All posts in Kennisbank voor het MKB(BV), belastingen, verkopen, kopen, beëindigen van een onderneming

Nu het weer voor de wind gaat met de economie, durven steeds meer ondernemers in het midden- en kleinbedrijf hun zaak over te dragen aan de volgende generatie. U heeft ongetwijfeld ook succesvolle DGA’s in uw klantenbestand die hun bedrijf het liefst volledig willen schenken aan hun kinderen. Deze DGA’s hebben goed geboerd, de oudedagskas in de holding is goed gevuld en ze hebben het liefst dat de kinderen zonder financiële zorgen het bedrijf kunnen voortzetten. Een bedrijf geschonken krijgen is natuurlijk fijn voor de kinderen, maar de continuïteit van de onderneming kan in gevaar komen als er veel schenkbelasting betaald moet worden. Gelukkig hebben we een royale schenkvrijstelling voor ondernemingsvermogens en kennen we daarnaast ook nog een faciliteit om de aanmerkelijk belangclaim (ab-claim) door te schuiven naar de bedrijfsopvolger.

DGA schenkt ab-aandelen

In deze bijdrage beperk ik mij tot de DGA’s die aandelen in hun BV (dan wel een dochter-BV) willen schenken aan hun kinderen. In de Successiewet staat een riante vrijstelling voor schenkingen van aanmerkelijk belangaandelen (ab-aandelen). In de praktijk wordt wel eens gezegd dat deze schenkvrijstelling altijd minimaal € 1 miljoen bedraagt, maar dat is een misverstand. Hierop kom ik verderop in mijn verhaal terug.

In de Wet inkomstenbelasting wordt verder de mogelijkheid geboden om bij schenking van ab-aandelen de ab-claim door te schuiven naar de verkrijgers van die aandelen (ab-doorschuiffaciliteit). Van belang is om te realiseren dat de voorwaarden voor toepassing van beide faciliteiten op en aantal punten van elkaar afwijken. Vandaar dat iedere begeleiding van een bedrijfsopvolging uiterst secuur moet plaatsvinden. Ik bespreek hierna een vijftal checks die altijd gedaan moeten worden, voordat de bedrijfsopvolging in gang kan worden gezet.

Check 1: is het allemaal wel ondernemingsvermogen?

De belangrijkste voorwaarde voor beide faciliteiten is natuurlijk dat sprake moet zijn van een schenking van aandelen in een vennootschap die een materiële onderneming drijft. Over eventueel aanwezig beleggingsvermogen in de vennootschap moet worden afgerekend. Dit kan soms tot lastige discussies met de Belastingdienst leiden. Hoeveel werkkapitaal moet de vennootschap aanhouden voor de continuïteit? Overigens mag het totale vermogen van de vennootschap ruwweg 5% uit beleggingsvermogen bestaan (om precies te zijn: de waarde van het beleggingsvermogen mag maximaal 5/105e van de waarde van de materiële onderneming bedragen).

Afsplitsen?

Komt u tot de conclusie dat er teveel beleggingsvermogen is, onderzoek dan de mogelijkheid van het afsplitsen van de onderneming naar een andere vennootschap, waarvan de aandelen kunnen worden geschonken. Heeft uw cliënt een holding met daarin beleggingsvermogen voor de oude dag? In dat geval is afsplitsen van de actieve deelneming naar een nieuw op te richten holding (waarvan de aandelen vervolgens geschonken worden) de standaardroute. Heeft uw cliënt een wat groter concern, check dan ook nog of uw cliënt vanuit privé bezien (indirect) een belang heeft van tenminste 5% in alle deelnemingen. Is het indirecte belang in een deelneming minder dan 5% dan wordt die deelneming als beleggingsvermogen aangemerkt, ook al is die deelneming een actieve BV of NV. Dit kan met name spelen bij (wat grotere) familiebedrijven.

Voorbeeld

Stel vijf broers en zussen hebben ieder een belang van 20% in de gezamenlijke familieholding. Alle deelnemingen waarin de familieholding een belang heeft van minder dan 25% worden dan als beleggingsvermogen aangemerkt. Dus, check de structuur en de balansen op mogelijke aanwezigheid van beleggingsvermogen!

Check 2: Bezitsvereiste van vijf jaren

De grote schenkvrijstelling kan alleen worden benut als:

  • de schenker op schenkingsdatum al langer dan vijf jaar (indirect) aanmerkelijk belanghouder is van de BV; én
  • die BV al langer dan 5 jaren een materiële onderneming heeft gedreven.

Deze twee eisen worden niet gesteld voor de AB-doorschuiffaciliteit in de inkomstenbelasting. Van belang is om de historie van de BV goed in kaart te brengen. Is sprake van schenking van aandelen in een holding, dan tellen de deelnemingen van die holding (mits sprake is van een aanmerkelijk belang, zie hiervoor) ook mee voor de kwalificatie van materiële onderneming.

Stel nou dat de holding 3 jaar terug een deelneming heeft verworven die perfect aansluit bij de ondernemingsactiviteiten van de groep. Geldt de schenkvrijstelling ten aanzien van de aangekochte deelneming dan niet? Lijkt onlogisch maar de wettekst leidt wel tot deze conclusie. Dus, wees hier alert op en breng het verleden in kaart!

Check 3: Dienstbetrekkingsvereiste

De ab-claim op de geschonken aandelen doorschuiven naar de begiftigde kan alleen als de begiftigde op het moment van schenking al gedurende 36 maanden in dienstbetrekking was bij de BV. Deze eis wordt niet gesteld voor de toepassing van de grote vrijstelling in de schenkbelasting. Mij ontgaat eerlijk gezegd nog steeds waarom deze eis wordt gesteld. In de parlementaire behandeling heeft de Staatssecretaris aangegeven dat met deze eis wordt bereikt dat de relatie tussen de overdrager en de overnemer voldoende duurzaam is. Maar waarom wordt deze eis niet gesteld voor de toepassing van de grote schenkvrijstelling? Bovendien heeft de Staatssecretaris ook aangegeven dat er geen aanvullende eisen worden gesteld aan het werknemerschap, zoals bijvoorbeeld een minimum aantal uren. Dus een administratief baantje voor 2 uurtjes in de week zou voldoende zijn? Ik zou deze eis afschaffen, ik zie het nut er niet van in. Het is bovendien heel vervelend als de ouders het bedrijf aan alle kinderen willen schenken en de jongste werkt nog niet mee in de zaak, omdat hij of zij nog studeert. Dus, controleer of de kinderen wel op de loonlijst staan!

Check 4: Voortzettingsvereiste van vijf jaren

De genoten schenkvrijstelling wordt ingetrokken als de begiftigde de aandelen vervreemdt binnen vijf jaren na de schenking of als de BV in die periode stopt de materiële onderneming te drijven. Deze sanctie geldt overigens niet voor de toegepaste ab-doorschuiffaciliteit in de inkomstenbelasting. Dus als binnen die 5 jaren een deelneming wordt verkocht, dan wordt de genoten schenkvrijstelling (in zoverre) ingetrokken. Een interne reorganisatie binnen de 5-jaarstermijn is op zichzelf toegestaan, maar houdt dan wel de spelregels in de gaten. Soms moet voor een beoogde reorganisatie een verzoek worden ingediend bij de Belastingdienst om te voorkomen dat de genoten schenkvrijstelling (deels) wordt ingetrokken. Dus, bespreek met uw cliënt wat de plannen zijn voor de komende vijf jaren!

Check 5: Maak de juiste rekensom!

Zoals ik al in het begin van deze bijdrage heb aangegeven, bestaat er soms het misverstand dat de schenkvrijstelling voor ondernemingsvermogens altijd minimaal € 1 miljoen bedraagt. Er bestaat inderdaad een 100%-vrijstelling voor schenkingen van ondernemingsvermogens tot € 1 miljoen (dit jaar bedraagt de vrijstelling wegens indexatie overigens € 1.063.479). Het meerdere boven die € 1 miljoen is voor 83% vrijgesteld. De wetgever heeft het ons adviseurs  – maar ook de Belastingdienst – moeilijk gemaakt door de 100%-vrijstelling tot de grens van € 1 miljoen te koppelen aan de ‘objectieve’ onderneming. Wat betekent dit? Dit houdt in dat eerst berekend moet worden wat de gehele onderneming waard is, los van de eigendomsverhoudingen. Vervolgens wordt die 100%-vrijstelling pro rata toegerekend aan de aandeelhouders. Dus als er 3 broers zijn die ieder een 1/3e (indirect) belang hebben in de BV en één van die broers schenkt zijn aandelen in de BV, dan bedraagt de 100%-vrijstelling geen € 1 miljoen maar ruwweg € 3,3 ton. Het meerdere boven die € 3,3 ton is voor 83% vrijgesteld. Dus nog altijd een riante vrijstelling. Dit is nog maar een eenvoudig voorbeeld. Bij complexe structuren wordt het rekensommetje zeer ingewikkeld! Dus, wees er van bewust dat de berekening van de verschuldigde schenkbelasting niet zo maar gemaakt is!

Slot

Zoals u ziet is het allemaal niet zo eenvoudig. Bedrijfsopvolging vereist een nauwkeurige begeleiding. De hierboven beschreven basischecks zijn eigenlijk nog maar het begin. Maar u bent hiermee al wel een heel eind op de goede weg. Succes ermee !

(Bron: Accountancyvanmorgen)

Een bedrijfsovername is een ingrijpende gebeurtenis. Niet alleen voor de koper en verkoper, maar ook voor het personeel van het overgenomen bedrijf. In deze blog deel ik een aantal veelvoorkomende risico’s met betrekking tot personeel bij bedrijfsovernames.

Bij een bedrijfsovername is een due diligence onderzoek (DDO) noodzakelijk om te voorkomen dat je een kat in de zak koopt. Dit onderzoek voeren wij uit voor de koper van een bedrijf, maar ook de verkoper begeleiden wij met het verkoopklaar maken van het bedrijf en met de voorbereidingen naar het DDO toe. Het DDO is uitgebreid: het omvat alle aspecten van de bedrijfsvoering, waaronder ook de medewerkers. Hieronder vind je vijf vragen die je kunt stellen om een goede uitkomst van het DDO in de hand te werken:

1. Is de sectorindeling voor de premies van de werknemersverzekeringen juist?
In de loop der jaren kan de bedrijfsvoering zodanig wijzigen dat het bedrijf onder een andere sectorcode komt te vallen, zonder dat men zich dat realiseert. Denk bijvoorbeeld aan een bakkerij die later uitbreidt tot lunchroom. Hier ontstaat het risico van een naheffing van sectorpremies met terugwerkende kracht.

2. Is de onderneming aangesloten bij het juiste Bedrijfspensioenfonds?
Hier geldt hetzelfde risico als genoemd bij nummer 1: alsnog verplicht en met terugwerkende kracht aangesloten moeten worden bij het juiste pensioenfonds. Check ook of de bedrijfspensioenverzekering binnenkort afloopt. Afhankelijk van de situatie kan voortzetting onder handhaving van dezelfde rechten een kostbare aangelegenheid worden.

3. Is de verzuimbegeleiding bij langdurig verzuim op orde?
Wanneer het UWV het verzuimdossier van een uit de WIA of WGA ingestroomde medewerker beoordeelt en vindt dat de verzuimbegeleiding door de werkgever te wensen heeft overgelaten, bestaat het risico van verplichte loondoorbetaling na twee jaar arbeidsongeschiktheid.

4. Zijn de personeelsdossiers op orde?
Het is belangrijk goed inzicht te hebben in het functioneren en de prestaties van de medewerkers. Bij disfunctioneren van een medewerker is een goed opgebouwd dossier van belang om de schade bij ontslag te beperken.

5. Zijn de arbeidsovereenkomsten actueel?
Het komt bij functiewijzigingen regelmatig voor dat het relatie- of concurrentiebeding niet opnieuw wordt overeengekomen met medewerkers in commerciële of andere belangrijke functies binnen het bedrijf. Vertrek van deze medewerkers naar een concurrent kan het gedroomde succes van de overname danig frustreren.

En dan denk je dat de overname goed is afgerond. Alle risico’s onderkend en uitonderhandeld. Tot het volgende probleem zich aandient: vertrekkende medewerkers. Het vertrek van medewerkers binnen korte tijd na een overname komt met regelmaat voor. Het gaat daarbij vaak om medewerkers die je liever niet kwijt wilt. De krapper wordende arbeidsmarkt maakt het steeds lastiger om vacatures succesvol te kunnen invullen. De bijkomende kosten voor het invullen van een commerciële buitendienstfunctie gaan al snel richting een bedrag dat vergelijkbaar is met het jaarsalaris van de nieuwe medewerker.

De overname van het bedrijf brengt een gevoel van onzekerheid met zich mee bij de oorspronkelijke medewerkers. ‘Wat gaat er veranderen in de organisatie?’, ‘Wat zijn de gevolgen voor mij?’ en ‘Doe ik er nog wel toe?’ zijn vragen die opkomen. Vooral het zich niet gehoord en gekend voelen door de nieuwe werkgever leidt vaak tot vertrek.

Het advies voor de nieuwe werkgever luidt dan ook: maak tijd voor de overgenomen medewerkers, luister naar wat hen bezig houdt en spreek je waardering uit. Dit zal bijdragen aan een snellere en betere acceptatie van de gewenste veranderingen die de nieuwe organisatie nodig heeft. Eerst begrijpen, alvorens begrepen te worden. Zo komt de bedrijfsovername zeker tot bloei!

(Bron: Bentaccera)

Moeten ondernemingsschulden op de balans van een onderneming als tegenprestatie worden gezien voor toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR)? De Hoge Raad heeft hierover in een recent arrest duidelijkheid gegeven.

Op 17 april 2012 schreef ik in vervolg op een uitspraak van Hof Leeuwarden van 21 februari 2012 een blog over de vraag of ondernemersschulden op de balans van een onderneming als tegenprestatie moeten worden gezien. Als dat zo is, mogen ze op grond van een expliciete bepaling in de Successiewet bij het bepalen van de grondslag voor de toepassing van de BOR[1] buiten aanmerking blijven. Over deze vraag heeft de Hoge Raad nu duidelijkheid gegeven.

Om het belang te duiden van een behandeling van een schuld als tegenprestatie voor de BOR, herhaal ik hier het voorbeeld uit mijn zojuist genoemde eerdere blog.

________________________________________________________
Voorbeeld
­
De balans van een onderneming ziet er als volgt uit:
­

Bedrijfspand € 3.000.000 Eigen vermogen € 2.500.000
Overige activa €    500.000 Leningen € 1.000.000
__________ __________
€ 3.500.000 € 3.500.000

 

Wat is de grondslag voor de BOR?

Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van de vraag of de schulden wel of niet als tegenprestatie moeten worden gezien. Zo nee, dan is de grondslag voor de BOR € 2.500.000 (het saldo bezittingen minus schulden). Zo ja, dan is de grondslag € 3.500.000.

________________________________________________________

 

In situaties waarin de verkrijger naast het ondernemingsvermogen (substantieel) overig vermogen verkrijgt, leidt de € 1.000.000 hogere grondslag voor de BOR tot een substantieel voordeel (bij BOR van 83% over ondernemingsvermogen en een tarief van 20%: € 166.000).

De Hoge Raad heeft op 12 juli jongstleden geoordeeld, anders dan het hof, dat de ondernemingsschulden niet zijn aan te merken als tegenprestatie. Kortom, de grondslag voor de BOR bedraagt in bovenstaand voorbeeld € 2.500.000.

De Hoge Raad verwerpt de visie van het hof dat het in strijd is met het gelijkheidsbeginsel als er een verschil bestaat tussen enerzijds de situatie waarin een belastingplichtige de onderneming overneemt met inbegrip van de ondernemingsschulden (geen tegenprestatie, dus lagere grondslag voor BOR) en anderzijds de situatie waarin de belastingplichtige uitsluitend de activa overneemt en de hogere koopsom die hiervan een gevolg is, financiert met een externe lening (wel tegenprestatie, dus hogere grondslag voor BOR). Volgens de Hoge Raad zijn dit rechtens verschillende situaties die een verschillende behandeling rechtvaardigen.

De Hoge Raad oordeelde verder nog dat de latente belastingschuld over stille reserves in de onderneming die in mindering was gebracht op de door belastingplichtige te betalen koopsom, wél als tegenprestatie kon worden aangemerkt. Deze latente belastingschuld hoeft dus bij het bepalen van de grondslag voor de BOR niet in mindering worden gebracht.

Het loont de moeite om na te gaan of er nog aangiften in behandeling zijn, of niet onherroepelijk vastgestelde aanslagen waarbij de belastinglatentie niet als tegenprestatie is aangemerkt. In dat geval kan toepassing van het in deze blog behandelde arrest nog tot een voordeel leiden.

(Bron: Pleinplus)