Niet-aftrekbaarheid valutaverlies buitenlandse deelneming EU-proof

Alle aandelen van BV X waren in handen van de naar Amerikaans recht opgerichte A Inc. BV X kocht op 13 april 2007 van A Inc alle aandelen van de in Engeland gevestigde B Ltd voor USD 960.000.000 (op 13 april 2007 afgerond € 709.744.000). Uitgaande van een koers GBP/EUR van 1,4687 bedroeg de waarde van de aandelen op het moment van verwerving GBP 483.246.000. Op 2 december 2009 verkocht BV X haar aandelen B Ltd terug aan A Inc. voor € 1.195.179.000. Met deze verkoop realiseerde BV X een winst van € 485.435.000. Uitgaande van een koers GBP/EUR van 1,0976 bedroeg de waarde van de aandelen op het moment van verkoop GBP 1.088.902.000. Het koersverloop van het GBP ten opzichte van de € tussen 13 april 2007 en 2 december 2009 leidde tot een valutaverlies op de initiële investering door BV X in de aandelen B Ltd van € 183.363.000 en een valutaverlies op de waardeaangroei van de aandelen B Ltd van € 91.000.000. Het totale valutaverlies bedroeg € 274.363.000. In haar aangifte Vpb 2009 claimde BV X aftrek van de valutaverliezen. De inspecteur stond de aftrek niet toe. BV X ging in beroep en stelde dat het weigeren van de aftrek van het valutaverlies in strijd was met de vrijheid van vestiging zoals neergelegd in artikel 49 VWEU. Dit bleek volgens haar uit de arresten Deutsche Shell en Groupe Steria van het EU-Hof van Justitie. Rechtbank Noord-Holland besliste echter dat uit een recenter arrest dan het Deutsche Shell-arrest, namelijk het arrest X AB van 10 juni 2015, volgde dat het niet in aftrek toestaan van de valutaverliezen niet in strijd was met de vrijheid van vestiging. Artikel 13 Wet Vpb dat in geen enkele aftrek van valutaverliezen voorzag, ongeacht de vestigingsplaats van de vennootschap waarin een deelneming werd gehouden, was volgens de Rechtbank symmetrisch. Daaraan deden de artikelen 13d en 28d Wet Vpb niet af. De Rechtbank verklaarde het beroep van BV X ongegrond.

(Bron: FUTD)