Pas op met het ik-opa-testament!

Een ik-opa-testament wordt over het algemeen vormgegeven door middel van een lastbevoordeling (het klassieke ik-opa-testament) of door middel van een ‘uitgesteld’ legaat. De wijze waarop dit wordt vormgegeven kan grote fiscale gevolgen hebben.

Een ik-opa-clausule houdt simpel gezegd in dat de grootouder zijn kinderen tot erfgenamen benoemt onder de last een bedrag onvoorwaardelijk schuldig te erkennen aan zijn kleinkinderen.

 

Klassieke ik-opa-testament

Bij het klassieke ik-opa-testament kan men onder omstandigheden te maken krijgen met de fictiebepaling van artikel 10, lid 1 van de Successiewet 1956. Zie in dit kader het arrest van de Hoge Raad van 19 juni 2009 en de brief van 13 oktober 2009 van de staatssecretaris van Financiën. En omdat artikel 7 van de SW niet voorziet in een aftrek van eerder betaalde erfbelasting, leidt de toepassing van artikel 10 lid 1 SW tot dubbele belasting. Dit is uiteraard niet het geval wanneer slechts de vrijstelling is gelegateerd.

 

Uitgesteld legaat

Het alternatieve uitgesteld legaat is vergelijkbaar met het klassieke ik-opa-last. Dat is ook de reden waarom artikel 10 lid 9 SW is ingevoerd. In lid 9 is opgenomen dat lid 1 van artikel 10 ook van toepassing is als tot het vermogen van de erflater een of meer als gevolg van een uiterste wil ontstane schulden behoren. Maar alleen voor zover de nominale waarde van die schuld meer bedraagt dan de waarde van wat de ouders volgens erfrecht hebben verkregen van degene die de uiterste wil heeft opgemaakt, zonder rekening te houden met de schulden aan de kinderen.

 

Fiscale behandeling

De grondslag bij een fictieve verkrijging is op grond van lid 1 of lid 9 dus verschillend. Bij lid 1 vindt de belastingheffing plaats over de gehele ik-opa-vordering, terwijl bij lid 9 wordt geheven over dat deel van de ik-opa-vordering dat meer bedraagt dan het kind zelf uit de nalatenschap van grootouder heeft verkregen. Tamara Peters van Neijenhof stelt terecht in het Vakblad Estate Planning dat er een verschil is in de heffing voor twee economisch vergelijkbare situaties. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft wellicht kans van slagen. Dit is helaas niet gebeurd in de zaak van 3 juni 2014 bij Rechtbank Den Haag.

(Bron: Taxence)