Paraplufinancieringsarrest belette kostenaftrek voor garantstelling groeps-BV

BV X en BV Y waren houdstervennootschappen en bezaten direct en indirect aandelen in andere vennootschappen die actief waren in de weg- en waterbouw. De vennootschappen van de groep hadden in totaal tien bankrekeningen bij de Rabobank. In 2007 verleende de Rabobank een gemeenschappelijke kredietfaciliteit, waarvoor alle tot de groep behorende vennootschappen hoofdelijk aansprakelijk waren. BV X en BV Y verkochten in 2008 en 2009 al hun aandelen in de groepsvennootschappen. Op het moment van de verkoop had een aantal vennootschappen een negatief banksaldo. Toen zij dat niet aanzuiverden, deed de Rabobank dat op grond van de overeenkomst zelf door ten laste van de rekeningen van BV X en BV Y bedragen af te boeken. Voor BV X ging het om een bedrag van € 104.822. In haar aangifte Vpb over 2009 nam BV X dit bedrag als kostenpost in aanmerking, maar de inspecteur stond de aftrek niet toe. BV X ging in beroep en stelde dat het paraplufinancieringsarrest van 1 maart 2013 niet van toepassing was. In dat arrest besliste de Hoge Raad dat uitgaven die hun oorsprong vonden in een garantstelling voor een aan het concern verleende kredietfaciliteit niet aftrekbaar waren, omdat het aanvaarden van de hoofdelijke aansprakelijkheid zijn oorzaak vond in de vennootschappelijke betrekkingen. Rechtbank Zeeland-West-Brabant besliste dat de overeenkomst met de Rabobank voldeed aan de drie in het arrest van 1 maart 2013 genoemde kenmerken van de garantstelling. De Rechtbank merkte daarbij op dat een kredietarrangement, waarvan sprake was in dat arrest, op één lijn moest worden gesteld met de mogelijkheid van “rood staan”, zoals in het geval van BV X. Door zich hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de negatieve banksaldi van andere vennootschappen binnen het concern, had BV X volgens de Rechtbank een debiteurenrisico genomen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. De Rechtbank was het niet met BV X eens dat moest worden beoordeeld of de groep voordeel had gehad. De toets of zakelijk was gehandeld, vond volgens de Rechtbank plaats op het niveau van BV X. De Rechtbank verklaarde het beroep van BV X ongegrond.

(Bron: FUTD)