Partneralimentatie. Welke rechten heeft u?

Partneralimentatie

In beginsel is partneralimentatie nog altijd verschuldigd voor een periode van 12 jaar, tenzij het huwelijk kinderloos is gebleven en ten hoogste 5 jaar heeft geduurd. De duur van de partneralimentatie is dan gelijk aan de duur van het huwelijk. De grondslag, berekeningsmethodiek en duur van de periode waarin partneralimentatie moet worden betaald, houden de gemoederen al een tijdje bezig in politiek Den Haag. Het wetsvoorstel om de partneralimentatie te versoberen ligt echter nog steeds bij de Tweede Kamer en al enige tijd stil.

Hoe wordt de omvang van deze alimentatie vastgesteld?

De omvang van de partneralimentatie wordt vooralsnog bepaald aan de hand van drie kernbegrippen: behoefte, behoeftigheid en draagkracht. Behoefte en behoeftigheid worden in de praktijk weleens door elkaar gehaald, maar dienen goed te worden onderscheiden.

1. Behoefte

Behoefte is het bedrag dat de alimentatiegerechtigde nodig heeft om in zijn of haar levensonderhoud te voorzien. Naast de inkomsten van beide echtgenoten tijdens de laatste jaren van hun gemeenschappelijke huishouding, wordt bijvoorbeeld ook gekeken naar hun uitgavenpatroon in diezelfde periode. Hieruit wordt afgeleid in welke welstand partijen hebben geleefd.

2. Behoeftigheid

Om te kunnen spreken van behoeftigheid dient de alimentatiegerechtigde onvoldoende inkomsten te hebben en zich deze in redelijkheid ook niet te kunnen verwerven om te voorzien in het eigen levensonderhoud (in de eigen behoefte). Dat een gewezen echtgenoot behoefte heeft, is dus nog geen grond voor een alimentatie-uitkering.

3. Draagkracht

Tot slot wordt gekeken of de draagkracht van de alimentatieplichtige een dergelijke bijdrage toelaat. Naast het maandelijkse inkomen wordt de draagkracht van de alimentatieplichtige ook bepaald door zijn of haar vermogen.

Interen op vermogen is ook behoefte scheppend

Een recente uitspraak van het Hof Den Haag laat de drie kernbegrippen, op grond waarvan de partneralimentatie wordt vastgesteld, beter tot de verbeelding spreken.[1] Het betrof de volgende zaak:

De man en de vrouw hadden tijdens hun huwelijk een riante levensstijl gekend. De man en de vrouw woonden in een groot huis, reden beiden in een luxe BMW, boekten regelmatig reisjes naar het buitenland en gingen vaak uit eten. Het kon niet op. Deze levensstijl konden zij zich permitteren door in te teren op vermogen. De rechtbank stelde de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie vast op een bedrag ad € 4.862,– per maand. De man vond dit te hoog vastgesteld en ging in hoger beroep. Het Hof ging hier als volgt mee om.

1. Behoefte

Het Hof oordeelde dat interen op vermogen ook behoefte scheppend is. In het kader van de behoefte speelde de voorzienbare teruggang in levensstijl geen rol. Voor de behoefte wordt immers uitgegaan van de welstand van partijen tijdens het huwelijk en wordt geen rekening gehouden met een voorzienbare situatie in de toekomst. Het Gerechtshof achtte de vastgestelde behoefte van de rechtbank alleszins redelijk.

2. Behoeftigheid

Met betrekking tot de behoeftigheid stelde de man de verdiencapaciteit van de vrouw aan de orde. Zij zou ruim voldoende ervaring en tijd hebben om (meer) betaalde arbeid te verrichten. Het Hof oordeelde dat de vrouw haar verdiencapaciteit niet verder kon benutten dan zij al deed. De leeftijd van de vrouw (61 jaar), het feit dat het traditionele rollenpatroon haar arbeidsmogelijkheden negatief had beïnvloed, dat de vrouw ziek was geweest, zij hier nog steeds hinder van ondervond, maar desondanks als gastvrouw in een verzorgingshuis werkte, droegen bij aan dit oordeel.

3. Draagkracht

De man stelde dat hij geen draagkracht had om in het levensonderhoud van de vrouw te kunnen voldoen. Het Hof oordeelde dat de man voldoende had aangetoond geen draagkracht te hebben, mede in het licht van zijn hoge schuldenlast in zijn onderneming en zijn DGA-inkomen. De man betaalde zijn schulden en lasten met gelden afkomstig uit leningen bij zijn moeder. Hij kon zich geen hoger inkomen toekennen dan hij al deed. De vrouw moest de eventueel teveel ontvangen partneralimentatie verrekenen met wat zij uit de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap ontving.

De rechtbank en het Gerechtshof waren het dus eens over de behoefte en behoeftigheid van de vrouw. Echter, het Hof oordeelde dat de man onvoldoende draagkracht had waarmee de aanspraak van de vrouw op partneralimentatie verviel. Deze uitspraak illustreert dat voor de toekenning van partneralimentatie de begrippen behoefte, behoeftigheid en draagkracht in samenhang moeten worden bezien. Het Hof heeft bepaald dat behoefte ook kan worden gecreëerd door het maken van schulden. Als er echter geen draagkracht is, dan zal de alimentatie alsnog niet worden toegewezen.

(Bron: DVAN)