In artikel 67f van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) is onder meer bepaald dat de inspecteur voor het (gedeeltelijk) niet of niet tijdig betalen van afdrachtbelastingen een vergrijpboete kan opleggen tot maximaal 100% van het onbetaald gebleven bedrag. In geval van grove schuld legt de inspecteur in beginsel een vergrijpboete op van 25% en bij opzet in beginsel 50%.

Niet gelijktijdig opleggen

In het vijfde lid van artikel 67f AWR wordt verwezen naar de bepaling dat de inspecteur binnen zes maanden na het vaststellen van de naheffingsaanslag alsnog een boete kan opleggen. Er moet dan sprake zijn van feiten of omstandigheden die pas later bekend werden. Bovendien moeten aanwijzingen bestaan dat het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat te weinig belasting is geheven. Als dit gebeurt, moet de inspecteur tegelijkertijd met het opleggen van de naheffingsaanslag aan de belastingplichtige mededelen dat wordt onderzocht of een vergrijpboete gerechtvaardigd is.

Rechtspraak

Bij Gerechtshof Amsterdam was de vraag aan de orde of de standaardmededeling ‘Een vergrijpboete is op zijn plaats indien er sprake is van opzet of grove schuld’ in een brief die voorafging aan de naheffingsaanslag voldoende was. Volgens het hof was dit inderdaad het geval en kon de brief worden beschouwd als de mededeling die in de wet wordt genoemd. Hierbij was het niet van belang dat de mededeling niet op hetzelfde moment werd gedaan als dat de naheffingsaanslag werd opgelegd.

Grove schuld

In deze zaak bewees de inspecteur bovendien dat sprake was geweest van grove schuld. De aangiften omzetbelasting die de belanghebbende deed, sloten niet aan bij de administratie. Verder maakte de belastingadviseur jaarlijks voor belanghebbende een herrekening, maar de verschillen uit de herrekening gaf de belanghebbende niet aan op een suppletieaangifte btw. De vergrijpboete bleef in stand.

(Bron: Taxence)