Geen bedrijfsfusiefaciliteit omdat inbreng vastgoed tussen BV’s niet zakelijk was

Vastgoed-BV X vormde tot 1 maart 2007 met haar 100%-dochtervennootschap BV Y een f.e. voor de Vpb. Na de verbreking van de f.e. bracht zij op 7 maart 2007 haar vastgoedportefeuille in BV Y in tegen uitreiking van aandelen BV Y. Op 16 mei 2007 vond de levering van de aandelen BV Y aan een derde plaats. In haar aangifte Vpb 2007 claimde BV X op grond van artikel 14 Wet Vpb een vrijgesteld resultaat uit bedrijfsfusie. De inspecteur weigerde de bedrijfsfusiefaciliteit en corrigeerde de aangifte met € 4.202.537 (het verschil tussen de waarde in het economisch verkeer van de vastgoedportefeuille van € 5.627.000 en de boekwaarde van € 1.424.463 per 7 maart 2007). BV X ging in beroep. Rechtbank Den Haag stelde vast dat BV X de aandelen BV Y had verkocht aan een niet met haar of BV Y verbonden lichaam binnen drie jaar nadat de vastgoedportefeuille tegen uitreiking van aandelen in BV Y was ingebracht. Op grond van artikel 14, lid 4, Wet Vpb werd in dat geval aangenomen dat voor de bedrijfsfusie geen zakelijke overwegingen aanwezig waren, tenzij BV X het tegendeel aannemelijk maakte. Volgens de Rechtbank was BV X daar niet in geslaagd. Zij had op 21 december 2006 de opdracht aan de makelaar voor de verkoop van de vastgoedportefeuille goedgekeurd. Daaruit volgde volgens de Rechtbank dat op dat moment al was besloten om de vastgoedportefeuille te verkopen. Dat daarvóór al wilsovereenstemming was bereikt tussen BV X en BV Y over de inbreng van de vastgoedportefeuille in BV Y tegen uitreiking van aandelen, was volgens de Rechtbank niet aannemelijk geworden. De Rechtbank verwierp ook de stelling van BV X dat de fusiefaciliteit van toepassing was op grond van een arrest van 10 oktober 2008. Aangenomen dat dit arrest, waarin een aandelenfusie aan de orde was, ook van toepassing zou zijn op een bedrijfsfusie, dan nog had dit niet het door BV X gewenste gevolg. Volgens de Hoge Raad moest de wilsovereenstemming tot de fusie namelijk voorafgaan aan het moment waarop was besloten om (in dit geval) de vastgoedportefeuille te verkopen. Daarvan was dus geen sprake.

(Bron: Futd)