Archive for februari, 2014

Statutair directeur BV is werknemer

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, loon
Reacties uitgeschakeld voor Statutair directeur BV is werknemer

Een van de voorwaarden voor het bestaan van een civielrechtelijke dienstbetrekking is de aanwezigheid van een gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer. Als de werkgever een rechtspersoon is, is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad voor het bestaan van een gezagsverhouding met een natuurlijke persoon niet van belang welke personen deel uitmaken van het orgaan van de rechtspersoon dat instructies aan die natuurlijke persoon kan geven. Of materieel sprake is van een gezagsverhouding is bij die beoordeling niet relevant. Dit betekent dat de statutaire directeur van een BV in dienstbetrekking werkzaam kan zijn voor die BV, ook al heeft hij de doorslaggevende zeggenschap in de algemene vergadering van aandeelhouders van die BV.

Er geldt echter een uitzondering voor de werknemersverzekeringen, waaronder de WW. Voor de toepassing van de sociale zekerheidswetgeving wordt de arbeidsverhouding van een directeur-grootaandeelhouder niet als dienstbetrekking beschouwd. Deze uitzondering deed zich niet voor bij een directeur van een BV die op grond van de statuten ontslagen kon worden door de algemene vergadering van aandeelhouders. Tussen de BV en de directeur bestond een gezagsverhouding, ook al was de directeur indirect aandeelhouder van de BV. Het ontbreken van een materiële gezagsverhouding had niet tot gevolg dat de directeur geen werknemer was. Het UWV moet van de Centrale Raad van Beroep nogmaals beslissen op het verzoek om de betalingsverplichting van de BV jegens de directeur over te nemen na het faillissement van de BV.

(Bron: Schuiteman Accountants)

BV aansprakelijk voor belastingschuld van voormalige dochter-BV

Categories: Kennisbank, Kennisbank voor het MKB (BV), Kennisbank voor het MKB(BV), juridisch, ondernemingsrecht
Reacties uitgeschakeld voor BV aansprakelijk voor belastingschuld van voormalige dochter-BV

BV X bezat 100% van de aandelen BV Y. In maart 2007 verkocht BV Y een pand en  realiseerde daarmee een boekwinst van bijna € 1 mln. BV X nam daarna € 743.048  in rekening-courant op bij BV Y. Op 31 juli 2007 verkocht BV X haar aandelen BV  Y aan BV Z, die de koopsom grotendeels voldeed door middel van de overname van  de schuld in rekening-courant van BV X. Daarna kocht BV Y, eveneens op 31 juli  2007, een aantal onroerende zaken van BV Q voor een totaalbedrag van € 2,5 mln.  BV Q had de onroerende zaken op diezelfde dag van BV Z voor € 750.000 gekocht.  De onroerende zaken waren belast met verschillende hypotheekrechten voor  bedragen van in totaal € 3,4 mln. Ook lagen er twee executoriale beslagen op de  onroerende zaken ten behoeve van de ontvanger voor in totaal € 200.000. In de  eerste helft van 2008 werden de onroerende zaken door de hypotheekhouder  executoriaal verkocht. De opbrengst bedroeg € 907.400. BV Y liet vervolgens de  ambtshalve opgelegde aanslag Vpb 2007 onbetaald, waarna de ontvanger BV X op  grond van artikel 40 IW aansprakelijk stelde voor een deel van de aanslag. BV X  ging in beroep. Rechtbank Gelderland besliste dat het vermogen van BV Y was  verminderd anders dan door de normale bedrijfsvoering. De aankoop van de  onroerende zaken was geen handelen in het kader van de normale  bedrijfsuitoefening geweest. De onroerende zaken waren tot een (potentieel)  hoger bedrag bezwaard met hypotheken en beslagen dan de verschuldigde koopsom,  terwijl het niet gebruikelijk was om onroerende zaken te kopen waarop nog  hypotheken of beslagen voor schulden van een derde rusten. BV X was terecht  aansprakelijk gesteld en had ook niet aannemelijk gemaakt dat het niet aan haar  was te wijten dat het vermogen van BV Y ontoereikend was voor het voldoen van de  aanslag. De Rechtbank verklaarde het beroep van BV X ongegrond.

(Bron: FUTD)

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat alle boeten wegens het niet doen  van aangifte moeten vervallen nu vaststaat dat belanghebbenden niet zijn  uitgenodigd om over alle in geschil zijnde jaren aangifte te doen.

De Belastingdienst legt aan belanghebbenden aanslagen IB/PVV op over de  jaren 2003 tot en met 2008 in verband met een bankrekening aangehouden bij de  KB-Lux. Belanghebbenden ontkennen allebei houder te zijn van de  KB-Luxbankrekening, ondanks een daartoe strekkend renseignement. In geschil is  of in de aanslagen terecht belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in  aanmerking is genomen in verband met de buitenlandse bankrekening. Ook is in  geschil of terecht boeten aan belanghebbenden zijn opgelegd.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat alle boeten wegens het niet doen van  aangifte moeten vervallen nu vaststaat dat belanghebbenden niet zijn uitgenodigd  om over alle in geschil zijnde jaren aangifte te doen. Van het niet doen van  aangifte kan nu eenmaal alleen sprake zijn als de inspecteur de belanghebbende  heeft uitgenodigd tot het doen van aangifte (HR 25 oktober 2013, nr. 12/00287,  V-N 2013/53.4). Verder moet het belastbare inkomen uit sparen en beleggen 2008  voor belanghebbenden worden gesteld op nihil, zo heeft de Belastingdienst ook  erkend. Dit omdat wegens het ontbreken van een informatiebeschikking in dat jaar  geen sprake kan zijn van omkering van de bewijslast en er gelet op het verloop  van het saldo van de bankrekening geen sprake is van een belastbaar bedrag. De  overige aanslagen kunnen wel in stand blijven.

Bron: Taxlive

Interne criminaliteit in uw winkel

Categories: Kennisbank, Kennisbank voor de eenmanszaak of vof, Kennisbank voor de eenmanszaak of vof, fraude
Reacties uitgeschakeld voor Interne criminaliteit in uw winkel

Eigen medewerkers die geld lenen uit de kassa, korting geven aan vrienden,  geld of producten stelen? Als ondernemer kunt u te maken krijgen met interne  criminaliteit. Bekijk het stappenplan  interne criminaliteit van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en  Veiligheid (CCV) om dit te voorkomen.

Mag u cameratoezicht houden?

Om diefstal te voorkomen mag u onder bepaalde voorwaarden cameratoezicht houden op de  werkplek.

Mag u jassen en tassen controleren?

Na bijvoorbeeld een reeks van diefstallen mag u de inhoud van jassen en  tassen van uw medewerkers controleren.  Dit heet visitatie. Visitatie is niet hetzelfde als fouilleren. Dat mag alleen  de politie doen.

U moet een visitatieregeling hebben. Hierin zet u wie mag visiteren, wanneer  en hoe visitatie plaatsvindt en waarom. Dit bespreekt u met uw ondernemingsraad. U kunt een  veiligheidsdienst de visitatie laten uitvoeren. Uw medewerker heeft het recht te  weigeren.

Hebt u recht op schadevergoeding?

U kunt uw werknemer een boete opleggen of een schadevergoeding  eisen bij de rechter. U moet in het arbeidscontract opnemen dat u  dit bij interne criminaliteit mag toepassen.

Mag u iemand direct ontslaan?

Hebt u voldoende bewijs? Dan mag u iemand direct ontslaan. Bij een terecht  gegeven ontslag op staande voet hebt u geen ontslagvergunning nodig van UWV.

Waarschuwingsregister detailhandel

Veel bedrijven in de detailhandel hebben te maken met diefstal door  personeel. Daarom kunnen winkeliers in het waarschuwingsregister nagaan of een sollicitant in het verleden bijvoorbeeld gestolen heeft.

(Bron: antwoord voor bedrijven)

Hebt u een internetsite waarmee u regelmatig zakelijk op internet adverteert?  Bijvoorbeeld op Marktplaats of Facebook? Of verdient u geld met uw internetsite,  zoals met het online verkopen van goederen of diensten, of met activiteiten als  affiliate?

Als het antwoord op deze vragen ‘ja’ is, bent u waarschijnlijk ondernemer.  Maar of dat ook echt zo is, hangt af van verschillende factoren. Zo zijn er  verschillen tussen ondernemer zijn voor de inkomstenbelasting en ondernemer zijn  voor de btw. Hieronder leest u wat de verschillende vormen van ondernemerschap  zijn voor de Belastingdienst.

Wanneer bent u géén ondernemer?

Biedt u goederen of diensten gratis aan? Of alleen in de hobby- of  familiesfeer? Dan bent u voor ons geen ondernemer. U hoeft dus geen btw te  betalen en u hoeft ook niets te vermelden in uw aangifte inkomstenbelasting.

Ondernemer voor de inkomstenbelasting

Verkoopt u online goederen of diensten? En kunt u hieruit winst verwachten?  Dan is er sprake van inkomsten en bent u mogelijk ondernemer voor de  inkomstenbelasting.

Voor de inkomstenbelasting zijn er 3 soorten  inkomsten:

  • winst uit onderneming
  • loon uit dienstbetrekking
  • resultaat uit overige werkzaamheden

Waar uw inkomsten onder vallen, hangt af van een aantal factoren.  Bijvoorbeeld:

  • zelfstandigheid
  • ondernemersrisico
  • winstverwachting
  • de hoeveelheid tijd die u besteedt aan uw activiteiten

Meldt u zich aan als ondernemer? Dan beoordelen wij aan de hand van uw  omstandigheden of u aan de eisen voor ondernemerschap voldoet. Maar vaak kunnen  wij pas na afloop van het jaar beoordelen of u daadwerkelijk ondernemer was voor  de inkomstenbelasting.

U betaalt belasting, maar bent geen ondernemer voor de  inkomstenbelasting

Hebt u inkomsten uit uw internetactiviteiten en gaat het niet om een hobby?  En bent u niet in loondienst, maar beschouwen wij u ook niet als ondernemer?  Voor de inkomstenbelasting hebt u dan ‘resultaat uit overige werkzaamheden’. Uw  winst wordt op dezelfde manier berekend als bij ondernemers. Maar u hebt geen  recht op bepaalde regelingen voor ondernemers, zoals de zelfstandigenaftrek of  de investeringsaftrek.

Wanneer bent u ondernemer voor de btw?

Als u geen ondernemer voor de inkomstenbelasting bent, kunt u toch ondernemer  zijn voor de btw. Dat is het geval als u zelfstandig werkzaamheden uitvoert en  daar inkomsten uit hebt. Om te beoordelen of u ondernemer bent voor de btw,  letten wij op een aantal zaken.

(Bron: belastingdienst bewerkt)

Bij ziekte van een werknemer is de werkgever verplicht om het loon van de  werknemer door te betalen. Deze doorbetalingsverplichting geldt in beginsel voor  de eerste twee jaren van ziekte, maar kan worden verlengd als het UWV een  zogenaamde loonsanctie oplegt.

De omvang van de loondoorbetalingsverplichting in het derde ziektejaar was  inzet van een geschil bij de kantonrechter. Onderdeel van dat geschil was of het  door te betalen loon mag worden gekort met de inkomsten die de  arbeidsongeschikte zieke werknemer geniet uit andere arbeid dan zijn  dienstverband met de werkgever. De werkgever is wettelijk verplicht om 70% van  het loon door te betalen. In de arbeidsovereenkomst of in een CAO kan worden  vastgelegd dat meer dan 70% van het loon wordt doorbetaald. Is er niets anders  geregeld, dan geldt in het derde ziektejaar de wettelijke  loondoorbetalingsverplichting van 70%.

Volgens de kantonrechter mocht de werkgever in het derde ziektejaar de  loonbetaling opschorten. Een werkgever mag de loonbetaling alleen opschorten als  hij de werknemer onverwijld kennis heeft gegeven van de aanleiding daartoe. Voor  het derde ziektejaar had de werkgever daaraan voldaan. De combinatie van de  opgelegde loonsanctie en het niet verstrekken van informatie over zijn inkomsten  door de werknemer waren voldoende aanleiding voor de werkgever om het loon stop  te zetten.

Op grond van de wet mag de werkgever op het loon bij ziekte in mindering  brengen de inkomsten van werkzaamheden die de werknemer tijdens zijn ziekte  heeft verricht. In de literatuur bestaat discussie over de vraag of bij een  loonbetalingsverplichting van 70% de inkomsten voor 100% mogen worden gekort of  slechts voor 70%. Een andere variant die wordt bepleit is dat de werknemer mag  bijverdienen tot 100% van zijn loon en dat alleen het meerdere mag worden  gekort. De wettekst pleit volgens de kantonrechter voor volledige korting van  alle inkomsten. De wettekst maakt geen enkel voorbehoud ten aanzien van de  omvang van de korting.

Omdat de inkomsten uit andere activiteiten beduidend hoger waren dan de  loonbetalingsverplichting tijdens het derde ziektejaar, hoefde de werkgever aan  de werknemer geen loon meer te betalen.

(Bron: Schuiteman Accountants)

Pas afroommethode als loon ongebruikelijk is

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, loon
Reacties uitgeschakeld voor Pas afroommethode als loon ongebruikelijk is

Werkt u als dga voor uw bv, dan moet u voldoen aan de regels voor het gebruikelijk loon. Voor het beoordelen van de hoogte van het gebruikelijk loon gebruikt de Belastingdienst vaak de afroommethode. Rechtbank Den Haag heeft echter recent aangegeven dat de fiscus deze methode niet zomaar mag toepassen.

De inspecteur mag de afroommethode toepassen als de opbrengsten van de bv nagenoeg geheel het gevolg zijn van de werkzaamheden van de directeur-grootaandeelhouder (dga). In deze zaak hield de bv zich bezig met communicatiemanagement. De dga was de enige werknemer van de bv. In 2012 had de Belastingdienst een boekenonderzoek ingesteld naar de aangiften loonheffingen over 2007 tot en met 2011. De inspecteur corrigeerde de aangifte over 2007, 2009 en 2010, omdat hij vond dat het gebruikelijk loon op basis van de afroommethode hoger moest zijn. De bv vond deze correctie niet terecht, omdat het loon niet veel afweek van het loon bij soortgelijke dienstbetrekkingen. Daar had de inspecteur onterecht niet naar gekeken.

Onderzoek loon bij soortgelijke dienstbetrekkingen

De rechtbank vond dat de inspecteur de afroommethode mocht toepassen, maar dan moest hij wel eerst bewijzen dat het loon in belangrijke mate afweek van het loon dat in het economische verkeer gebruikelijk was. De inspecteur had daar echter geen onderzoek naar gedaan en kon deze bewijzen dus niet leveren. Het loon voor een soortgelijke dienstbetrekking lag volgens de dga tussen de € 30.000 en € 69.000 per jaar. Het toegekende loon week daar niet in belangrijke mate van af. Een correctie van het loon was dus niet op zijn plek. De inspecteur kwam daardoor helemaal niet toe aan de afroommethode. De naheffingsaanslagen waren dus niet terecht. In het februarinummer van Fiscaal Rendement kunt u meer lezen over het toepassen van de afroommethode.

Inspecteur maakte gebruikelijk loon niet aannemelijk met afroommethode

Categories: Uncategorized
Reacties uitgeschakeld voor Inspecteur maakte gebruikelijk loon niet aannemelijk met afroommethode

BV X verleende diensten op het gebied van communicatiemanagement. A was directeur en enig aandeelhouder van BV X en ook de enige werknemer. De inspecteur legde na een boekenonderzoek naheffingsaanslagen loonheffingen op aan BV X over 2007, 2009 en 2010. Hij stelde het gebruikelijk loon van A op basis van de afroommethode vast op respectievelijk € 85.000 voor 2007 (correctie van € 30.209 op het brutoloon van A), € 95.000 voor 2009 (correctie van € 32.525) en € 95.000 voor 2010 (correctie van € 36.210). Rechtbank Den Haag besliste op het beroep van BV X echter dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat de door BV X voor de tijdvakken 2007, 2009 en 2010 aangegeven lonen in belangrijke mate afweken van wat in het economische verkeer gebruikelijk was. De inspecteur had geen onderzoek gedaan naar vergelijkbare functies in de markt. Hij had slechts de stelling ingenomen dat in een geval als dit, waarbij de opbrengsten van BV X (nagenoeg) geheel voortvloeiden uit de door haar DGA in haar hoedanigheid van werknemer van de BV verrichte arbeid, het gebruikelijk loon kon worden berekend door toepassing van de afroommethode. De Rechtbank was het niet met de inspecteur eens dat, wanneer het met toepassing van de afroommethode berekende loon hoger was dan het aan de DGA uitbetaalde loon, dit niet zonder meer meebracht dat het toegekende loon lager was dan het loon dat in het economische verkeer voor een soortgelijke dienstbetrekking gebruikelijk was. De Rechtbank verklaarde het beroep van BV X gegrond en vernietigde de naheffingsaanslagen.

(Bron: FUTD)

De Hoge Raad oordeelt onder verwijzing naar de onderdelen 5.4 tot en met 5.19 van de conclusie van A-G Niessen dat het beroep van mevrouw X ongegrond is. Volgens de A-G fungeert de herrekende premie volksverzekeringen terecht als korting op de IB-teruggaaf.

Mevrouw X verzoekt in 2012 om een IB-middelingsteruggaaf over 2007, 2008 en 2009. Volgens art. 3.154 lid 7 Wet IB 2001 wordt onder de geheven inkomstenbelasting (IB) mede verstaan de premie volksverzekeringen (PVV) en wordt onder de herrekende IB mede verstaan de PVV. X stelt dat bij de berekening van de teruggaaf alleen de IB moet worden betrokken. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de keuze van de wetgever om een middelingsteruggaaf te berekenen aan de hand van belasting- en premiedruk samen niet van redelijke grond is ontbloot. Gelet op de duidelijke wettekst en de wetsgeschiedenis moet de premie wel als rekengrootheid in de middeling worden meegenomen. X gaat in sprongcassatie. De Hoge Raad oordeelt onder verwijzing naar de onderdelen 5.4 tot en met 5.19 van de conclusie van A-G Niessen dat het beroep van X ongegrond is. Volgens de A-G fungeert de herrekende premie terecht als korting op de belastingteruggaaf. De middelingsregeling wordt dus materieel ook voor de premieheffing toegepast. Deze keuze van de wetgever is goed te verdedigen en is niet van elke redelijke grond ontbloot. De belasting en premie worden namelijk samen in de eerste schijf geheven en kunnen dus voor het bepalen van de progressie niet los van elkaar worden gezien. De wetgever was redelijkerwijs niet gehouden om de middelingsregeling in te voeren en heeft in deze dus een ruime beoordelingsvrijheid. De regeling is volgens de A-G ook niet in strijd met art. 1 Eerste Protocol EVRM, noch van het gelijkheidsbeginsel als vervat in art. 26 IVBPR of art. 14 EVRM. Zo wordt de herrekende premie volksverzekeringen ook niet “bijgeheven”.

(Bron: Taxlive)

Voor goederen en diensten die zowel voor btw-belaste als voor btw-vrijgestelde handelingen worden gebruikt, moet de btw-aftrek worden bepaald op basis van de omzetverhoudingen of op basis van werkelijk gebruik. Een combinatie van beide splitsingsregels is niet mogelijk.

Gemengd gebruik

Ondernemers die goederen en diensten gemengd gebruiken voor btw-belaste en btw-vrijgestelde prestaties moeten met dit gebruik rekening houden bij het bepalen van het recht op btw-aftrek. De ondernemer moet nagaan of de goederen en diensten volledig worden gebruikt voor btw-belaste prestaties. Alleen in dat geval heeft hij immers recht op btw-aftrek. Als de goederen of diensten voor vrijgestelde prestaties worden gebruikt, bestaat er geen recht op btw-aftrek. Hij zal dus een splitsing moeten maken.

 

Toerekening

Maar hoe vindt deze splitsing plaats? Als hoofdregel geldt dat de kosten zo veel mogelijk moeten kunnen worden toegerekend aan bepaalde prestaties. Kosten die volledig betrekking hebben op de btw-belaste prestaties, kan de ondernemer volledig in aftrek brengen. Hij moet daarbij vooral kijken of een rechtstreekse en onmiddellijke samenhang bestaat tussen de kosten en de prestatie. De kosten moeten in feite een bestanddeel van de prijs van de prestatie vormen.

 

Gemengde kosten

Naast direct toerekenbare kosten zal de ondernemer ook gemengde kosten hebben. Deze kosten kunnen niet direct worden toegerekend aan btw-belaste prestaties óf btw-vrijgestelde prestaties. Zij hebben betrekking op beide prestaties. De gemengde kosten (en de btw) moeten in dat geval worden toegerekend op basis van omzetverhoudingen of het werkelijk gebruik.

 

Pro rata

De toerekening moet in eerste instantie plaatsvinden op basis van omzetverhoudingen exclusief btw (pro rata). Deze methode wordt bepaald door een breuk, waarbij de teller bestaat uit de btw-belaste omzet en de noemer uit de totale omzet. De uitkomst van de breuk is het aftrekbare gedeelte. De omzet van het afstoten van gebruikte bedrijfsmiddelen mag niet als omzet worden meegenomen in de breuk. Ook ontvangen subsidies die niet de vergoeding voor een prestatie vormen, blijven buiten beschouwing. Het gaat in de breuk alleen om de omzet uit exploitatie.

 

Werkelijk gebruik

Het kan gebeuren dat de omzetverhoudingen een afwijkend beeld geven van de werkelijkheid. Om de werkelijkheid te toetsen kan men kijken naar oppervlakte-, inhoudsverhoudingen of tijdbesteding. Toerekening van de btw op kosten naar werkelijk gebruik is dus alleen mogelijk voor kosten waarvan objectief en nauwkeurig kan worden bepaald in welke mate ze op elke ruimte betrekking hebben. Als uitgangspunt geldt dat de partij (belastingplichtige of belastinginspecteur) die het werkelijk gebruik wil toepassen, dit werkelijk gebruik aannemelijk moet maken.

 

Combinatie niet mogelijk

De rechter moet zich regelmatig uitspreken over de vraag op welke basis gemengde kosten moeten worden verdeeld: op omzetverhouding of op werkelijk gebruik. Dit was ook de vraag in een zaak die een fiscale eenheid aanspande. Het ging om een holding die het kantoorgedeelte van haar pand verhuurde aan twee dochter-bv’s. De ene bv exploiteerde een makelaarskantoor (btw-belaste prestatie) en de andere bv een assurantiebemiddelingskantoor (vrijgestelde prestatie). Een aantal ruimten werd gebruikt voor uitsluitend belaste óf vrijgestelde prestaties en de overige ruimten werden gemengd gebruikt. De holding ging voor de ruimten die niet gemengd werden gebruikt uit van het werkelijk gebruik op basis van objectieve en nauwkeurige gegevens (vierkante meters) en voor de gemengd gebruikte ruimten van de omzetverhouding. De Hoge Raad besliste dat de holding de pro ratamethode óf het werkelijk gebruik als maatstaf voor toerekening van de btw-aftrek moest nemen. Een combinatie van beide methoden is niet mogelijk. Voor het toepassen van het ‘werkelijk gebruik’ als maatstaf moet namelijk het werkelijk gebruik van het goed als geheel in aanmerking worden genomen. Nu de holding het werkelijk gebruik van de gemengd gebruikte ruimten niet kon aantonen, moest zij de btw-aftrek berekenen op basis van de omzetverhoudingen (pro ratamethode).