All posts in Nieuws voor de eenmanszaak of vof, belastingnieuws, pensioen

In de volgende casus expireert een oud-regime-lijfrente van een man op 21 december 2017. Hij wil geen lijfrente aankopen maar de uitkering in één keer opnemen. In welk jaar moet hij belasting betalen?

De man heeft een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule waarop het oude fiscale regime van toepassing is. Eén van de mogelijkheden die het oude fiscale regime biedt, is dat de man de uitkering ook in een keer kan ontvangen. Hij betaalt wel progressief inkomstenbelasting over de uitkering.
Voor het antwoord op de vraag in welk jaar hij belasting moet betalen is het moment van expiratie van belang. Dit is het moment waarop de uitkering – in fiscale termen – “vorderbaar en inbaar” is. Er is pas sprake van “vorderbaar en inbaar” als er aan drie voorwaarden is voldaan:
  1. De expiratiedatum is bereikt;
  2. Het verzoek tot opname ineens is gedaan; en
  3. Alle relevante stukken om tot uitkering over te kunnen gaan zijn door de verzekeraar ontvangen.
Een uitkering is dan in 2017 belast omdat deze vorderbaar en inbaar is. Dat geldt ook als de uitbetaling pas in 2018 plaatsvindt.

Uitzondering

Als de man pas in januari 2018 aangeeft dat hij de uitkering in een keer wenst te ontvangen en/of hij ook dan alle relevante stukken aanlevert, dan is de uitkering belast in 2018. Hijvoldoet namelijk pas in 2018 aan de drie voorwaarden.

Belang voor de praktijk

In december komen van oudsher veel kapitaalverzekeringen met lijfrenteclausule tot uitkering. Het betreft zogenaamde oud fiscaal-regime-lijfrentepolissen tegen betaling van een koopsom van vóór 1 januari 1992 of premiebetalende lijfrentepolissen van vóór 16 oktober 1990. Onder het oude fiscale regime besloten namelijk veel belastingplichtigen pas in december, als de inkomsten van het betreffende jaar bekend waren, of zij nog wat (extra) oudedagsvoorziening en fiscale aftrek wilden realiseren.
Als deze oud-regime-lijfrentepolissen tot uitkering komen, wordt wel overwogen om geen lijfrente aan te kopen maar om de uitkering ineens te genieten. Er is uiteraard wel progressief inkomstenbelasting verschuldigd maar toch kunnen er goede redenen zijn om geen lijfrente aan te kopen. Om fiscale redenen kan het interessant zijn om de afkoopsom nog in 2017 te ontvangen. De praktijk leert echter dat verzekeraars rond de feestdagen niet altijd in staat zijn om de afkoopsom eind december uit te keren, maar pas in januari van het daaropvolgende kalenderjaar.
De hoofdregel is duidelijk: er is sprake van belastbaarheid in het jaar waarin de afkoopsom “vorderbaar en inbaar” is. Het tijdstip van indienen van het afkoopverzoek en alle relevante stukken bepaalt in welk belastingjaar de afkoopsom wordt genoten.
Afhankelijk van de hoogte van het inkomen, kan er ook een bijdrage Zorgverzekeringswet verschuldigd zijn over (een deel van) de uitkering. Ook kunnen er effecten zijn voor eventuele toeslagen. Voor de toeslagen geldt namelijk dat deze lager zijn of zelf helemaal vervallen als het inkomen hoger is.

[ Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden ]

De staatssecretaris heeft vooruitlopend op een wetswijziging goedgekeurd dat de minimumwaarderingsregel (art. 3.137, lid 1, Wet IB 2001) niet van toepassing is bij afkoop van een aanspraak op lijfrente of periodieke uitkeringen. Door de recente economische ontwikkelingen zijn belastingplichtigen eerder genoodzaakt om lijfrenteovereenkomsten af te kopen. De toepassing van de minimumwaarderingsregel bij (geheel of gedeeltelijke) afkoop van een aanspraak op lijfrente kan er toe leiden dat een belastingplichtige meer belasting is verschuldigd dan het bedrag van de afkoopsom van de lijfrente. Dit doet zich met name voor bij lijfrenteovereenkomsten waarbij de waarde van de aanspraak op lijfrente door beleggingsverliezen aanzienlijk lager ligt dan de betaalde en afgetrokken premies of inleg. Het besluit is op 12 september 2015 in werking getreden.

(Bron: FUTD)

Ondernemer X had per 1 januari 2011 een oudedagsreserve (FOR) van € 11.811. Het ondernemingsvermogen bij het einde van 2011 bedroeg € 16.463. De winst over 2011 bedroeg € 139.718. X betaalde in 2011 € 11.803 aan lijfrentepremies. In zijn aangifte IB 2011 nam hij deze premies in aanmerking bij de regel “premies afw. Oudedagsreserve/stakingswinst” en gaf daartegenover een “onttrekking FOR” van € 11.803 aan. Verder gaf X een toevoeging aan de FOR van € 11.882 aan. De inspecteur stond – gelet op de hoogte van het ondernemingsvermogen – slechts een toevoeging aan de FOR van € 4.652 toe. X ging in beroep. Rechtbank Zeeland-West-Brabant besliste eerst op een aan de orde gesteld alternatief. Dit hield in dat een mogelijke oplossing zou kunnen zijn om in plaats van de FOR met € 11.803 te laten afnemen, en anderzijds € 11.882 aan de FOR toe te voegen, de FOR niet te laten afnemen en alleen een bedrag aan de FOR toe te voegen. Aftrek van een lijfrentepremie was op zichzelf gezien mogelijk zonder omzetting van een FOR in een lijfrente, als was voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.127, lid 1 of lid 2, Wet IB 2001, maar volgens de Rechtbank was daaraan niet voldaan, zodat aftrek van de lijfrentepremie alleen mogelijk was als de FOR met een gelijk bedrag afnam. Het alternatief was daarom geen oplossing voor het geschil. De Rechtbank besliste vervolgens op de stelling van X dat hij zonder meer € 11.882 aan de FOR had kunnen toevoegen als niet voor € 11.803 een omzetting van de FOR in een lijfrente had plaatsgevonden in 2011, omdat dan het ondernemingsvermogen groter was geweest. De liquide middelen voor de lijfrentepremie waren immers afkomstig uit de onderneming. De Rechtbank besliste dat aan X kon worden toegegeven dat er vanuit het doel van de vermogenstoets bekeken geen aanleiding was om de toevoeging aan de FOR te beperken op grond van de vermogenstoets. Ook met de gewenste toevoeging aan de FOR van € 11.882 zou de FOR immers nog steeds lager zijn dan (€ 11.890) het ondernemingsvermogen (€ 16.463). De wettekst pleitte volgens de Rechtbank daarentegen in het voordeel van de inspecteur. Bovendien bood de FOR geen ruimte om voor de vraag of werd voldaan aan de vermogenstoets, uit te gaan van het bedrag van de “netto toevoeging” (€ 11.882 – € 11.803 = € 79), in plaats van de “bruto toevoeging” van € 11.882. Uit artikel 3.68 Wet IB 2001 bleek volgens de Rechtbank dat het ging om een “bruto toevoeging”, in aanmerking genomen dat toevoegingen en afnemingen werden onderscheiden.

(Bron: FUTD)

De Belastingdienst geeft aan op welke wijze hoe het onzuiver worden van de pensioenregeling kan worden voorkomen als de regeling niet tijdig is aangepast.

Dat kan op drie manieren:

  • een tijdig verzoek aan de inspecteur om de regeling te beoordelen als bedoeld in artikel 19c van de Wet LB;
  • een tijdig verzoek tot splitsing van de aanspraken als bedoeld in artikel 18, derde lid, van de Wet LB;
  •  opschorten van de pensioenregeling.

Artikel 19c Wet LB biedt de mogelijkheid om een pensioenregeling ter beoordeling voor te leggen aan de inspecteur. De inspecteur beslist bij voor bezwaar vatbare beschikking of de voorgelegde regeling voldoet aan de daaraan fiscaal te stellen voorwaarden. De ter beoordeling voorgelegde regeling kan direct worden ingevoerd. Indien onherroepelijk komt vast te staan dat de regeling niet voldoet aan de fiscale voorwaarden moet de regeling direct en met terugwerkende kracht tot en met het tijdstip van ingang van de regeling zodanig worden aangepast dat de regeling wel voldoet aan de voorwaarden.
Het beoordelingsverzoek moet uiterlijk 31 december 2014 zijn ingediend.

Ook een verzoek tot splitsen van een regeling in een zuiver en een onzuiver deel van de aanspraak moet uiterlijk 31 december 2014 worden gedaan.

De voorwaarden voor een verzoek om splitsing zijn uitgewerkt in artikel 18, derde lid, van de Wet LB en artikel 4.1 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011.

Opschorten pensioenregeling
Om fiscale onzuiverheid te voorkomen is het ook mogelijk de opbouw van de aanspraken op basis van de tot en met 31 december 2014 kwalificerende bestaande pensioenregeling per 1 januari 2015 op te schorten. De gemiste opbouw van aanspraken kan dan alsnog worden benut nadat de regeling is aangepast aan de fiscale kaders per 1 januari 2015. Hierdoor gaan per saldo geen rechten verloren en wordt fiscale onzuiverheid voorkomen. Het is mogelijk om de op risicobasis toegezegde aanspraken bij vooroverlijden, de dekking van het risico bij arbeidsongeschiktheid en een eventuele premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid ondanks het opschorten van de overige pensioenopbouw na 1 januari 2015 in stand te houden. Deze op risicobasis verzekerde aanspraken moeten dan direct per 1 januari 2015 wel volledig voldoen aan de dan geldende fiscale kaders.

Zie verder op de website van het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen van de Belastingdienst.

(Bron: Findinet)

 

De bestuurder moet de pensioenregeling van de werknemers wijzigen vóór 1 januari 2015. Dit komt door de verlaging van de maximale opbouwpercentages. De Belastingdienst geeft werkgevers daarbij de mogelijkheid om de nieuwe pensioenregeling aan de fiscus voor te leggen. Als de bestuurder dat vóór 1 januari 2015 doet, kan de pensioenregeling in de loop van 2015 nog worden aangepast.

In het bericht ‘Regel compensatie voor de pensioenversobering’ las u al dat de bestuurder de pensioenregeling moet aanpassen aan de verdere beperking van de fiscale ruimte om pensioen op te bouwen. Zo worden de maximale opbouwpercentages voor eind- en middelloonregelingen verlaagd. De Belastingdienst wijst werkgevers er nu ook op dat zij de pensioenregeling voor de werknemers tijdig moeten aanpassen.

Pensioenregeling in de loop van 2015 aanpassen

Heeft uw bestuurder een nieuw concept voor zijn pensioenregeling opgesteld, maar weet hij nog niet zeker of deze voldoet aan de wettelijke eisen? Dan kan hij de pensioenregeling voorleggen aan de Belastingdienst. Dit moet hij wel doen vóór 1 januari 2015. In dat geval mag hij in overleg met de fiscus de nieuwe pensioenregeling ook nog in de loop van 2015 aanpassen, maar dan wel met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015.

OR is betrokken bij de pensioenregeling van de achterban

Aangezien uw OR ook betrokken is bij het pensioen van de achterban kunt u de bestuurder wijzen op deze mogelijkheid van de Belastingdienst als u twijfelt aan de regeling. Als de regeling namelijk niet in orde is, dan wordt niet de pensioenuitkering, maar de pensioenaanspraak belast.

(Bron: Rendement)

 

(Netto) pensioen volgens de Pensioenwet

Omdat het gaat over netto ‘pensioen’ in de zin van de Pensioenwet, wordt de fiscale behandeling van het netto pensioen (tweede pijler) anders dan die van de netto lijfrente (derde pijler). Dit vanwege de verschillen in de juridische basis, de verzekeringsvorm, de begunstigden en de afkoopmogelijkheden. In de toelichting op het ontwerpbesluit is aangegeven dat voor het netto pensioen de fiscale voorwaarden worden toegespitst op het loonbelastingregime van de tweede pijler.

Hierbij een overzicht van de verschillen tussen het netto pensioen en de netto lijfrente:

 
Netto pensioen (2e pijler) Netto lijfrente (3e pijler)
INKOMENSVOORZIENINGEN Ouderdoms-, partner-, wezen- of arbeidsongeschiktheidspensioen Oudedagslijfrente, nabestaandenlijfrente of tijdelijke oudedagslijfrente
AANBIEDER Pensioenfonds, verzekeraar of premiepensioeninstelling (PPI) Pensioenfonds, verzekeraar, PPI, bank of beleggingsinstelling
KRING VAN GERECHTIGDEN
NABESTAANDEN-
VOORZIENINGEN
Partnerpensioen: (gewezen) echtgenoot of degene met wie (gewezen) werknemer gemeenschappelijk huishouding voert / voerde

Wezenpensioen: (pleeg)kinderen tot 30 jaar

Nabestaandelijfrente: elke willekeurige natuurlijk persoon die verzekeringnemer (belastingplichtige) heeft aangewezen
UITKERINGSVORMEN Levenslange uitkering in geld (niet beleggingseenheden) die kan variëren binnen de marge 100:75 Levenslange of tijdelijke uitkering die vast en gelijkmatig is in geld of beleggingseenheden
VERERVEN Niet mogelijk Wel mogelijk (in geval van spaarrekening of beleggingsrecht)
AFKOOP Afkoopmogelijkheden worden beheerst door Pensioenwet (PW). Afkoop niet mogelijk behalve in PW opgenomen situaties (met name klein pensioen) Afkoopmogelijkheden worden niet beheerst door Pensioenwet, maar door Wet inkomstenbelasting 2001. Voorgestelde sanctie bij schending voorwaarden: vrijstelling in box 3 wordt (fictief) teruggenomen*

* De voorgestelde sanctie is het alsnog betalen van vermogensrendementsheffing. Berekend over de helft van de afkoopwaarde x het aantal deelnemingsjaren (met een maximum van 10 jaar).

In de brief aan de Tweede Kamer wordt erkend dat in eerste instantie door de staatssecretaris van Financiën is aangegeven dat geen onderscheid wordt gemaakt tussen netto pensioen en netto lijfrente. Maar, door de term netto lijfrente (tweede pijler) te wijzigen in netto pensioen, vindt het kabinet het meer passend ook het fiscale kader daarop aan te passen nu sprake is van pensioen in de zin van de Pensioenwet. Dit brengt onder meer de volgende wijzigingen voor netto pensioen met zich mee:

  • Kring van gerechtigden bij nabestaandenvoorzieningen is beperkter dan bij netto lijfrente;
  • De hoogte van pensioenuitkeringen kan variëren binnen de bandbreedte 100:75, en;
  • De mogelijkheid bestaat om een beschikbare premiestaffel van 3% rekenrente te hanteren als basis voor de inleg (vermenigvuldigd met de nettofactor).

(Bron: Brief staatssecretarissen van SZW en Financiën 1 september 2014, kenmerk 2014- 0000126834)

Reactie Zwitserleven

Door het wijzigen van de naam netto lijfrente (tweede pijler) naar netto pensioen krijgen we er ook weer een ander fiscaal kader bij. Dit resulteert in de volgende mogelijkheden, met ieder haar eigen fiscaal kader:

 
INKOMEN TOT EN MET
€ 100.000
Werknemerspensioen (tweede pijler)
(Bruto) lijfrente (derde pijler)
INKOMEN BOVEN
€ 100.000
De werknemer betaalt de premies uit het nettoloon. Deze zijn niet aftrekbaar via de aangifte Inkomstenbelasting.

Opmerkelijk is dat wordt aangegeven dat de fiscale voorwaarden van netto pensioen worden toegespitst op het loonbelastingregime van de tweede pijler. Echter, een netto pensioen heeft in zijn geheel niets (meer) van doen met de Wet op de loonbelasting 1964. Op het bruto loon zijn immers al de loonheffingen ingehouden, is het netto loon geworden en daarmee heeft het loon (en dus ook het netto pensioen) het loonbelastingregime verlaten.

Bovendien is het opmerkelijk dat nu de regels van de Pensioenwet van toepassing zijn, dit ook zijn effect blijkt te hebben op de fiscale maximering van de inleg. Eerst werd nog gesproken over een voor beide ‘regimes’ gelijke inleg. Nu is voor het netto pensioen ook een inleg op basis van een 3% rekenrente staffel (vermenigvuldigd met de nettofactor) mogelijk. Onduidelijk is waarom dit ook is gewijzigd. Het netto lijfrente product wordt door een lager fiscaal maximale inleg ten opzichte van het netto pensioen hiermee op achterstand gezet.

Hoewel pensioen in de zin van de Pensioenwet in beginsel niet wordt gerenseigneerd, verwachten wij dat het netto pensioen wél zal moeten worden gerenseigneerd. De Belastingdienst zal namelijk willen weten of de inleg niet meer dan fiscaal maximaal is. Dit in combinatie met de box 3 – vrijstelling.

(Bron: Zwitserleven)

In 2013 of 2014 ontslag? Probeer dit plannen ivm een wetsvoorstel over het afschaffen van de fiscale faciliteiten hieromtrent en het eenmalig in 2014 met een belastingkorting kunnen opnemen van pensioen in eigen beheer bijvoorbeeld. Dat komt vooral door het voorstel om per 1 januari 2014 de zogenoemde stamrechtvrijstelling af te schaffen. Werknemers die een goudenhanddrukstamrecht willen regelen moeten snel zijn. Zeker als ze die willen storten in een eigen BV. Wat kunt u nog plannen voor het einde van het jaar?
Stamrechten
Als u als werknemer bij de beëindiging van uw dienstverband een ontslagvergoeding (‘gouden handdruk’) krijgt, dan wordt die vergoeding in beginsel direct belast met loon- en inkomstenbelasting. Fiscaal bezien is dat logisch maar voor u als ex-werknemer is het juist heel onhandig. Door de ontslagvergoeding wordt u al snel tegen een hoger belastingtarief belast dan wanneer u de vergoeding verspreid over de jaren zou ontvangen.De stamrechtvrijstelling biedt daar een oplossing voor. U zet de ontslagvergoeding om in een recht op periodieke uitkeringen (het ‘stamrecht’). Vervolgens wordt belasting geheven over de ontvangen uitkeringen in plaats van over de ontslaguitkering ineens. Zowel de uitkeringen als de belastingheffing worden dus naar de toekomst verschoven. Stamrechten kunt u regelen bij een bank, een beleggingsinstelling, een verzekeraar of in een eigen bv.Afschaffen en uitkeren
Om extra belastingopbrengsten te realiseren wil het kabinet de stamrechtvrijstelling per 1 januari 2014 afschaffen. Er kunnen dan geen nieuwe ontslagvergoedingen meer in een stamrecht worden ondergebracht, zodat een ontslagvergoeding voortaan direct wordt belast. Dat kan voor de ex-werknemer dus tot een tariefnadeel leiden.

Voor bestaande stamrechten blijft de vrijstelling gewoon gelden. Om toch ook over dàt vermogen belasting te kunnen heffen wordt de mogelijkheid geboden stamrechten in 2014 in één keer op te nemen met een korting van 20%. U betaalt dan over slechts 80% van de uitkering inkomstenbelasting in plaats van over 100%. Bovendien is geen revisierente – een strafrente van 20% – verschuldigd.

Ook ná 2014 mogen stamrechten in één keer worden uitgekeerd. Dan geldt niet meer de korting van 20%, maar geldt wel dat er geen revisierente verschuldigd is.

Fiscale ontslagplanning
Voor wie nog in 2013 ontslag verwacht is planning zinvol. We noemen een paar mogelijkheden. Voor advies op maat kunt u bij ons terecht.

U zou nog dit jaar de stamrechtvrijstelling kunnen gebruiken en vervolgens in 2014 het stamrecht ineens laten uitkeren. U bespaart daarmee belastingheffing over 20% van de uitkering. Let op dat u in dat geval niet voor de lijfrente als stamrecht kiest, omdat de Belastingdienst dan zou kunnen stellen dat u feitelijk geen aanspraak op periodieke uitkeringen heeft bedongen. Het beste kunt u in dat geval de ontslagvergoeding in een bankspaarproduct storten. Laat u hierbij begeleiden door een adviseur. U moet daarmee overigens wel snel zijn omdat onlangs is bepaald dat de kortingsregeling alléén geldt als de ontslagvergoeding vóór 15 november 2013 is overgemaakt naar de bank of verzekeraar. (Nb. deze wetsvoorstellen dienen ook nog definitief goedgekeurd te worden door beiden kamers, maar dit gaat hoogstwaarschijnlijk nu wel gebeuren.)

Verwacht u in 2014 ontslag? Het kan lonen om daarop te anticiperen. Werkgevers blijken bereid te zijn om nog in 2013 de ontslagvergoeding te betalen, zelfs als het ontslag pas in 2014 plaatsvindt. Als de ontslagvergoeding vóór 15 november 2013 wordt overgemaakt naar de bank of verzekeraar en vaststaat dat de vergoeding dient ter compensatie van te derven loon, is de kans groot dat u de stamrechtvrijstelling kunt toepassen.

Eigen stamrecht-BV
Bent u van plan na uw ontslag voor uzelf te beginnen? Dan kan een eigen BV interessant zijn. Door het stamrecht in een eigen BV onder te brengen kan het dienen als startkapitaal voor uw onderneming. U moet dan wel snel zijn. De stamrechtvrijstelling vervalt naar verwachting op 1 januari 2014.

 

Met een recente uitspraak heeft Hof Arnhem-Leeuwarden duidelijk gemaakt dat een pensioen niet meer tussen echtgenoten is te verdelen als eenmaal de uitkeringen zijn ingegaan. De pensioengerechtigde geniet immers op dat moment het pensioen.

Een man had in de zaak voor het hof geprobeerd om de helft van zijn pensioenuitkering aan zijn echtgenote toe te rekenen. Hij stelde dat dit mogelijk was op basis van het arrest van de Hoge Raad van 27 november 1981, LJN: AG4271, ook wel bekend als het Boon/Van Loon-arrest. Dit arrest zag echter op een ander geval, namelijk de civielrechtelijke verdeling van de pensioenaanspraken die gedurende een huwelijkse gemeenschap van goederen zijn opgebouwd. In het geval voor het hof ging het om de belastingheffing van een pensioenuitkering. De rechter oordeelde dat de man deze uitkering fiscaal gezien had genoten als niet-gemeenschappelijk inkomen. Dat de pensioenuitkering was gestort op een gezamenlijke rekening van de man en zijn echtgenote deed daar niets aan af. De Belastingdienst had terecht de pensioenuitkering voor het volle bedrag gerekend tot het belastbare inkomen van de man.

(Bron: Taxence)

Lijfrentepremies voor 2012 zijn alleen aftrekbaar wanneer deze vóór 1  januari 2013 zijn betaald. Dat meldt de Belastingdienst op zijn website.

De polis moet voor de aftrekbaarheid wel voldoen aan sommige  voorwaarden.

Lijfrentepremies

Vanaf belastingjaar 2011 mag iemand in zijn aangifte alleen nog lijfrentepremies aftrekken die diegene in het jaar zelf betaalt. Dit betekent dat premies die in het eerste kwartaal van 2013 worden betaald niet meer mogen worden afgetrokken in de aangifte 2012. Alleen onder hele specifieke voorwaarden kunnen soms nog lijfrentepremies in het eerste kwartaal worden afgetrokken. Overleg hiertoe met u adviseur.

Pensioen

Dit geldt ook voor stortingen op een lijfrentespaarrekening of een lijfrentebeleggingsrecht. Deze regels gaan in vanaf belastingjaar 2011. Voor belastingjaar 2010 gelden de oude voorwaarden.

(Bron: Elsevierfiscaal / bewerkt Ambtions.nu)