Geen overgangsrecht voor concurrentiebeding

Een kantonrechter heeft bij de beoordeling van een concurrentie- en relatiebeding – dat voor 1 januari 2015 was overeengekomen – besloten om af te wijken van het overgangsrecht. Hij schorste het beding, onder meer omdat een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang ontbrak.

Sinds 1 januari 2015 zijn de regels voor het concurrentiebeding (en relatiebeding) veranderd. Dit beding mag niet meer onderdeel zijn van een tijdelijk contract, tenzij u hierin omschrijft welke zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen het beding rechtvaardigen. Maar dan nog staat niet vast dat het concurrentiebeding bij een rechter zal standhouden. Ten eerste moet het werkgeversbelang zwaarder zijn dan dat van de werknemer en ten tweede moet u dit belang zeer concreet hebben geformuleerd. Dit bleek vorige maand ook in een zaak bij Rechtbank Amsterdam.

Nieuwe regels van toepassing op ‘oud’ concurrentiebeding

Onlangs is opnieuw een interessante uitspraak gedaan over het concurrentiebeding. Hierbij paste de kantonrechter bewust het overgangsrecht niet toe. Dit recht bepaalt dat de nieuwe voorwaarden voor het beding niet gelden voor contracten die voor 1 januari 2015 zijn aangegaan. Hoewel het concurrentiebeding uit deze zaak voor die datum was overeengekomen, oordeelde de rechter dat de maatschappelijke opvatting over het beding gewijzigd is – en deze ten grondslag lag aan de nieuwe wetgeving – waardoor hij de nieuwe voorwaarden wel bij het oordeel kon betrekken.

Concurrentiebeding mist zwaarwegend bedrijfsbelang

In het kort geding stond centraal of een organisatie een ex-werknemer aan een concurrentie- en relatiebeding kon houden en of dit al geschonden was. De werknemer had geen contractverlenging gekregen en was voor zichzelf begonnen in dezelfde sector als zijn voormalig werkgever. Volgens de rechter was echter geen sprake van ‘identieke bedrijfsactiviteiten’, zoals in het concurrentiebeding stond geformuleerd. Maar was deze overlap er wel (deels) geweest, dan zou het beding nog steeds tekortschieten omdat de werkgever het zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelang hiervan onvoldoende kon onderbouwen.

(Bron: Rendement)