Archive for november, 2015

Vanaf nu is het ook mogelijk om offline een WBSO-aanvraag voor 2016 in te vullen. Ondernemers die al vanaf 1 januari 2016 gebruik willen maken van WBSO, dienen uiterlijk 30 november 2015 de aanvraag te doen.

Het aanvraagprogramma WBSO 2016 is te downloaden op de site van de Rijksdienst van Ondernemend Nederland (RVO). De aanvraag kan offline worden ingevuld en vervolgens online via het eLoket indienen. De WBSO-aanvraag kan ook online ingevuld en ingediend worden. Voor beide manieren is eHerkenning (niveau 2+) nodig.

Op tijd aanvragen
Ondernemers die al vanaf januari 2016 hun kosten voor R&D willen verlagen, dienen uiterlijk 30 november 2015 WBSO aan te vragen. Een aanvraag moet namelijk uiterlijk één volledige kalendermaand voor de start van de R&D-werkzaamheden bij de RVO worden ingediend. Bij aanvragen na 30 november 2015 is de startdatum later dan 31 januari 2016.

Zelfstandigen
Voor zelfstandige ondernemers gelden andere regels. Zij kunnen tot en met 1 januari 2016 een WBSO-aanvraag indienen voor hun eigen R&D-werkzaamheden die starten op 1 januari 2016.

De WBSO-informatie van de RVO is gebaseerd op de wijzigingen in de WVA zoals opgenomen in het wetsvoorstel Belastingplan 2016 en de hierop gebaseerde Regeling S&O-afdrachtvermindering en is onder voorbehoud van goedkeuring van het Belastingplan. Pas nadat het Belastingplan 2016 is aangenomen door de Eerste Kamer, kan de Regeling worden gepubliceerd in de Staatscourant. Tot die tijd is de Regeling als voorgenomen beleid te downloaden onder officiële bekendmakingen.

Bron: Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

Het feit dat een maatschap gebruik maakt van een werkkamer in een pand van de maten, betekent niet automatisch dat die maatschap het pand mag rekenen tot haar ondernemingsvermogen. De Hoge Raad heeft dit onlangs bevestigd.

Drie natuurlijke personen, onder wie een echtpaar, dreven binnen maatschapsverband een champignonkwekerij. Het echtpaar had een pand laten bouwen dat zij na oplevering voor een deel als woning ging gebruiken. De rest van het pand werd ter beschikking gesteld aan de maatschap zonder dat het echtpaar een vergoeding vroeg. Het echtpaar had het pand niet ingebracht in het vermogen van de maatschap. De vraag was of de maatschap het pand voor de btw volledig mocht rekenen tot haar ondernemingsvermogen en daarmee de btw op dat pand kon aftrekken. Zowel Hof Amsterdam als de Hoge Raad meende van niet. De Hoge Raad wees erop dat twee maten het pand hadden gekocht. Dat de maatschap een deel van dit pand gebruikte voor bedrijfsdoeleinden betekende niet dat het pand behoorde tot het bedrijf van de maatschap. De maatschap mocht daarom de btw op dit pand niet aftrekken.

(Bron: Taxence)

Leg schriftelijk vast hoe bestuurders onderling moeten besluiten, voordat zij de vennootschap naar buiten toe kunnen binden

Indien er meerdere bestuurders zijn, kan er onenigheid ontstaan over wie wat mag beslissen. Als al die bestuurders dan ook nog eens zelfstandig bevoegd zijn om de vennootschap te vertegenwoordigen, dan kan het lastig of zelfs onmogelijk zijn om bepaalde handelingen terug te draaien. Het is dus zaak om de besluitvorming binnen het bestuur aan bepaalde regels te onderwerpen. Hoe belangrijk dat is, blijkt uit een recente uitspraak van het Hof Amsterdam.

De situatie

Wat was het geval? X en Y (de voormalig schoonzoon van X) zijn samen (indirect) bestuurder van een vennootschap (‘Z’) en in die hoedanigheid beiden bevoegd om Z zelfstandig te vertegenwoordigen. Zij houden (indirect) ook ieder 50% van de aandelen in Z.

In Z wordt een pand geëxploiteerd. De huurder, waarvan de huidige schoonzoon van X bestuurder is, kan de huur niet opbrengen en vraagt Z om een betalingsregeling. Aangezien X en Y beiden zelfstandig bevoegd bestuurder zijn, stemt X namens Z in met die betalingsregeling. Vervolgens wordt die betalingsregeling niet nagekomen. Y wil rechtsmaatregelen treffen richting de huurder, maar X werkt hier niet aan mee en wijst Y op de getroffen betalingsregeling.

Y ziet geen andere mogelijkheid dan om in rechte te vorderen dat X zijn medewerking verleent aan het namens Z treffen van rechtsmaatregelen. De rechtbank en in hoger beroep ook het Hof wijzen die vorderingen (grotendeels) toe, maar alleen omdat X de huurder niet (actief) aan de betalingsregeling wilde houden en geen redelijk denkend bestuurder dit zou nalaten.

Conclusie

Z wordt dus in principe gebonden door de handelingen van X en ook Y moet zich daaraan houden. Y kan dus niet zomaar de handelswijze van X naast zich neerleggen en zijn eigen weg kiezen. Uit de uitspraak van het Hof kan overigens worden afgeleid dat, indien de huurder de betalingsregeling gewoon was nagekomen, de vorderingen van Y (in hoger beroep) zouden zijn afgewezen. Het treffen van de betalingsregeling was namelijk niet zodanig dat een redelijk denkend bestuurder deze niet zou zijn aangegaan. Zoals zo vaak zijn de omstandigheden van het geval beslissend.

Afsluitend

Zijn er meerdere bestuurders, onderzoek dan goed hoe de vertegenwoordiging is geregeld en maak onderling afspraken over hoe de bestuurders onderling moeten overleggen voordat zij verplichtingen met derden aangaan. In dergelijke gevallen kan een directiereglement uitkomst bieden, maar minstens zo belangrijk is in welke mate de gemaakte afspraken worden nageleefd. Gebeurt dit niet of onvoldoende, dan is de gang naar de rechter vaak de enige mogelijkheid. Zelfs dan ligt het er nog maar aan of eerdere toezeggingen van andere bestuurders kunnen worden terug gedraaid of in strijd daarmee mag worden gehandeld.

(Bron: Pellicaan)

X was enig erfgenaam van de in december 1998 overleden Y. Tot de nalatenschap behoorden onder meer een tegoed op een bankrekening en effecten bij een bank in Zwitserland. X vermeldde het Zwitserse vermogen niet in de aangifte successierecht. In februari 2014 maakte X in het kader van de IB alsnog melding van niet-aangegeven vermogen. De inspecteur legde naar aanleiding daarvan een navorderingsaanslag successierecht van € 100.925 op. X ging in beroep en stelde dat navordering niet meer mogelijk was, omdat bij de inwerkingtreding van de onbeperkte navorderingsbevoegdheid op 1 januari 2012 de daarvoor geldende navorderingstermijn van 12 jaar al was verstreken. Rechtbank Gelderland besliste dat uit de letterlijke tekst van artikel 66, lid 3, SW niet volgde dat onbeperkte terugwerkende kracht toekwam aan die bepaling, in die zin dat ook voor nalatenschappen waarvoor de bevoegdheid tot navordering op 1 januari 2012 al was vervallen, de in de tijd onbeperkte navorderingsbevoegdheid gold. Ook uit de parlementaire geschiedenis volgde niet dat de wetgever had bedoeld om in dit soort situaties onbeperkte terugwerkende kracht te verlenen. Uit de toelichting op het amendement waarbij de onbeperkte navorderingsbevoegdheid was ingevoerd, en de antwoorden van de staatssecretaris bleek volgens de Rechtbank dat uitsluitend was bedoeld om nalatenschappen onder de bepaling te laten vallen waarvoor de verlengde navorderingstermijn van twaalf jaar nog niet was verstreken op 1 januari 2012. De Rechtbank verklaarde het beroep van X gegrond en vernietigde de navorderingsaanslag.

(Bron: FUTD)

Als u met zzp’ers werkt, is het belangrijk om met een aantal fiscale aspecten rekening te houden. U wilt immers geen problemen krijgen met de Belastingdienst. Nu de Verklaring arbeidsrelatie (VAR) op termijn wordt afgeschaft, is het belangrijk om hier tijdig op te anticiperen.

 

Een juiste VAR biedt een opdrachtgever vooraf zekerheid dat er geen loonheffingen verschuldigd zijn. Hierdoor is het voor een zzp’er makkelijker om een opdracht te verkrijgen. In de praktijk blijkt echter dat veel zzp’ers met een VAR als schijnzelfstandige werkzaam zijn, terwijl de Belastingdienst de opdrachtgever dan niet kan aanspreken. Dit is een belangrijke reden waarom de VAR komt te vervallen.

Voorbeeldovereenkomsten

De VAR wordt vervangen door een systeem van voorbeeldovereenkomsten. Inmiddels zijn er diverse overeenkomsten op de website van de Belastingdienst gepubliceerd. U kunt ook zelf een overeenkomst ter goedkeuring voorleggen aan de Belastingdienst. Een voorbeeldovereenkomst biedt ondernemers en zzp’ers zekerheid dat er geen loonheffingen zijn verschuldigd. Dit geldt overigens alleen als conform de overeenkomst wordt gewerkt. Mocht achteraf blijken dat de overeenkomst niet juist is nageleefd, dan kan de opdrachtgever toch worden geconfronteerd met een naheffing van loonheffingen.

 

Minder rechtszekerheid

De nieuwe regelgeving biedt opdrachtgevers dus minder rechtszekerheid dan onder het regime van de VAR. De tijd moet nog uitwijzen op welke punten de Belastingdienst zal toetsen en in hoeverre afwijkingen van de overeenkomst wel of niet worden geaccepteerd. Door forse kritiek op de voorgestelde regels is de invoering van de voorbeeldovereenkomsten uitgesteld tot 1 april 2016. Dit is althans de streefdatum. De vrijwarende werking van de VAR blijft voor de opdrachtgever bestaan, totdat de nieuwe regels in werking treden, dus in elk geval tot 1 april 2016.

 

Huurt u als ondernemer regelmatig zzp’ers in, dan doet u er nu al verstandig aan om in aanloop naar de nieuwe regels kritisch te kijken naar de zzp’ers die u inhuurt en te controleren of u straks werkt conform goedgekeurde overeenkomsten.

(Bron: ABAB)

Niet-aftrekbaarheid valutaverlies buitenlandse deelneming EU-proof

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, diversen
Reacties uitgeschakeld voor Niet-aftrekbaarheid valutaverlies buitenlandse deelneming EU-proof

Alle aandelen van BV X waren in handen van de naar Amerikaans recht opgerichte A Inc. BV X kocht op 13 april 2007 van A Inc alle aandelen van de in Engeland gevestigde B Ltd voor USD 960.000.000 (op 13 april 2007 afgerond € 709.744.000). Uitgaande van een koers GBP/EUR van 1,4687 bedroeg de waarde van de aandelen op het moment van verwerving GBP 483.246.000. Op 2 december 2009 verkocht BV X haar aandelen B Ltd terug aan A Inc. voor € 1.195.179.000. Met deze verkoop realiseerde BV X een winst van € 485.435.000. Uitgaande van een koers GBP/EUR van 1,0976 bedroeg de waarde van de aandelen op het moment van verkoop GBP 1.088.902.000. Het koersverloop van het GBP ten opzichte van de € tussen 13 april 2007 en 2 december 2009 leidde tot een valutaverlies op de initiële investering door BV X in de aandelen B Ltd van € 183.363.000 en een valutaverlies op de waardeaangroei van de aandelen B Ltd van € 91.000.000. Het totale valutaverlies bedroeg € 274.363.000. In haar aangifte Vpb 2009 claimde BV X aftrek van de valutaverliezen. De inspecteur stond de aftrek niet toe. BV X ging in beroep en stelde dat het weigeren van de aftrek van het valutaverlies in strijd was met de vrijheid van vestiging zoals neergelegd in artikel 49 VWEU. Dit bleek volgens haar uit de arresten Deutsche Shell en Groupe Steria van het EU-Hof van Justitie. Rechtbank Noord-Holland besliste echter dat uit een recenter arrest dan het Deutsche Shell-arrest, namelijk het arrest X AB van 10 juni 2015, volgde dat het niet in aftrek toestaan van de valutaverliezen niet in strijd was met de vrijheid van vestiging. Artikel 13 Wet Vpb dat in geen enkele aftrek van valutaverliezen voorzag, ongeacht de vestigingsplaats van de vennootschap waarin een deelneming werd gehouden, was volgens de Rechtbank symmetrisch. Daaraan deden de artikelen 13d en 28d Wet Vpb niet af. De Rechtbank verklaarde het beroep van BV X ongegrond.

(Bron: FUTD)

Aansprakelijkheid belastingschuld fiscale eenheid btw

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, omzetbelasting
Reacties uitgeschakeld voor Aansprakelijkheid belastingschuld fiscale eenheid btw

Tussen ondernemers kan voor de btw een fiscale eenheid btw bestaan. Er is dan sprake van één ondernemer. Eén van de gevolgen van een fiscale eenheid btw is de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de totale omzetbelastingschuld. Die aansprakelijkheid blijft bestaan tot het moment waarop de inspecteur op de hoogte is gebracht van het feit dat de fiscale eenheid btw niet langer bestaat.

 

Het voorbeeld betreft een bv die deel uitmaakte van een fiscale eenheid btw. Begin 2012 gingen drie andere bv’s van de fiscale eenheid failliet. De Belastingdienst legde naheffingsaanslagen btw op aan de bv. De bv bestreed de aansprakelijkheidstelling voor de btw-schuld van de fiscale eenheid omdat deze in strijd zou zijn met de btw-richtlijn en het EU-recht.

 

Het Hof bevestigde het oordeel van de rechtbank. De kern is dat aansprakelijkheidsstelling nodig is om de btw-schulden van de fiscale eenheid te kunnen innen. De reden hiervoor is dat de fiscale eenheid civielrechtelijk niet bestaat, alleen fiscaal. Het verhalen van de btw-schuld bij de fiscale eenheid is daardoor niet mogelijk. Ook kan een fiscale eenheid btw geen eigenaar zijn van goederen. Er kan dus geen beslag worden gelegd om de openstaande belastingschulden te innen.

 

Tip

Houdt u rekening met een hoofdelijke aansprakelijkheidsstelling voor de btw-schuld als een fiscale eenheid btw bij beschikking door de Belastingdienst is vastgesteld. Bestaat de fiscale eenheid btw niet langer? Breng de Belastingdienst hier dan tijdig van op de hoogte.

(Bron: Abab)

Uitleg aangifte loonheffing week 53 dit jaar

Categories: Geen categorie
Reacties uitgeschakeld voor Uitleg aangifte loonheffing week 53 dit jaar

Dit kalender jaar telt 53 weken. De Belastingdienst meldt dat als u aangifte loonheffingen moet doen over de 53ste week van 2015 met daarin een inkomstenverhouding die begint op 1, 2 of 3 januari 2016, u die aangifte niet eerder dan 1 januari 2016 kunt doen.

Als het normale loontijdvak een week is moet u ook op het loon over de 53ste week de weektabel toepassen.

Bij een normaal loontijdvak van vier weken zijn er twee situaties mogelijk:

  • U betaalt het loon over de 13e periode van 4 weken en het loon over de 53e week afzonderlijk. In dat geval gebruikt u voor het loon over de 13e periode van 4 weken de vierwekentabel en voor het loon over de 53e week de weektabel.
  • U betaalt het loon over de 13e periode en het loon over de 53e week in 1 keer. Er is dan sprake van een loontijdvak van 5 weken. Voor dit loontijdvak bestaat geen tabel. U moet het loon dan herleiden naar een loon over een tijdvak waarvoor wel een tabel bestaat. Bijvoorbeeld door het loon te delen door 5. Dan gebruikt u de weektabel en vermenigvuldigt u de loonheffing (loonbelasting/premie volksverzekeringen) en de arbeidskorting met 5.

Aandachtspunten

  • Als u voor een werknemer de loonheffingskorting toepast, mag u dit ook vóór de 53e week doen.
  • Als de werknemer een loontijdvak van een week heeft, moet u ook voor het loon over de 53e week de weektabel gebruiken.
  • Als u de aangifte loonheffingen met de hierboven genoemde inkomstenverhouding voor 1 januari 2016 instuurt, dan keurt de fiscus de aangifte af.

Nota bene

De Belastingdienst maakt een onderscheid tussen de loontijdvakken en de aangiftetijdvakken. Het eerste aangiftetijdvak moet altijd beginnen op 1 januari en het laatste aangiftetijdvak altijd op 31 december van het jaar. Deze data worden altijd door het programma in de loonaangifte gezet, welke datum u ook ingeeft als einddatum van de periode. Gevolg hiervan is dat het programma de melding ‘Datum valt niet in boekjaar’ zal geven. Deze melding kunt u negeren.

(Bron: HRPraktijk)

Levert u goederen aan een klant in een ander EU-land en doet deze klant geen btw-aangifte? En vervoert u de goederen zelf naar dat land of laat u de goederen daar naartoe vervoeren? Dan is dit een afstandsverkoop als u in 1 jaar meer verkoopt dan het drempelbedrag van het EU-land waar de goederen naartoe gaan. U gebruikt dan het btw-percentage dat geldt in dat EU-land.

Klanten die geen btw-aangifte doen, zijn:

  • particulieren
  • ondernemers die uitsluitend vrijgestelde prestaties leveren
  • ondernemers die gebruikmaken van de landbouwregeling
  • rechtspersonen die geen ondernemer zijn

Drempelbedragen bij afstandsverkopen

Bij afstandsverkopen geldt dat u buitenlandse btw in rekening moet brengen. Om te voorkomen dat u zich al voor 1 enkele levering in een ander EU-land moet laten registreren, hebben de EU-landen drempelbedragen afgesproken. Tot aan die drempelbedragen per land mag u Nederlandse btw in rekening brengen. Daarboven moet u het btw-tarief van het land van de klant in rekening brengen.

Wat betekent dat voor u?

Verkoopt u in 1 jaar in totaal meer dan het drempelbedrag dat per land geldt? Dan moet u het btw-tarief van het land van de klant in rekening brengen. Dat doet u vanaf het moment dat u het drempelbedrag bereikt. U moet zich dan, ook in dat land als ondernemer registreren en daar btw-aangifte doen. Als u het vorige jaar boven het drempelbedrag uitkwam, moet u het jaar daarop ook buitenlandse btw in rekening brengen, ook als u in dat jaar het drempelbedrag niet overschrijdt.

Wilt u weten hoe dat in de praktijk gaat? Bekijk dan deze voorbeelden van afstandsverkopen.

Kiezen voor buitenlandse btw

Wilt u niet altijd de drempelbedragen in de gaten houden? En verschillende btw-tarieven moeten toepassen? Dat kan als u ervoor kiest altijd de regeling voor afstandsverkopen toe te passen. U brengt dan altijd buitenlandse btw in rekening aan klanten die in een ander EU-land geen btw-aangifte doen.

Uitzonderingen bij afstandsverkopen

De regeling voor afstandsverkopen geldt niet bij export van:

De bedragen van deze leveringen telt u dus niet mee voor het drempelbedrag.

Uw klant heeft ook een drempelbedrag

Is uw klant een ondernemer die geen btw-aangifte doet, of een rechtspersoon die geen ondernemer is? Voor deze groepen geldt dat zij tot bepaalde maximumbedragen goederen kunnen kopen in een ander EU-land, tegen het btw-tarief van dat EU-land. Komt zo’n klant boven het drempelbedrag? Dan zal hij u vragen om een factuur met 0% btw. Voor u is dan sprake van een intracommunautaire levering. Uw klant moet de btw in eigen land aangeven en betalen. De maximumbedragen voor afnemers vindt u bij Drempelbedragen voor uw buitenlandse klanten.

(Bron: Belastingdienst)

Op 8 juli 2015 is de pensioenknip weer opengesteld voor pensioengerechtigden. Met de pensioenknip is het mogelijk eerst een tijdelijke pensioenuitkering aan te kopen en later een levenslange pensioenuitkering.

Veel pensioenproducten werken op basis van een pensioenkapitaal. Op de pensioendatum moet het pensioenkapitaal worden omgezet in een pensioenuitkering. Daartoe moet een nieuwe verzekering gesloten worden. De hoogte van de pensioenuitkering is afhankelijk van de verzekeringstarieven op de pensioendatum. De verzekeringstarieven zijn weer afhankelijk van de rente op de kapitaalmarkt. Is de rente laag, dan zal de uitkering ook laag zijn. Is de rente hoog, dan zal de uitkering hoger zijn.

De achtergrond van de pensioenknip is gelegen in de lage rekenrente bij de aankoop van een pensioenuitkering. Voor mensen die een pensioenkapitaal moeten omzetten in een pensioenuitkering, leidt die lage rekenrente tot een laag pensioen. Uitstellen van het aankoopmoment is vaak niet mogelijk waardoor mensen geconfronteerd worden met een teleurstellende pensioenuitkering.

Door de aankoop van de pensioenuitkering (deels) uit te stellen kan men inspelen op de verwachting dat de rekenrente stijgt. Daarnaast kan het resterende pensioenkapitaal langer worden belegd en kan er meer rendement worden behaald. Als de rekenrente op het tweede aankoopmoment hoger is, dan kan een hogere pensioenuitkering worden aangekocht, zo is de gedachte.

De oude pensioenknip heeft weinig voordeel gebracht voor de pensioengerechtigden. De rekenrente blijkt zich al langere tijd op een dieptepunt te bewegen en lijkt nog steeds te dalen. In plaats van een hogere uitkering, hebben de mensen die in het verleden hun pensioen hebben ‘geknipt’ vaak een lagere uitkering. Daarnaast was het onder de oude regeling niet mogelijk om de tweede uitkering bij een andere aanbieder onder te brengen. Men had niet de mogelijkheid te shoppen op het tweede aankoopmoment.

Voor de huidige regeling van de pensioenknip moet shoppen tussen de verschillende aanbieders wel mogelijk zijn. Staatssecretaris Jette Klijnsma schrijft in een brief aan de tweede kamer dat zij dit wil verankeren in wetgeving. Bron

Of het aantrekkelijk is de pensioenknip toe te passen hangt sterk af van uw persoonlijke situatie en toekomstverwachting. Zoals gezegd kan het positief uitpakken maar ook negatief. Het doorbeleggen van het pensioenvermogen lijkt aantrekkelijk maar u mag daar niet teveel van verwachten. Door de korte resterende looptijd van de beleggingen is het vaak niet verantwoord om risico te lopen in de beleggingen. Veelal komt men uit op beleggingen in obligatiefondsen. Een kenmerk van dergelijke fondsen is dat de waarde daarvan stijgt als de rente daalt en andersom.

De pensioenknip wordt toegepast indien men een stijgende rente verwacht. Dan kan immers een hogere pensioenuitkering worden gekocht voor het beschikbare kapitaal. Echter door te beleggen in obligaties wordt dit effect (deels) weer teniet gedaan. Bij een stijgende rente zal de waarde van de obligatiebelegging dalen.

De obligatiebelegging kent een vaste geldstroom die bestaat uit rente en aflossing op de einddatum. Als de marktrente stijgt, wordt die vaste geldstroom relatief minder aantrekkelijk ten opzichte van de markt en zal de waarde dus dalen. Bij langlopende obligaties is dit effect sterker dan bij kortlopende obligaties.

Daarnaast dient u bij de pensioenknip rekening te houden met extra (advies) kosten. In plaats van één aankoop moment met advieskosten zijn er bij de pensioenknip twee aankoopmomenten met advieskosten.

De gedachte van de pensioenknip is op zich goed echter, in het huidige economische klimaat is het zeer de vraag of daadwerkelijk voordeel behaald kan worden met de pensioenknip.