Fiscale eenheid voor btw doeleinden? Beoordeel periodiek of aan de vereisten wordt voldaan

Ondernemers die in organisatorisch (bestuurlijk), economisch én financieel opzicht nauw met elkaar verweven zijn, vormen voor btw-doeleinden een fiscale eenheid. Zij handelen dan alsof sprake is van één btw-ondernemer. Partijen mogen elkaar geen btw factureren en zij kunnen desgewenst gezamenlijke aangiften omzetbelasting indienen. Dat kan heel gunstig zijn, bijvoorbeeld wanneer de afnemer geen (volledig) recht op aftrek van btw heeft. Om als een fiscale eenheid te kwalificeren, moeten de partijen voldoende met elkaar verweven zijn en aan een aantal vereisten voldoen. Het is voor de betrokken ondernemers van belang om geregeld te controleren of zij aan de vereisten voldoen en nog steeds in voldoende mate met elkaar verweven zijn.

Risico op naheffing btw

Als niet meer aan de vereisten wordt voldaan omdat de ondernemers in onvoldoende mate met elkaar verweven zijn, kan de Belastingdienst stellen dat de fiscale eenheid voor btw-doeleinden heeft opgehouden te bestaan. Dit kan leiden tot een naheffing van btw. Ook wanneer de Belastingdienst eerder de fiscale eenheid in een beschikking schriftelijk heeft bevestigd, kan alsnog een correctie worden opgelegd.

Beschikking fiscale eenheid

In de praktijk vragen met elkaar verweven ondernemers aan de Belastingdienst vaak om hen bij beschikking aan te merken als een fiscale eenheid voor btw-doeleinden. Deze mogelijkheid vloeit voort uit de (Nederlandse) Wet op de omzetbelasting 1968. Wanneer de beschikking is verstrekt, zijn de in de fiscale eenheid gevoegde ondernemers op grond van de Invorderingswet 1990 hoofdelijk aansprakelijk voor elkaars btw-schulden.

Recente ontwikkelingen

Het hebben van een beschikking biedt echter geen garantie dat de Belastingdienst de fiscale eenheid voor btw-doeleinden ook erkent wanneer op een later tijdstip blijkt dat feitelijk geen sprake meer is van de vereiste verwevenheid. Als de fiscale eenheid naar het oordeel van de Belastingdienst in het verleden heeft opgehouden te bestaan, kan de Belastingdienst dan ook, ondanks de beschikking, over de latere periode (tot circa vijf jaar terug) btw naheffen, en ook rente en boetes in rekening brengen.

Wanneer de Belastingdienst achteraf van mening is dat de beschikking fiscale eenheid voor btw-doeleinden destijds ten onrechte is verstrekt, kan hij het standpunt innemen dat de fiscale eenheid van meet af aan niet heeft bestaan. Vanaf datum beschikking is dan ten onrechte geen btw berekend en aangegeven. Deze btw is alsnog verschuldigd.

Op 24 mei 2019 besliste het Gerechtshof Den Bosch, mede onder verwijzing naar de Europese Btw-richtlijn, dat deze opvatting van de Belastingdienst juist is. Belanghebbende deed in de procedure tevergeefs een beroep op het vertrouwen dat hij aan de beschikking meende te kunnen ontlenen dat wel sprake was van een fiscale eenheid voor btw-doeleinden. Volgens het Gerechtshof diende de beschikking enkel voor zekerheid van de hoofdelijke aansprakelijkheid voor btw-schulden. Tegen de uitspraak heeft belanghebbende inmiddels cassatieberoep ingesteld bij de Hoge Raad.

Zorg voor continue monitoring

Wanneer op enig moment de mate van verwevenheid wijzigt, biedt een beschikking fiscale eenheid voor btw-doeleinden de ondernemers geen bescherming wanneer zij dan ten onrechte als fiscale eenheid blijven handelen. Het is voor deze ondernemers dan ook van belang om periodiek te (laten) onderzoeken of zij nog steeds in voldoende mate met elkaar verweven zijn. Zij kunnen zo het risico beperken dat de Belastingdienst onverwacht btw naheft.

(Bron: Mazars)