All posts in Nieuws voor de Zelfstandige zonder personeel (ZZP), belastingnieuws, ondernemerschap

De overheid ‘sleutelt’ al jarenlang aan passende wetgeving voor zzp’ers. Deze hervorming is voortdurend nodig, omdat vaak blijkt dat zzp’ers eigenlijk schijnzelfstandigen zijn. En daarom eigenlijk te beschouwen zijn als werknemers in dienstbetrekking. Dit, terwijl zij in de positie van zzp’er minder bescherming genieten dan een werknemer. Deze problematiek speelt met name aan de onderkant van de arbeidsmarkt, bij zzp’ers met relatief lage tarieven.

Huidige wetgeving: Wet DBA

Op dit moment wordt de positie van zzp’ers nog steeds beoordeeld aan de hand van de Wet DBA (Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties). Deze wet, die zzp’ers beoordeelt aan de hand van door de partijen zelf opgestelde overeenkomsten (waarbij gebruik kan worden gemaakt van door de fiscus goedgekeurde modellen), blijkt in de praktijk niet goed werkbaar. Reden voor de overheid om beperkte handhaving van deze wet (handhavingsmoratorium) toe te passen en aan de slag te gaan met nieuwe regelgeving.

Beperkte handhaving Wet DBA loopt tot 2021

Het handhavingsmoratorium van de Wet DBA loopt in elk geval nog tot 1 januari 2021. Tijdens deze periode van beperkte handhaving treedt de Belastingdienst alleen op als een opdrachtgever kwaadwillend is, of als een opdrachtgever na aanwijzingen van de Belastingdienst zijn werkwijze niet binnen een redelijke termijn aanpast. Kortom, de Belastingdienst controleert nog wel: het is nog steeds belangrijk om de zzp-overeenkomsten goed op orde te hebben.

Een webmodule voor de toekomst

De overheid is van plan in het najaar van 2020 een pilot te draaien met een vrijwillig toe te passen webmodule. Deze webmodule is een online vragenlijst waarmee opdrachtgevers – mits de vragen naar waarheid zijn ingevuld – duidelijkheid kunnen krijgen over de vraag of een opdracht ‘buiten dienstbetrekking’ mag worden uitgevoerd. Als dat het geval is, wordt een opdrachtgeversverklaring afgegeven. Opdrachtgevers hebben dan vooraf de zekerheid dat ze geen loonbelasting en premies werknemersverzekeringen hoeven te betalen. Een verschil met de huidige situatie is dus dat de vragen (net als vroeger) weer vooraf worden gesteld en beoordeeld.

Wanneer de pilot met de (vrijwillig in te vullen) webmodule wordt opengesteld is op dit moment nog niet bekend. Verder gaat de overheid kijken of het mogelijk is om de arbeidsrechtelijke positie van bepaalde groepen zzp’ers, zoals zzp’ers die voor een platform werken, te versterken. Bijvoorbeeld door verplichtstelling van een ziekteverzekering en een pensioenregeling.

De verwachting

De verwachting is dat een groot deel van de bedrijven in de toekomst de werkrelatie anders zal moeten gaan inrichten als ze een opdracht door een zzp’er willen laten uitvoeren. Niet zozeer de beoordelingscriteria worden gewijzigd, maar wel zal er diepgaander en strenger worden gewogen. Het is daarom belangrijk om de risico’s alvast goed in te schatten en de ontwikkelingen in de komende tijd goed te blijven volgen.

Advies

Wilt u met zzp’ers (blijven) werken, speel dan alvast in op de ontwikkelingen. Houd uw contracten nog eens tegen het licht. Verklein de risico’s door te zorgen voor het (aantoonbaar) zelfstandig en vrij verrichten van de opdrachtwerkzaamheden door de zzp’er. Denk hierbij aan het regelen van zaken als vrijheid van vervanging, het aangaan van een resultaatverplichting in plaats van een inspanningsverplichting, het werken met eigen materialen, de looptijd van de opdracht, de ruimte voor het verrichten van andere opdrachten bij andere opdrachtgevers, etc.

(Bron: ACCONAVM)

Het kabinet kondigde eind 2019 nieuwe wetgeving aan voor de inhuur van zzp’ers. Daarbij werd een zelfstandigenverklaring en minimumtarief voor zzp’ers voorgesteld. Die maatregelen blijken nu toch niet haalbaar te zijn en worden ingetrokken. Wij informeren u over de laatste ontwikkelingen.

Nieuwe regelgeving

De vervanging van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA), die moet regelen wanneer een zzp’er niet in loondienst werkt, blijkt een lastige opgave. Eind vorig jaar schetste het kabinet de contouren van de nieuwe wetgeving in een concept wetsvoorstel. In dit voorstel werd een minimumtarief voor zzp’ers en een zelfstandigenverklaring voor de bovenkant van de markt geïntroduceerd.

Bij de verdere invulling van het voorstel kwamen veel bezwaren naar voren. Vooral de administratieve lasten, de complexiteit en het niet kunnen handhaven van de wet bleken grote obstakels. Het kabinet heeft daarom besloten het minimumtarief en de zelfstandigenverklaring niet verder uit te werken.

Webmodule

In een eerder artikel informeerden wij u over de ontwikkeling van een webmodule voor u als  opdrachtgever. Die webmodule bestaat uit een vragenlijst die aan opdrachtgevers duidelijkheid moet verschaffen over de vraag of een opdracht buiten dienstbetrekking mag worden uitgevoerd. Het kabinet zet de ontwikkeling van deze module voort. Op dit moment zijn er nieuwe vragen in de module opgenomen over de specifieke situatie voor de inhuur van zzp’ers via tussenpersonen en van aannemers.

De webmodule is naar verwachting in het najaar klaar voor een pilot, die ongeveer een half jaar zal duren. In deze periode biedt de webmodule nog geen zekerheid aan opdrachtgevers. Pas na de pilot neemt het kabinet definitief een beslissing over het verdere vervolg van de webmodule.

Handhavingsmoratorium

De huidige Wet DBA wordt niet gehandhaafd tot 1 januari 2021 (tenzij sprake is van kwaadwillendheid). In het najaar neemt het kabinet een beslissing over mogelijke verlenging van deze termijn. Na afronding van de pilot met de webmodule bekijkt het kabinet of met (gefaseerde) handhaving kan worden gestart.

Hoe nu verder?

Wij verwachten dat door de intrekking van de voorstellen én met een pilot voor de boeg, er ook op 1 januari 2021 nog geen duidelijkheid zal zijn over de kwalificatie van de arbeidsrelatie van de zzp’er. Het blijft daarom belangrijk om afspraken met zzp’ers binnen de huidige kaders vast te leggen. Onze specialisten adviseren u graag hierover en kunnen u desgewenst assisteren bij deze vastlegging.

(Bron: ABAB)

Wij hebben u eerder geïnformeerd over de aanscherping van de handhaving door de Belastingdienst rond de Wet DBA. Naar aanleiding van nadere berichtgeving van de Belastingdienst vragen wij nogmaals uw aandacht voor de handhaving rond de Wet DBA.

Verlenging en aanscherping handhaving 

Op dit moment heeft de Belastingdienst slechts de mogelijkheid om na te heffen en boetes op te leggen bij de opdrachtgevers ingeval van kwaadwillendheid. Hiervan is sprake indien de Belastingdienst kan bewijzen dat:

  • er sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking; en
  • er sprake is van evidente schijnzelfstandigheid; en
  • er sprake is van opzettelijke schijnzelfstandigheid

Deze regels zijn verlengd tot 1 januari 2021 en aangescherpt met ingang van 1 januari 2020. De aanscherping houdt in dat de Belastingdienst met ingang van 1 januari 2020 ook kan handhaven wanneer opdrachtgevers aanwijzingen over de wijze van werken van de Belastingdienst niet (of in onvoldoende mate) binnen redelijke termijn volgen.

Verscherpt toezicht per oktober 2019!

De Belastingdienst heeft onlangs op haar website kenbaar gemaakt dat zij vanaf oktober 2019 al start met verscherpt toezicht, middels loonbelastingcontroles. Blijkt dat sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking en dat er geen sprake is van kwaadwillendheid, dan zal de Belastingdienst in eerste instantie geen boetes opleggen of naheffen. De Belastingdienst zal dan eerst aanwijzingen geven over de wijze van werken.

De opdrachtgever krijgt dan 3 maanden de tijd om de wijze van werken zo aan te passen dat:

  • er sprake is van een dienstbetrekking en dit als zodanig wordt verwerkt in de loonaangifte; of
  • dat de arbeidsrelatie zo wordt vormgegeven dat er sprake is van werken buiten dienstbetrekking

Indien de aanwijzingen niet (of in onvoldoende mate) binnen de termijn van 3 maanden worden opgevolgd zal de Belastingdienst handhaven. De eerste correcties en boetes kunnen zo per 1 januari 2020 worden opgelegd.

(Bron: Koen en Co)

Rechtbank Den Haag oordeelt dat terecht naheffingsaanslagen btw zijn opgelegd. X is ondernemer en aangifteplichtig voor de omzetbelasting, ondanks uitschrijving uit de gemeentelijke basisadministratie wegens emigratie.

X is belastingadviseur en heeft zich per 2008 uit laten schrijven uit de gemeentelijke basisadministratie wegens emigratie. De Belastingdienst heeft X hierdoor uitgeschreven als ondernemer voor de omzetbelasting. Na emigratie heeft X zijn werkzaamheden voortgezet, hierop omzetbelasting in rekening gebracht en geen aangiftes omzetbelasting meer ingediend. De inspecteur legt naheffingsaanslagen en boetes op over de tijdvakken januari 2010 tot en met december 2014. Volgens X is niet gereageerd op de verzoeken aangifte btw te mogen doen. De inspecteur zegt de brieven niet te hebben ontvangen. Verder staat in brieven van de inspecteur aan X met betrekking tot de intrekking van zijn beconnummer volgens X dat hij niet meer economisch actief is. X stelt hieraan het vertrouwen te kunnen ontlenen dat hij geen aangifteplicht meer heeft. Uiteindelijk gaat X in beroep.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. X heeft niet bewezen dat hij heeft verzocht om uitreiking van btw-aangiften. Verder houdt de intrekking van het beconnummer geen verband met het ondernemerschap van X. Aan de intrekking kan geen vertrouwen worden ontleend, welk oordeel wordt versterkt door het feit dat X omzetbelasting in rekening bleef brengen. Het beroep is gegrond met betrekking tot de herrekening van de hoogte van de naheffingsaanslagen en boetes.

(Bron: Taxlive)

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inkomsten die mevrouw X als hoofddistribiteur geniet redelijkerwijs te verwachten zijn en niet slechts speculatief zijn.

Mevrouw X werkt vanaf 2002 voor een multi-level-markertingorganisatie die handelt in magnetische sieraden en wellness-producten. X is eerste distribiteur in Nederland. X ontvangt – behalve opbrengsten uit haar eigen verkopen – ook commissies over de verkopen die in haar netwerk door sub-distribiteurs zijn behaald. Deze commissies zijn door X niet als winst aangegeven. In geschil zijn diverse IB-(navorderings)aanslagen en in het bijzonder is in geschil of de commissies voor X een bron van inkomen zijn, zoals de inspecteur stelt.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inkomsten die X als hoofddistribiteur geniet redelijkerwijs te verwachten zijn en niet slechts speculatief zijn (vgl. Hof ’s Hertogenbosch 18 januari 2018, 16/03629, V-N 2018/23.11). De inspanningen van X zijn namelijk de basis voor de door haar behaalde positieve resultaten. Het maakt niet uit dat de hoogte van de commissies afhankelijk was van het behalen van verkooptargets en in die zin dus onzeker was. X maakt niet aannemelijk dat zij voldoet aan het urencriterium van de zelfstandigenaftrek. Wegens het overschrijden van de redelijke termijn krijgt X een immateriële schadevergoeding van € 3500.

(Bron: Taxlive)

Als een activiteit gedurende verschillende jaren steeds verliezen oplevert, is het nog maar de vraag of een omzetstijging in een jaar voldoende is om te bewijzen dat steeds sprake was van een bron van inkomen.

Een man heeft in zijn aangifte IB/PVV een negatief resultaat uit overige werkzaamheden opgegeven. Deze werkzaamheden bestaan uit het opnemen en uitbrengen van cd’s met kinderliedjes. Volgens de man heeft hij de afgelopen jaren vier tot vijf cd’s opgenomen en uitgebracht. In de periode 2014 tot en met 2016 verkocht hij jaarlijks ongeveer 50 cd’s. In 2017 steeg de omzet volgens de man naar 250 stuks. Hij verwacht dat de verkopen in de volgende jaren zullen toenemen. De inspecteur ziet de toekomst van de cd-verkoop minder rooskleurig in. Hij meent dat een objectieve voordeelsverwachting ontbreekt. In dat geval is geen sprake van een bron van inkomen.

Blijvend verliesgevend

Het geschil belandt voor Hof Amsterdam. Het hof redeneert dat men in beginsel op basis van feiten en omstandigheden van het desbetreffende jaar moet vaststellen of in dat jaar sprake was van een objectieve voordeelsverwachting. Men mag feiten en omstandigheden van andere jaren meewegen als deze ook licht werpen op dit vraagstuk. Het hof constateert dat in de jaren 2013, 2014 en 2015 de kosten een vijfvoud betroffen van de opbrengsten. Bij een gelijkblijvende verkoop van 50 cd’s per jaar is de verwachting dat de activiteit blijvend verliesgevend is. Er is dan geen bron van inkomen. Zelfs al zou de man inderdaad 250 cd’s hebben verkocht in 2017, dan is deze omstandigheid op zichzelf onvoldoende om te oordelen dat wel sprake is van een bron van inkomen, aldus het hof. Het hof oordeelt dat de inspecteur terecht de aftrek van het negatieve resultaat uit overige werkzaamheden heeft geweigerd.

(Bron: Taxence)

De Belastingdienst heeft het begrip ‘gezagsverhouding’ in het Handboek Loonheffingen 2019 nader toegelicht. De beoordeling van de gezagsverhouding is belangrijk voor de vraag of een opdrachtnemer in dienstbetrekking staat tot een opdrachtgever. Deze nadere toelichting geeft opdrachtgevers en opdrachtnemers meer handvatten om zelf te beoordelen of er sprake is van een gezagsverhouding.

Beoordeling gezagsverhouding

In de nadere toelichting op het begrip ‘gezagsverhouding’ gaat de Belastingdienst in op de elementen die relevant zijn voor de beoordeling van de gezagsverhouding. Bij de beoordeling of sprake is van een gezagsverhouding spelen alle relevante elementen en hun onderlinge verhouding een rol. Het is niet mogelijk om van tevoren alle mogelijke elementen te definiëren. In de uitleg in het Handboek Loonheffingen is in ieder geval ingegaan op de volgende elementen:

  • Leiding en toezicht
    Bij leiding en toezicht wordt gekeken naar de invloed die de opdrachtgever heeft op de manier waarop de werkende de werkzaamheden uitvoert. Belangrijk hierbij is dat de opdrachtgever het recht heeft om instructies en aanwijzingen te geven. Of dit daadwerkelijk wordt gedaan is hierbij niet van belang. Zo kan er toch sprake zijn van een gezagsverhouding als het werk eenvoudig van aard is en het daardoor nagenoeg niet nodig is om opdrachten en aanwijzingen te geven.
  • Vergelijkbaarheid personeel
    Hier wordt gekeken naar de verhouding tussen de opdrachtnemer en de werkende en in hoeverre deze verhouding vergelijkbaar is met het personeel dat in dienst is bij de opdrachtgever. Een aanwijzing voor de aanwezigheid van een gezagsverhouding bestaat als de werkzaamheden die de werkende bij de opdrachtgever verricht, bij deze opdrachtgever ook worden verricht door mensen in dienstbetrekking. Als de werkzaamheden een wezenlijk onderdeel vormen van de bedrijfsvoering van de opdrachtgever, dan is de kans groter dat er sprake is van een gezagsverhouding.
  • Werktijden, locatie, materialen, hulpmiddelen en gereedschappen
    Bij dit element is van belang in hoeverre de werkende zelf zijn werktijden en de locatie waar de werkzaamheden worden uitgevoerd, kan bepalen. Ook is het hierbij relevant of de werkende al dan niet zelf voor materialen en hulpmiddelen zorgt die gebruikt worden bij de werkzaamheden.
  • Manier waarop de werkende naar buiten treedt
    Indien de werkende als een zelfstandige naar buiten treedt (bijvoorbeeld wanneer de werkende bedrijfskleding van zijn eigen bedrijf mag gebruiken), dan is dit een aanwijzing dat er geen gezagsverhouding is.

Naast de voornoemde elementen kunnen ook andere factoren een rol spelen bij de beoordeling van een gezagsverhouding. Hierbij valt te denken aan risicoaansprakelijkheid, een concurrentie- of relatiebeding en bijvoorbeeld ook doorbetaling ingeval van ziekte.

Opvolging Wet DBA

De Staatssecretaris heeft onlangs aangegeven dat de nieuwe wetgeving (de opvolger van de Wet DBA) naar verwachting per 1 januari 2021 in werking zal treden. Tot dan is de huidige Wet DBA van toepassing. De handhaving van de Wet DBA is opgeschort tot in ieder geval 1 januari 2020. Dit houdt in dat opdrachtgevers en opdrachtnemers tot 1 januari 2020 geen boetes of naheffingen krijgen als achteraf blijkt dat er sprake is van een dienstbetrekking, tenzij er sprake is van kwaadwillendheid. In dit kader is een juiste beoordeling van de gezagsverhouding dus zeker van belang.

(Bron: Mazars)

Zoals u wellicht weet, geldt sinds 1 mei 2016 de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie (DBA). Al lange tijd is bekend dat er een opvolger van de huidige Wet DBA dient te komen. Het kabinet wil met een nieuwe wet de schijnzelfstandigheid van zzp’ers beter aanpakken en concurrentie op arbeidsvoorwaarden voorkomen.

Het kabinet wil in de nieuwe wet opdrachten aan zzp’ers die onder een bepaald uurtarief (€ 15 – € 18) werken, automatisch omzetten in een arbeidsovereenkomst. Ook de duur en de aard van de  werkzaamheden moest bij die afbakening een rol spelen. Als zelfstandigen langer dan drie maanden en voor reguliere bedrijfsactiviteiten worden ingeschakeld, zouden het werknemers zijn. Volgens de Europese Commissie zijn deze kabinetsplannen echter in strijd met het EU-recht, zo meldt Minister Koolmees op 26 november aan de Kamer.

Daarmee zal de opvolger van de Wet DBA niet eerder dan in 2021 worden ingevoerd en wordt door het kabinet gezocht naar alternatieven.

Verduidelijking gezag

Wel komt er volgens de Minister per 1 januari 2019 meer duidelijkheid over het gezagscriterium in het Handboek Loonheffingen. Onder de huidige wet is er sprake van een dienstbetrekking als cumulatief voldaan wordt aan de volgende drie criteria: het verrichten van persoonlijke arbeid tegen vergoeding onder een gezagsverhouding. De invulling van dit laatste criterium is op dit moment niet altijd duidelijk. Met behulp van de verduidelijking zou u beter in staat moeten zijn om te kunnen beoordelen of er sprake is van een dienstbetrekking.

Kabinetsplannen

Opdrachtgeversverklaring

Via een webmodule kunnen opdrachtgevers in de toekomst een opdrachtgeversverklaring verkrijgen als uit beantwoording van de vragen blijkt dat er geen sprake is van een dienstbetrekking. Daarmee wordt beoogd dat ze helderheid krijgen over de kwalificatie van de arbeidsrelatie. De opdrachtgeversverklaring is geldig tot (een aantal maanden na) het volgende herijkingsmoment van de webmodule. Vooralsnog wordt gedacht aan een periode van een jaar in de beginperiode. De uitwerking van de webmodule ligt op schema en de verwachting is dat deze eind 2019 gereed is.

Opt-out

Aan de bovenkant van de arbeidsmarkt komt er in de toekomst voor zelfstandig ondernemers onder voorwaarden een opt-out van de loonheffing en premies werknemersverzekeringen. Dit biedt opdrachtnemers aan de bovenkant van de arbeidsmarkt en hun opdrachtgevers extra zekerheid. De verklaring heeft vrijwarende werking voor de opdrachtgever, tenzij bij controle komt vast te staan dat niet is voldaan aan de criteria (tarief en duur) voor de opt-out. Partijen in een arbeidsrelatie kunnen een opt-out-verklaring niet met terugwerkende kracht laten ingaan. De opt-out-verklaring geldt zo lang de werkzaamheden die worden verricht en de omstandigheden waaronder dit gebeurt niet veranderen. De opdrachtgever en de opdrachtnemer hoeven daarom bij ongewijzigde werkzaamheden of omstandigheden niet periodiek een nieuwe opt-out-verklaring in te dienen of deze in te trekken. Ook hoeven zij geen melding te doen van het einde van de arbeidsrelatie en daardoor van intrekking van de opt-out-verklaring.

Het kabinet werkt de plannen over de positie van zzp’ers op de arbeidsmarkt verder uit. De plannen ter vervanging van de Wet DBA blijven op hoofdlijnen zoals deze in het regeerakkoord zijn geschetst. De invoering van de verplichte arbeidsovereenkomst bij een laag tarief en de opt-out mogelijkheid aan de bovenkant van de arbeidsmarkt lopen echter vertraging op: er wordt naar gestreefd deze per 2021 in te voeren. In de loop van 2019 wordt bezien of en wanneer de webmodule voor opdrachtgevers wordt ingevoerd en wat dit betekent voor het huidige handhavingsmoratorium van de Wet DBA. Deze status blijkt uit de voortgangsbrief van het kabinet over dit dossier.

Webmodule

Via een webmodule krijgen opdrachtgevers zekerheid over de vraag of een arbeidsrelatie kan worden gezien als ‘buiten dienstbetrekking’. In dat geval geeft de webmodule een opdrachtgeversverklaring af die de werkgever vrijwaart van loonheffingen (tenzij de vragen niet naar waarheid zijn beantwoord en tenzij feitelijk anders wordt gewerkt). De verwachting is dat de webmodule eind 2019 gereed is; maar het kabinet houdt een kleine slag om de arm of met de webmodule zekerheid kan worden gegeven. Voor de zomer zal het kabinet een update geven over de testresultaten en de ingebruikname van de webmodule.

Arbeidsovereenkomst bij laag tarief

Deze maatregel kan volgens het kabinet worden vormgegeven door een nieuwe arbeidsovereenkomst in het Burgerlijk Wetboek op te nemen, die gelijkwaardig is aan de bestaande arbeidsovereenkomst. De maatregel loopt vertraging op tot tenminste 2021, omdat er een substantieel risico is dat de zij strijdig is met EU-recht. Om die reden worden ook alternatieve maatregelen onderzocht ter bescherming van zzp’ers aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Concreet noemt het kabinet een minimumtarief, dat inhoudt dat zzp’ers niet minder dan tussen de 15 en 18 euro per uur betaald mogen krijgen.

Opt-out bij hoog tarief

De consequenties van de opt-out voor zelfstandigen met een hoog tarief zijn nader ingevuld. De afbakening van de groep voor wie de opt-out gaat gelden is nog niet helemaal duidelijk; de tariefgrens van € 75 lijkt nog niet definitief. Ook deze maatregel zal niet eerder ingaan dan per 2021.

Bij een opt-out verklaren opdrachtgever en opdrachtnemer gezamenlijk dat zij wensen dat de opdrachtnemer niet als verzekerde voor de werknemersverzekeringen wordt beschouwd. Daarmee is de opdrachtgever gevrijwaard van loonheffingen, ook als blijkt dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst. De vrijwaring geldt niet als niet aan de voorwaarden voor de opt-out is voldaan; dan kan wel met terugwerkende kracht worden beoordeeld dat sprake is van een arbeidsovereenkomst. De opdrachtnemer die een opt-outverklaring heeft ondertekend, heeft geen recht op uitkeringen op grond van de werknemersverzekeringen.

Handhaving Wet DBA

Op 1 juli 2018 heeft de Belastingdienst het Toezichtplan Arbeidsrelaties gepubliceerd, dat invulling geeft aan het toezicht op arbeidsrelaties gedurende het huidige handhavingsmoratorium, dat in ieder geval duurt tot 1 januari 2020. Het plan houdt in dat de Belastingdienst minimaal 100 opdrachtgevers selecteert om te bezoeken en mee in gesprek te gaan over hun werkwijze met opdrachtnemers. Het kabinet geeft aan dat de 100 opdrachtgevers inmiddels zijn geselecteerd en het merendeel van de bedrijfsbezoeken is gestart. In de loop van 2019 wordt duidelijk hoe de handhaving verder zal worden ingevuld, nu de beoogde datum van 2020 (deels) niet zal worden gehaald.

Verduidelijking begrip gezagsverhouding

Het kabinet heeft eerder aangekondigd het begrip ‘gezagsverhouding’ – als één van de criteria voor een arbeidsovereenkomst – te zullen verduidelijken. Per 1 januari 2019 zal deze verduidelijking worden opgenomen in het Handboek loonheffingen van de Belastingdienst. De tekst is al gepubliceerd en is hier beschikbaar. In de tekst wordt een reeks aan relevante aspecten benoemd, maar worden geen handvatten geboden om deze aspecten te wegen. Daar is immers ook de webmodule voor bedoeld.

(Bron: PWC)

Als ondernemer geniet u tal van fiscale voordelen. Maar wanneer bent u als zzp’er fiscaal gezien ondernemer?

Fiscale voordelen

TractorHet ondernemerschap kent tal van fiscale voordelen. Een belangrijk fiscaal voordeel is de zelfstandigenaftrek van € 7.280. De voorwaarden voor deze aftrek is dat u ondernemer voor de inkomstenbelasting bent en dat u voldoet aan het urencriterium van 1.225 uur per jaar.

Zzp’er ondernemer?

Eerder bracht een zzp’er zijn zaak voor de rechter, omdat de inspecteur hem niet als ondernemer wilde aanmerken. In plaats daarvan was volgens de inspecteur sprake van resultaat uit werkzaamheid. Dit betekende dat geen recht bestond op onder andere de zelfstandigenaftrek.

Ook zelfstandig beroep

Uit de uitspraak volgt allereerst dat ook een zelfstandig uitgeoefend beroep een onderneming kan vormen. In de betreffende zaak was de zzp’er zelfstandig werkzaam in de agrarische sector. De rechter ging daarop na of voldaan werd aan de fiscale eisen voor het ondernemerschap.

Eén opdrachtgever, toch onderneming

In één van de ter discussie staande jaren werd 93% van de opbrengst door de zzp’er behaald via één opdrachtgever. Toch stond dit een onderneming niet in de weg. Belangrijker was of er voldoende ondernemersrisico werd gelopen.

Ondernemersrisico

Uit de feiten bleek dat de zzp’er inderdaad ondernemersrisico liep. Zo diende de man zelf voor voldoende klanten te zorgen, was hij zelf aansprakelijk voor eventuele schade, liep hij debiteurenrisico en diende hij vooraf in te schatten hoeveel uren werk een bepaalde klus zou opleveren. De rechter kwalificeerde de man dan ook als ondernemer.

Geen investeringen?

Dat er niet geïnvesteerd zou zijn, was volgens de rechter niet van belang. Ook niet dat er zich geen enkel debiteurenrisico had voorgedaan. Bepalend is slechts of dat risico al dan niet gelopen wordt.

Heeft u vragen over de fiscale eisen ten aanzien van het ondernemerschap, neem dan contact met ons op.

(Bron: HLB)