All posts in Nieuws voor de Zelfstandige zonder personeel (ZZP), belastingnieuws, ondernemerschap

Op 1 mei 2016 trad de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA) in werking ter vervanging van de Verklaring Arbeidsrelatie (VAR). Van begin af aan was er veel weerstand tegen de Wet DBA. Met als gevolg het opschorten van de handhaving. Alleen de echte ‘kwaadwillenden’ (denk aan opzet, of fraude) worden aangepakt. In een brief aan de Tweede Kamer informeren minister Koolmees (SZW) en staatssecretaris Snel (Financiën) over de stand van zaken en de beoogde vervolgstappen.

Wat was ook alweer het doel van de Wet DBA?

Het doel van de Wet DBA is om opdrachtgevers en –nemers vooraf meer duidelijkheid te geven of een arbeidsverhouding al dan niet kwalificeert als een dienstbetrekking. Deze zekerheid wordt verkregen door te werken met een door de belastingdienst goedgekeurde modelovereenkomst.

Afschaffing Wet DBA

In het Regeerakkoord van 2017 werd het vervangen van de Wet DBA door een nieuwe wet aangekondigd. De nieuwe maatregelen moeten uitvoerbaar en handhaafbaar zijn, zekerheid bieden aan ondernemers en hun opdrachtgevers en de administratieve lasten moeten zoveel mogelijk worden beperkt.

In de beoogde nieuwe wet wordt de kwalificatie wel/geen dienstbetrekking afhankelijk van het gehanteerde uurtarief. Op hoofdlijnen wordt dit als volgt beoordeeld:

  1. Laag tarief
    Bij opdrachten met een laag uurtarief, in combinatie met een langdurige werkperiode, of in combinatie met het verrichten van reguliere activiteiten wordt geacht altijd sprake te zijn van een dienstbetrekking. De grens van het lage uurtarief zal naar verwachting uitkomen tussen de 15 en 18 euro.
    Hoe deze maatregel zich verhoudt binnen het Europese recht, ten aanzien van het vrije verkeer van diensten, moet nog onderzocht worden.
  2. Hoog tarief
    Voor opdrachten met een hoog uurtarief (75 euro meer), in combinatie met een kortere werkperiode, of in combinatie met het verrichten van niet-reguliere activiteiten komt een ‘opt out’ uit de loonheffingen.
  3. Tussencategorie
    Voor de tussencategorie wordt een opdrachtgeversverklaring ingevoerd. Deze verklaring kan door de opdrachtgever worden verkregen door een webmodule in te vullen, met vragen over de aard van de werkzaamheden. Het kabinet onderzoekt of er een goede balans mogelijk is tussen het aantal vragen van de webmodule (administratieve lasten) en de kwaliteit van de uitkomst (voldoende zekerheid).

    Gezag
    Belangrijk criterium bij het bepalen of er sprake is van wel of geen dienstbetrekking, is of er sprake is van gezag. Juist dit onderdeel leidde tot veel onduidelijkheid en onrust bij de Wet DBA. Daarom zal het kabinet nog vóór het einde van dit jaar meer duidelijkheid geven over dit begrip.

Aanscherping handhaving per 1 juli

De handhaving van de Wet DBA is telkens opgeschort. Tot op heden worden alleen de ernstigste gevallen van kwaadwillendheid aangepakt. Vanaf 1 juli aanstaande verbreedt dit toezicht naar alle kwaadwillenden. Er is sprake van kwaadwillendheid als er sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking én opzettelijke en evidente schijnzelfstandigheid. De belastingdienst moet dit aantonen.

Daarnaast wordt het toezicht aangescherpt. Op 1 juli aanstaande publiceert de belastingdienst een toezichtsplan en houdt het volgende in. De belastingdienst selecteert minimaal 100 opdrachtgevers uit verschillende branches en sectoren. Deze opdrachtgevers worden nog dit jaar door de belastingdienst bezocht om in gesprek te gaan over hun werkwijze met opdrachtnemers. Als blijkt dat er sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking en kwaadwillendheid, stelt de belastingdienst een nader onderzoek in. Er worden zowel opdrachtgevers geselecteerd die gebruik maken van een (al dan niet goedgekeurde) modelovereenkomst, als opdrachtgevers die nog niet in beeld zijn geweest bij de belastingdienst.

Daarnaast onderzoeken de belastingdienst en de inspectie SZW of zij elkaars onderzoeksrapporten structureel kunnen uitwisselen en zet de inspectie SZW nog meer capaciteit in op de bestrijding van schijnzelfstandigheid.

Vervolgstappen

In januari 2018 heeft een verkenningssessie plaatsgevonden, waarbij veldpartijen (onder andere werkgevers- en zzp-organisaties) hun mening konden geven over de nieuwe plannen.

De behandeling in de Tweede Kamer vindt deze week plaats. Op 3 september wordt een vervolg gegeven aan de eerdere verkenningssessie. Een nadere uitwerking van de maatregelen volgt in het najaar. Zoals eerder vermeld wordt vóór het einde van dit jaar meer duidelijkheid gegeven over het begrip gezag.

Gevolgen voor de praktijk

Zolang de Wet DBA nog niet is afgeschaft, blijft deze van kracht. De belastingdienst heeft de handhaving echter opgeschort tot 1 januari 2020. Dat betekent dat als er achteraf wordt geconstateerd dat er sprake is van een dienstbetrekking, er geen naheffingen en boetes worden opgelegd. Alleen als er sprake is van kwaadwillendheid worden er wel naheffingen en boetes opgelegd. Vanaf 1 juli wordt het toezicht verbreed én aangescherpt. De kans is aanwezig dat een opdrachtgever nog dit jaar wordt geselecteerd voor een bedrijfsbezoek door de belastingdienst.

(Bron: GT)

Het overleg met vertegenwoordigers van zzp’ers, opdrachtgevers en andere veldpartijen over een opvolger van de Wet DBA is uitgesteld.

Eerst vindt nu het overleg met de Kamer plaats en pas daarna kunnen de belangenorganisatie feedback geven.

Eerder dit jaar kondigde de minister aan dat voor het zomerreces naar de Tweede Kamer een brief met de hoofdlijnen over een opvolger voor de Wet DBA zou worden gestuurd. Voorafgaand aan het sturen van de brief zouden veldpartijen gelegenheid krijgen feedback te geven. Half juni heeft noch dit overleg plaats gevonden, noch is de hoofdlijnenbrief al verstuurd. Het overleg met de vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de opvolger van de Wet DBA staat gepland voor 27 juni.

Inmiddels is duidelijk geworden dat dit overleg met vertegenwoordigers van onder meer opdrachtgevers en opdrachtnemers en bemiddelaars voor het verzenden van de hoofdlijnenbrief en het overleg met de Kamer niet meer haalbaar is. Zipconomy meldde dat dit overleg wordt uitgesteld tot na de zomervakantie, zodat de partijen beter voorbereid aan het overleg kunnen deelnemen. Een woordvoerder van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bevestigt dit bericht. Wanneer het veldoverleg wel zal plaatsvinden, kon zij niet zeggen. De uitnodigingen worden na de zomervakantie verstuurd. Het is ook nog niet bekend wanneer de brief naar de Kamer wordt verstuurd. De Kamer heeft gevraagd om de brief voorafgaand aan het overleg met de Kamercommissie.

(Bron: Taxence)

Een ondernemer die zelfstandige ondernemers werkzaamheden laat uitvoeren in het kader van de onderneming moet loonheffing inhouden en afdragen als die werkzaamheden alle kenmerken van een dienstbetrekking hebben.

Bij onderneemster met een tolk-vertaalbureau werd een boekenonderzoek uitgevoerd. Het bureau verzorgde cursussen Spaans en Nederlands voor Spaanstaligen. Naar aanleiding daarvan volgen naheffingsaanslagen loonheffing. Uit het onderzoek bleek dat de lessen werden gegeven door docenten die op basis van mondelinge afspraken waren ingehuurd. Uiteindelijk was het de vraag of twee van de vijf docenten in dienstbetrekking waren. Volgens de inspecteur waren de docenten in dienstbetrekking omdat zij tegen vergoeding cursussen verzorgden en daarbij gebruik maakten van het door het tolk-vertaalbureau voorgeschreven lesmateriaal. De docenten konden zich niet laten vervangen en de docenten werden na afloop van een cursus middels een evaluatieformulier door de cursisten beoordeeld. Het standpunt van de onderneemster dat de twee docenten ook een eigen onderneming hadden en dat de inspecteur bij het vaststellen van de aanslagen de docenten als ondernemer heeft erkend, wil volgens de rechtbank niet zeggen dat er geen sprake is van een dienstbetrekking. Ook het feit dat de docenten privélessen gaven in dienst en in naam van het tolk-vertaalbureau dat daarvoor de vergoeding ontving, maakt niet dat er geen dienstbetrekking is. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel van de onderneemster, waarvoor zij de vergelijking maakt met de pakketbezorgers van PostNL, slaagt niet. Een van de docenten beschikt over een VAR-WUO maar de daarin genoemde werkzaamheden komen niet overeen met de werkzaamheden waarvoor de vergoeding is betaald. Kortom, de docenten worden geacht in dienstbetrekking te zijn.

 

Volgens de onderneemster kan over de aan de twee docenten betaalde vergoedingen geen loonheffing worden nageheven omdat de vergoedingen in hun aangiften zijn verwerkt. Daar de inspecteur niet kan achterhalen of de vergoedingen in de aangiften van de docenten zijn verwerkt omdat hij alleen totaalbedragen kan zien en de aanslagen van de docenten zijn vastgesteld voordat de naheffingsaanslagen LH zijn opgelegd, kunnen volgens de rechtbank voor de twee docenten alleen de premies voor werknemersverzekeringen en de werkgeversheffing Zorgverzekeringswet bij de onderneemster worden nageheven.

(Bron: Taxence)

Het feit dat een ondernemer hoge bemiddelingsfees moet betalen aan derden die aanvullende diensten verrichten, sluit volgens Hof Amsterdam niet uit dat die vennoot fiscaal kwalificeert als ondernemer.

Een man had in 2011 het winkelpand van zijn kledingzaak verkocht en 2012 zijn onderneming gestaakt. De man wilde de boekwinst op het winkelpand doteren aan de herinvesteringsreserve (HIR) en doorschuiven naar een nieuwe onderneming. In 2011 kocht de man een onroerende zaak die uit vakantiestudio’s bestond om deze te verhuren. De inspecteur meende dat hier geen sprake was van een onderneming, omdat de man te veel werkzaamheden zou uitbesteden aan twee à drie bemiddelingsbureaus. De Belastingdienst wees erop dat de commissies die de man was verschuldigd aan de bemiddelingsbureaus konden oplopen tot 24%.

 

Voldoende activiteiten zelf verricht

Maar Hof Amsterdam vindt dat de man aannemelijk heeft gemaakt dat hij zelf ook voldoende werkzaamheden verricht bij de verhuur van de vakantiestudio’s om fiscaal ondernemer te zijn. Zijn werkzaamheden in aanvulling op de werkzaamheden van de bemiddelingsbureaus hebben duidelijk als doel om meer rendement te behalen dan mogelijk is bij normaal vermogensbeheer. Verder merkt het hof op dat bij de toets op ondernemerschap men niet alleen moet kijken naar activiteiten gedurende de herinvesteringstermijn. Feiten en omstandigheden die zich na de herinvesteringsstermijn hebben voorgedaan, kunnen ook iets zeggen over de aanwezigheid van een onderneming. Bovendien staat de rechter toe dat de man de herinvesteringsreserve die was gevormd bij de verkoop van het winkelpand afboekt van de vakantiestudio’s. Het is voldoende dat de vakantiestudio’s niet dienen als belegging, maar voor ondernemingsactiviteiten.

(Bron: Taxence)

Als een belastingplichtige met een activiteit een zeer lage omzet haalt die volledig wegvalt tegen de afschrijvingen, kan de inspecteur concluderen dat met betrekking tot deze activiteit geen objectief winstoogmerk bestaat. Er kan dan geen sprake zijn van een bron van inkomen en dus evenmin van een onderneming.

Een man werkte in loondienst, dreef samen met zijn vrouw een vof en oefende daarnaast een administratiekantoor uit. De werkzaamheden van het administratiekantoor bestonden vooral uit het invullen van aangiften inkomstenbelasting voor particulieren. Zijn afnemers waren vooral familieleden en kennissen. In zijn aangifte inkomstenbelasting 2012 gaf de man een jaaromzet op van € 257. In latere jaren was zijn omzet lager of zelfs nihil. De man kocht daarnaast een auto die hij etiketteerde als vermogensbestanddeel van zijn administratiekantoor. De afschrijvingskosten van de auto kwamen per jaar (gemiddeld) uit op ruim € 3.000. Hof Arnhem-Leeuwarden maakte daaruit op dat de man nog jarenlang verlies zou maken. Het hof oordeelde dat objectief gezien geen winst was te verwachten. De administratiewerkzaamheden vormden geen bron van inkomen. Het inkomen van de man diende dan ook niet te worden verminderd met een negatief resultaat uit administratiewerkzaamheden.

(Bron: Taxlive)

e opschorting van de handhaving van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA) is verlengd tot 1 januari 2020. Dat betekent dat opdrachtgevers en opdrachtnemers tot die tijd geen boetes of naheffingen krijgen als achteraf blijkt dat er sprake is van een dienstbetrekking.

Wel gaat het kabinet de mogelijkheden voor de handhaving van kwaadwillenden vanaf 1 juli 2018 verruimen. Dit schrijven minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en staatssecretaris Snel van Financiën in een brief aan de Tweede Kamer.

Met de Wet DBA is de afgelopen periode geprobeerd duidelijkheid te scheppen over de vraag wanneer er sprake is van een dienstbetrekking. In plaats van duidelijkheid leverde de wet juist veel onrust onder zzp’ers en opdrachtgevers op. Daarom zet het kabinet in op nieuwe wet- en regelgeving die naar verwachting per 1 januari 2020 in werking treedt.

Tot die tijd wordt de opschorting van de handhaving verlengd en blijft de huidige situatie onveranderd voor opdrachtgevers en opdrachtnemers. Zij krijgen geen boetes en naheffingen. Wel kunnen ze in afwachting van nieuwe wetgeving en bij onzekerheid altijd contact opnemen met de Belastingdienst om afspraken te maken.

Bij kwaadwillenden handhaaft de Belastingdienst wel. Per 1 juli 2018 richt de handhaving zich niet langer alleen op de ernstigste gevallen, maar ook op de andere kwaadwillenden.  Het kabinet geeft hiermee gehoor aan de toenemende onvrede over mogelijke schijnzelfstandigheid bij voornamelijk de onderkant van de arbeidsmarkt.

Criteria handhaving

De Belastingdienst kan handhaven bij kwaadwillenden als zij de volgende drie criteria alle drie kan bewijzen:

  • Er is sprake van een (fictieve) dienstbetrekking.
  • Er is sprake van evidente schijnzelfstandigheid.
  • Er is sprake van opzettelijke schijnzelfstandigheid.

Gezagsrelatie

Of iemand een werknemer is, wordt onder meer bepaald door de vraag of er sprake is van een gezagsrelatie. De Tweede Kamer heeft het kabinet opgeroepen om voor 1 januari 2019 te verduidelijken wat dit begrip – onder de huidige wetgeving – inhoudt. Het kabinet gaat in overleg met de betrokkenen over de knelpunten en zal in een hoofdlijnenbrief nog voor de zomer toelichten hoe dit begrip verduidelijkt wordt.

(Bron: Taxence)

Een ondernemer voor de inkomstenbelasting die stopt met zijn bedrijf, ontvangt geen winst uit onderneming meer en zijn recht op ondernemersaftrek vervalt. Maar dan moet een onderneming wel daadwerkelijk gestaakt zijn, anders vangt de inspecteur bot bij de rechter.

In dit recent gepubliceerde vonnis van het gerechtshof in Den Bosch draaide het om een echtpaar dat samen een administratie- en belastingadvieskantoor runde. Zij hadden daarvoor een vennootschap onder firma opgezet. In 2010 besloten ze een groot deel van het klantenbestand en een deel van de inventaris te verkopen aan een andere partij. Bij de vof bleven nog 13 klanten achter en ook wat meubels, computers, een printer en een bedrijfsauto.

Inspecteur corrigeert aangifte inkomstenbelasting

Bij de verkoop sprak het echtpaar af dat zij nog vijf jaar verbonden bleven aan de onderneming. De definitieve verkoopprijs zou ook pas na die vijf jaar bepaald worden, aan de hand van de gerealiseerde omzet over die periode. Bij de verkoop werden twee lijfrentes afgesloten voor de man en de vrouw, elk ter waarde van ruim een ton. De inspecteur corrigeerde de aangifte inkomstenbelasting over 2010, omdat hij van mening was dat de onderneming volledig gestaakt was. En dus genoten de vennoten geen winst uit onderneming meer, maar moesten de inkomsten onder ‘resultaat uit overige werkzaamheden’ vallen.

Rechter schroeft belastbaar inkomen flink terug

Voor de rechter was het de vraag of de onderneming volledig gestaakt was of niet. Het gerechtshof concludeerde dat er alleen sprake was van gedeeltelijke staking, en dat de inkomsten dus nog steeds onder de winst uit onderneming vielen. De vennoten liepen ook na de verkoop nog ondernemersrisico, want de verkoopprijs kon nog lager uitvallen als de omzet zou tegenvallen. Ook was niet álles van de onderneming verkocht: er bleven nog klanten en spullen achter bij de vof.
Ook voor wat betreft de aftrek van de lijfrente oordeelde het hof in het voordeel van de vennoten. In tegenstelling tot wat de inspecteur vond, mocht die lijfrente voor het volledige bedrag worden afgetrokken. Al met al resulteerde nog een belastbaar inkomen van iets meer dan € 45.000 voor de man. Minder dan de helft dus dan de dik € 112.000 die de inspecteur in aanmerking wilde nemen. Voor de vrouw gold dezelfde conclusie.

(Bron: Rendement.nl)

Werkbare kwalificatie arbeidsrelatie nú nodig – Bied een heldere, betrouwbare en werkbare oplossing voor opdrachtnemers en opdrachtgevers

Zelfstandig professionals en hun (vooral grote) opdrachtgevers hebben te maken met grote onzekerheid sinds besloten is de Wet DBA op te schorten en niet te handhaven. Ondanks alle toezeggingen en beloften om geen boetes uit te delen, is de Wet DBA nog steeds van kracht. Opdrachtgevers die zich niet aan de wet houden hebben compliance problemen en lopen het risico dat het niet-handhaven-besluit wordt teruggedraaid.

De 800.000 tot 1,5 miljoen zelfstandig professionals leveren een grote bijdrage aan de Nederlandse economie en zijn essentieel voor hun opdrachtgevers, zowel bedrijven als overheden. Het opstellen van een wettelijk kader voor deze arbeidsrelaties duurt naar verwachting minimaal een aantal jaren, zolang kunnen de opdrachtgevers en zelfstandigen niet wachten. Het voortduren van de onzekerheid is schadelijk voor de Nederlandse economie.

ONL onderschrijft de doelstellingen van de Wet DBA en het Regeerakkoord om schijnzelfstandigheid en concurrentie op arbeidsvoorwaarden aan te pakken, maar ziet in beiden geen verlichting brengen op de korte termijn. De markt vraagt nú een werkbare kwalificatie van arbeidsrelaties om de onzekerheid weg te nemen. ONL pleit daarom voor een kortetermijnoplossing, in de vorm van een snel te realiseren antimisbruikbepaling, terwijl gewerkt wordt aan een duurzame oplossing. Een eigen wettelijke en fiscale grondslag voor zelfstandigen lijkt de beste duurzame oplossing.

De grote onzekerheid onder zelfstandigen en (grote) opdrachtgevers moet snel weggenomen worden. De Wet DBA laten voortbestaan in afwachting van een nieuw wettelijk kader in onacceptabel. Er moet een heldere, betrouwbare en werkbare korte termijnoplossing komen conform de doelstellingen van de Wet DBA en het Regeerakkoord totdat de wettelijke kaders en systemen gewijzigd zijn. De beste kortetermijnoplossing is een wettelijke antimisbruikbepaling.

  • De Wet DBA moet zo snel mogelijk vervangen worden. Het in stand houden van deze wet levert compliance-problemen op bij opdrachtgevers en blijft voor onzekerheid op de markt zorgen. Opdrachtgevers geven aan niet te durven inhuren en opdrachtnemers geven aan nog steeds opdrachten mis te lopen.
  • De oplossing die het Regeerakkoord voorstelt is in de praktijk makkelijk te omzeilen, lastig te realiseren en is uitvoeringstechnisch bijzonder lastig.
  • De beste korte termijn oplossing is een antimisbruikbepaling. Het voordeel is dat de Belastingdienst zich volledig kan toeleggen op handhaven waar misbruik van het systeem gemaakt wordt. Opdrachtnemers en opdrachtgevers die zich aan de spelregels houden hoeven zich geen zorgen te maken en worden niet onnodig gehinderd tot er een permanente oplossing gerealiseerd is.
  • De antimisbruikbepaling kan gemakkelijk vormgegeven worden in de Wet op de Loonbelasting 1964. Artikel 6a (oud), dat door de Wet DBA is verdwenen, kan in gewijzigde vorm terugkomen. Het eerste lid bepaalt dat een opdrachtgever niet als inhoudingsplichtige wordt gezien indien de opdrachtnemer zich ingeschreven heeft in het handelsregister, er gewerkt wordt op basis van een overeenkomst van opdracht én er geen sprake is van misbruik zoals omschreven in het tweede lid. In het daaropvolgende tweede lid kan een enge omschrijving van misbruik neergelegd worden.

(Bron: ONL)

De verguisde Wet deregulering arbeidsrelaties heeft zijn langste tijd gehad. In het kersverse regeerakkoord staan drie uitgangspunten voor de wet die hem gaat vervangen.

De Wet deregulering arbeidsrelaties (DBA) volgde in mei 2016 de Verklaring arbeidsrelatie (VAR) op. De Wet DBA zorgde echter vanaf het begin al voor veel onduidelijkheid en onrust. De Belastingdienst beloofde daarom om de wet tot juli 2018 niet te handhaven. Het regeerakkoord 2017 (tool) draait hem helemaal de nek om. Daarin staat dat de Wet DBA wordt vervangen door een nieuwe wet.

Niet te veel administratieve rompslomp voor werkgevers

De opvolger van de Wet DBA moet zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) en de partijen die met hen in zee gaan, de zekerheid geven dat er geen sprake is van een dienstbetrekking. Aan de andere kant moet schijnzelfstandigheid in de kiem worden gesmoord. De formatiepartijen zijn van plan om partijen uit de praktijk te betrekken bij de uitwerking van de nieuwe wet. Ook vinden ze het belangrijk dat de nieuwe wet voor de Belastingdienst goed te handhaven is en voor werkgevers en opdrachtnemers niet al te veel administratieve rompslomp oplevert.

Drie uitgangspunten voor opvolger Wet DBA

In de nieuwe wet worden volgens het regeerakkoord in elk geval de volgende uitgangspunten verwerkt:

  • Laag tarief voor zzp’er: automatisch arbeidsovereenkomst
  • Opdrachtgeversverklaring biedt vooraf zekerheid bij zzp’er
  • Dure zzp’er straks door opt-out zonder risico inzetten

(Bron: Rendement)

In mei 2015 ontving X op zijn verzoek voor het jaar 2015 een VAR-WUO voor werkzaamheden als machinist en rangeerder van (goederen)treinen. Naast zijn dienstbetrekking werkte X in 2015 uiteindelijk voor vier opdrachtgevers, die hem uitleenden aan de NS. Na een onderzoek herzag de inspecteur in februari 2016 de VAR-WUO in een VAR-loon voor de periode 1 januari 2015 tot 1 mei 2016. X ging daartegen in beroep en claimde ook een schadevergoeding omdat hij door de herziening van de VAR stress en(inkomens)schade had geleden. Hof Den Haag besliste in navolging van Rechtbank Den Haag dat geen sprake was van ondernemerschap, en met name niet dat sprake was van de daarvoor vereiste zelfstandigheid. Machinisten en rangeerders die aan de NS ter beschikking werden gesteld, moesten hun werkzaamheden verrichten op de door NS te bepalen locaties, dagen en werktijden en overeenkomstig het door NS vast te stellen dienstrooster. Ook waren zij verplicht de aanwijzingen en instructies van NS direct en stipt op te volgen en de bij NS gebruikelijke werkwijzen, procedures en standaarden over de uitvoering van de werkzaamheden na te leven. X mocht zich ook niet vrijelijk laten vervangen; de vervangers moesten worden geselecteerd uit een vaste poule. De inspecteur had de VAR-WUO volgens het Hof terecht herroepen en vervangen door een VAR-loon. Het Hof verklaarde het hoger beroep van X ongegrond.

(Bron: FUTD)