Archive for januari, 2019

Alle eenmanszaken in Nederland krijgen voor 1 januari 2020 een nieuw btw-identificatienummer. Het huidige btw-identificatienummer van eenmanszaken bevat namelijk het burgerservicenummer (BSN). Dat is volgens de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) niet toegestaan.

Identiteitsfraude en privacy

Staatssecretaris Snel stelde in een brief aan de Tweede Kamer voor om aan alle eenmanszaken een nieuw btw-identificatienummer uit te reiken. Deze vermelden ondernemers op hun facturen en website. Het nieuwe nummer vermindert het risico op identiteitsfraude en versterkt de privacy.

Nieuw ICT-systeem

Eerst leek het alleen mogelijk eenmanszaken een nieuw btw-identificatienummer uit te reiken bij de invoering van een nieuw ICT-systeem voor btw. Nu is er een tijdelijke oplossing, de factuurvariant. Deze overbrugt de periode tot het nieuwe ICT-systeem gerealiseerd wordt. 

Factuurvariant

In de factuurvariant gebruikt de Belastingdienst de bestaande, op het BSN-gebaseerde nummer in zijn interne systemen.  

Dat is mogelijk omdat het hier gaat om interne verwerking door de overheid, waar het BSN voor bedoeld is. Het nieuwe btw-identificatienummer is voor extern gebruik. 

Bij contact met de systemen van de Belastingdienst wordt het nieuwe nummer automatisch ‘vertaald’ naar het oude nummer. Hiermee verloopt de interne verwerking door de Belastingdienst ongestoord.

Aanvragen vergunning ter voorbereiding op de Brexit

Categories: Buitenland (brexit)
Reacties uitgeschakeld voor Aanvragen vergunning ter voorbereiding op de Brexit

Vergunning artikel 23

Als het VK door de Brexit uit de EU stapt, moet u btw betalen over de goederen die u uit het VK invoert. Vanaf dat moment moet u telkens aangifte doen en btw betalen bij de douane als u goederen invoert.

Met de vergunning artikel 23 van de Wet op de omzetbelasting 1968 mag u de btw bij invoer van goederen verleggen naar de eerstvolgende aangifte.

Als u een brief van de Belastingdienst heeft ontvangen, komt u mogelijk in aanmerking voor de vergunning artikel 23.

Aanvragen vergunning

U kunt de vergunning aanvragen met het antwoordformulier dat in de bijlage bij de brief zit. Als u het formulier vóór 1 februari ingevuld terugstuurt, ontvangt u voor 29 maart een reactie van de Belastingdienst.

Voorwaarden

De voorwaarden voor de vergunning zijn:

  • U woont als ondernemer in Nederland of bent daar gevestigd.
  • U importeert regelmatig goederen uit niet-EU-landen.
  • U voert een aparte administratie, waaruit eenvoudig blijkt hoeveel btw u bij import moet betalen.
  • U doet per maand of per kwartaal aangifte voor de btw.

(Bron: SRA)

Ubo zijn als bestuurder van een not-for-profit stichting of vereniging, wat betekent dat voor u?

Categories: Geen categorie
Reacties uitgeschakeld voor Ubo zijn als bestuurder van een not-for-profit stichting of vereniging, wat betekent dat voor u?

Met ingang van 25 juli 2018 is de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) gewijzigd en wel zodanig dat ook voor stichtingen en verenigingen een ultimate beneficial owner (ubo) vastgesteld moet worden. Dit onderwerp leeft binnen de not-for-profit sector. Daarom even kort op een rij wat een ubo ook al weer is en wat de gevolgen voor u als bestuurder zijn wanneer u als ubo wordt aangemerkt.

Wat is een ubo?

Ubo is de afkorting van ‘ultimate beneficial owner’, oftewel de ‘uiteindelijk belanghebbende’. Een ubo is de natuurlijke persoon die direct of indirect 25% van het eigendomsbelang houdt. Of die direct of indirect meer dan 25% van de stemmen kan uitoefenen bij besluiten over het wijzigen van de statuten. Daarnaast worden ook de natuurlijke persoon die op een andere manier de feitelijke zeggenschap over de rechtspersoon heeft, als ubo aangemerkt. Als dergelijke personen ontbreken, worden in de wet op grond van een ‘terugvaloptie’ alle statutair bestuurders van een rechtspersoon als ubo aangewezen. Dit heeft tot gevolg dat in de klassieke not-for-profit stichting of vereniging dit altijd de statutaire bestuurders zullen zijn. De gegevens van de ubo zullen internationaal worden uitgewisseld. Daarnaast worden de persoonsgegevens van de ubo opgenomen in het door Europa verplicht gestelde ubo-register, dat in alle Europese landen is of wordt ingesteld. In Nederland is de planning van het Ministerie van Financiën dat de indiening van het wetsvoorstel voor het register begin 2019 zal plaats vinden; naar verwachting zal het ubo-register per 1 januari 2020 gaan functioneren.

Wat zijn de gevolgen voor uw stichting of vereniging?

Alle Wwft-plichtigen, waaronder banken, verzekeringsmaatschappijen, accountants en administratiekantoren moeten klantenonderzoek verrichten bij de stichtingen en verenigingen. Hierbij worden de ubo’s onderzocht en worden extra gegevens over de bestuurders vastgelegd als zij ubo zijn. Daarbij moeten de Wwft-plichtigen rekening houden met een rapport van de Europese Commissie, waarin de not-for-profit sector wordt aangemerkt als een sector met hoog risico voor het faciliteren van criminaliteit, ofwel witwassen.

Aandachtspunt is dat Wwft-plichtigen en de overheid ten aanzien van de uitvoering van de Wwft-verplichtingen de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) moeten naleven. De AVG schrijft voor dat de Nederlandse wet en de Europese regelgeving ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens niet verder mogen gaan dan redelijkerwijs nodig is. Wij vragen ons af of het als ubo aanmerken van not-for-profit bestuurders wel in overeenstemming is met de AVG.

(Bron: Mazars)

Overwerk van de werknemer compenseert de werkgever vaak met betaalde vrije tijd: de zogenoemde tijd-voor-tijd-regeling. Op 1 januari 2018 wijzigde de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) al eens op dit vlak. Hierdoor werd de tijd-voor-tijd-regeling aanzienlijk ingeperkt. Op 1 januari 2019 komt daar nóg een spelregel bij.

Huidige stand van zaken

Sinds 1 januari 2018 verplicht de WML dat elke werknemer per betalingsperiode ten minste het minimumloon in geld moet ontvangen. Aangezien de tijd-voor-tijd-regeling de overuren in vrije tijd compenseert, in plaats van geld, geldt dit ook voor de uren die de werknemer overwerkt. De werknemers zouden anders onder het minimumloon uitkomen en dat is op de grond van de WML vanaf 1 januari 2018 niet toegestaan.

Voorbeeld:
Een werknemer werkt 40 uur per week tegen een salaris van € 2.100 per maand. Het minimumloon voor deze werknemer is € 2.000 per maand. Als de werknemer in een bepaalde maand 45 uur per week werkt, dan is het minimumloon naar rato € 2.250 per maand. Op grond van de WML heeft de werknemer in die situatie recht op een aanvullende vergoeding van € 150. Over dit bedrag mag de werkgever dus -in beginsel- geen tijd-voor-tijd afspreken met de werknemer.

Het bovenstaande doet zich met name voor in het geval van werknemers die precies het minimumloon verdienen of een bedrag dat er net boven ligt.

Tóch maakt de WML het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om een tijd-voor-tijd-regeling af te spreken, ook als de werknemer door de overwerkuren niet het minimumloon zou ontvangen:

  • als de werkgever schriftelijk met de werknemer een compensatie is overeengekomen, vóórdat de langere arbeidsduur aanvangt; en
  • als de werkgever uiterlijk 1 juli van het opvolgende jaar of uiterlijk in de eerste betalingstermijn na 1 juli van dat jaar de te compenseren uren -alsnog- aan de werknemer uitbetaalt in geld.

Wetswijziging per 1 januari 2019

Per 1 januari 2019 komt hier nóg een voorwaarde bij, namelijk:

  • dat de tijd-voor-tijd-regeling in een toepasselijke CAO opgenomen.

Vanaf 1 januari 2019 moet de werkgever aan de drie bovenstaande vereisten voldoen. Mocht de werknemer minder dan het voor hem geldende minimumloon verdienen, dan geldt het uitgangspunt dat de werkgever het overwerk altijd in geld moet uitbetalen.

Conclusie

De wetswijziging beperkt de tijd-voor-tijd-regeling behoorlijk. De wijziging is voornamelijk een belangrijk aandachtspunt voor werkgevers die een salaris betalen dat gelijk is aan of net boven het minimumloon ligt. Voor de werknemers die een salaris ver boven het minimumloon verdienen, heeft de wetswijziging geen gevolgen.

(Baker Tilly)

1 januari a.s. maakt het kraamverlof plaats voor het geboorteverlof. Tegelijk wordt het adoptie- en pleegzorgverlof verlengd naar zes weken (was vier). Als werkgever is het raadzaam om uw personeelsreglement hierop in te richten. Ontdek wat u kunt doen.

Met de ‘Wet invoering extra geboorteverlof’ (WIEG) gaan uw medewerkers die meer dan twee dagen werken er volgend jaar op vooruit. In plaats van twee dagen kraamverlof, krijgen zij een geboorteverlof met een duur van één werkweek.

Recht op volledig loon
Een werknemer die 36 uur per week werkt, heeft straks dus recht op 36 uur verlof na de bevalling van zijn partner. Tijdens dit verlof houdt de werknemer recht op het volledige loon. Er kan een uitzondering zijn. Staan er in de cao of een regeling met de ondernemingsraad (OR) of personeelsvertegenwoordiging (PVT) afwijkende afspraken over het kraamverlof? Dan blijven deze afspraken gelden totdat de cao of regeling is verlopen. Dit geldt uiterlijk tot 1 juli 2019.

Vanaf 1 juli 2020 krijgen werknemers naast het geboorteverlof ook recht op aanvullend geboorteverlof. Dit aanvullende verlof bedraagt vijfmaal de wekelijkse arbeidsduur. Een fulltime werknemer kan dan dus in totaal zes weken verlof opnemen.

Start geboorteverlof
Het geboorteverlof gaat direct in na de dag van de bevalling. Op de dag van de bevalling zelf heeft uw werknemer zogenaamd calamiteitenverlof. Het geboorteverlof moet binnen vier weken na de bevalling worden opgenomen. Tegelijk vervalt het recht op een voorschot van drie dagen ouderschapsverlof dat medewerkers (nu nog) aansluitend op het kraamverlof kunnen nemen.

Adoptie- en pleegzorgverlof

Het adoptie- of pleegzorgverlof wordt verlengd naar zes weken (nu nog vier). Uw werknemers hebben dan recht op een uitkering van 100 procent van het dagloon (tot max. het  maximumdagloon). Werknemers kunnen het adoptie- en pleegzorgverlof opnemen vanaf vier weken voor de eerste dag dat het kind in het gezin wordt opgenomen tot 22 weken daarna. Uw werknemer hoeft dit verlof niet in één keer op te nemen. Spreiden over 26 weken is ook mogelijk.

(Bron: Flynth)

Begin december is de premie Werkhervattingskas (Whk) naar alle werkgevers gestuurd. De Belastingdienst stuurt de beschikking Whk vóór het einde van het jaar naar alle middelgrote en grote organisaties. Hierin staat wat de werkgever het volgende kalenderjaar moet betalen aan premie voor de Whk.

De premie bestaat uit 2 delen:

  • de gedifferentieerde premie voor de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA);
  • de gedifferentieerde premie voor de Ziektewet (ZW).

Werkgevers kunnen tot 50% van alléén de premie WGA verhalen op de werknemers door het in te houden op hun nettoloon.

Bij het vaststellen van de premie gaat nog wel eens wat mis. Binnen 6 weken na dagtekening moet eventueel bezwaar worden ingediend.Voor kleine werkgevers geldt een vaste sectorale premie waartegen geen bezwaar kan worden ingediend.

(Bron: Flynth)

Het is mogelijk dat de Belastingdienst de loonheffing in de voorlopige aanslag inkomstenbelasting voor 2019 verkeerd heeft berekend waardoor de de teruggave groter is dan verwacht of het te betalen bedrag lager.

De Belastingdienst stuurt een excuusbrief en een nieuwe aanslag waarin de loonheffing juist is berekend. De aanslag is mogelijk verkeerd berekend wanneer alle, onderstaande situaties van toepassing zijn:

  • De belastingplichtige is in 2019 jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd.
  • De belastingplichtige heeft zowel inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking als inkomsten uit vroegere dienstbetrekking.
  • Er is sprake van dubbele dienstbetrekking.
  • Het hoogste inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking is lager dan € 6.758.
  • Het hoogste inkomen uit vroegere dienstbetrekking is hoger dan het hoogste inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking.

Bron: Belastingdienst

Artikel: Codes bij in- en uitvoer goederen; selecteert u de juiste?

Categories: Buitenland (brexit)
Reacties uitgeschakeld voor Artikel: Codes bij in- en uitvoer goederen; selecteert u de juiste?

Het bedrag aan invoerrechten dat afgedragen moet worden voor ingevoerde goederen, is afhankelijk gesteld van de goederenpost waaronder de goederen vallen. Hieruit rolt een specifieke goederencode. Vaak is het selecteren van een juiste goederecode complex en de gevolgen van het verkeerde gebruik van de codes zijn groot. Maar wat maakt de selectie van de juiste goederencode zo complex? En hoe kiest u de juiste code?

Spinnenweb van regelgeving

De indeling van goederen is onderworpen aan tal van regelgeving. Ten eerste bepaalt het Geharmoniseerd Systeem (GS), een internationale lijst met goederencodes die door de Wereld Douane Organisatie is opgesteld, voor een groot deel de indeling van goederen. Dit systeem wordt wereldwijd door alle aangesloten landen bij de WDO gebruikt. De Europese Unie kent daarnaast een eigen lijst met goederencodes: de Gecombineerde Nomenclatuur (GN). De GN vormt een verdere aanvulling op het GS.

Ook heeft de Europese Commissie de bevoegdheid om indelingsverordeningen uit te geven, waarbij een bepaalde goederencode wordt voorgeschreven. Hiermee probeert de commissie meer duidelijkheid te scheppen, maar in de praktijk leiden ze ook tot discussies, voornamelijk met de douane.

Wat maakt de selectie van een goederecode zo complex?

Er zijn maar liefst duizenden goederenposten die gedetailleerd zijn en vaak op elkaar lijken. Daarnaast kan een goed soms worden ingedeeld in meerdere goederenposten. Hier schuilt een financieel belang (lees: kans) voor ondernemers. Want wat nou als aan uw product al die jaren op ‘correcte’ wijze een goederencode is toegekend waardoor te veel invoerrechten worden betaald? Of wat nou het als er door een controle door de douane een te laag tarief is gehanteerd, waardoor u via een naheffing invoerrechten moet betalen en een boete riskeert, zoals dat recentelijk gebeurde bij kinderslaapzakken voor baby’s dat leidde tot een rechtszaak waarbij de belanghebbende achteraf fors meer invoerrechten moest betalen dan werd verwacht.

Gevolgen van een onjuiste indeling

De goederencode vormt de basis voor de aangifte van goederen bij in- en uitvoer. Deelt u een goed onjuist in, dan loopt u het risico op een naheffingsaanslag van de te weinig betaalde invoerrechten vergezeld met een boete. Daarnaast zou het zonde zijn als u juist te veel invoerrechten betaalt door een verkeerde indeling. Dit gaat vaak om tientallen duizenden euro’s die bespaard kunnen worden. Al met al kan een gunstige goederenindeling tot een aanzienlijke besparing van invoerrechten leiden.

Mogelijkheden voor de praktijk

Indien u over de indeling van een goed twijfelt, kunt u een verzoek doen aan de douane om een bindende tariefinlichting (BTI) af te geven. Na het verkrijgen van de inlichting moet u deze indeling in principe drie jaar lang toepassen. Dit is vooral prettig als duidelijkheid vooraf wenselijk is. Zo voorkomt u, zoals in het voorbeeld hiervoor, dat de douane achteraf naheft.

Uitbesteden aan een douanevertegenwoordiger

De meeste ondernemingen die ik spreek leunen achterover omdat ze de douanezaken aan een douanevertegenwoordiger uitbesteden, ze denken geen risico te lopen. Niets is minder waar. U kunt uw activiteiten uitbesteden maar uw verantwoordelijkheid niet. Behalve een standaardovereenkomst, als die er al is, worden verder weinig instructies op papier gezet. Als het mis gaat ontstaat er een situatie waarbij de expediteur met de vinger wijst naar de ondernemer die deze goederencode ‘verkeerd’ heeft doorgegeven.

Meer informatie

Veel ondernemingen kunnen besparen op invoerheffing door juiste invoercodes te gebruiken, maar zijn zich daar niet bewust van. Daarnaast kunnen ondernemingen naheffingen voorkomen door vroegtijdig een BTI aan te vragen.