X was enig erfgenaam van de in december 1998 overleden Y. Tot de nalatenschap behoorden onder meer een tegoed op een bankrekening en effecten bij een bank in Zwitserland. X vermeldde het Zwitserse vermogen niet in de aangifte successierecht. In februari 2014 maakte X in het kader van de IB alsnog melding van niet-aangegeven vermogen. De inspecteur legde naar aanleiding daarvan een navorderingsaanslag successierecht van € 100.925 op. X ging in beroep en stelde dat navordering niet meer mogelijk was, omdat bij de inwerkingtreding van de onbeperkte navorderingsbevoegdheid op 1 januari 2012 de daarvoor geldende navorderingstermijn van 12 jaar al was verstreken. Rechtbank Gelderland besliste dat uit de letterlijke tekst van artikel 66, lid 3, SW niet volgde dat onbeperkte terugwerkende kracht toekwam aan die bepaling, in die zin dat ook voor nalatenschappen waarvoor de bevoegdheid tot navordering op 1 januari 2012 al was vervallen, de in de tijd onbeperkte navorderingsbevoegdheid gold. Ook uit de parlementaire geschiedenis volgde niet dat de wetgever had bedoeld om in dit soort situaties onbeperkte terugwerkende kracht te verlenen. Uit de toelichting op het amendement waarbij de onbeperkte navorderingsbevoegdheid was ingevoerd, en de antwoorden van de staatssecretaris bleek volgens de Rechtbank dat uitsluitend was bedoeld om nalatenschappen onder de bepaling te laten vallen waarvoor de verlengde navorderingstermijn van twaalf jaar nog niet was verstreken op 1 januari 2012. De Rechtbank verklaarde het beroep van X gegrond en vernietigde de navorderingsaanslag.
(Bron: FUTD)