All posts in Nieuws voor de Zelfstandige zonder personeel (ZZP), belastingnieuws, woning

Vanaf 20 juni 2018 geldt een aantal aangepaste regels rondom de waardering van een woning bij overbrenging van het ondernemingsvermogen naar het privévermogen.

Deze aanpassingen zijn vastgelegd in een geactualiseerd besluit.

Brengt een ondernemer een woning met ondergrond die behoort tot zijn ondernemingsvermogen, over naar zijn privévermogen, dan moet hij inkomstenbelasting betalen over het verschil tussen de waarde in het economisch verkeer van de woning met ondergrond en de boekwaarde ervan. Het besluit van 31 augustus 2009 geeft aan hoe de ondernemer in dat geval de waarde in het economisch verkeer bepaalt. Met het nieuwe besluit heeft de staatsecretaris het eerdere besluit geactualiseerd.

De aanpassing bestaat uit een gewijzigd compromisaanbod. Dit aanbod kan van toepassing zijn bij een verplichte of vrijwillige overgang van een woning van het ondernemingsvermogen naar het privévermogen.

(Bron: Taxlive)

Bij vaststelling van de alimentatie-verplichting van een man was ermee rekening gehouden dat de man de volledige hypotheekrente – dus ook het deel van zijn ex-vrouw – betaalt. Dit betekent echter niet dat de voor de ex-vrouw betaalde hypotheekrente als partneralimentatie aftrekbaar is. Met een reactie van mr. Pascal van Arnhem.

Een man en vrouw zijn in 2009 gescheiden. De man is in de woning blijven wonen en heeft de volledige hypotheekrente en de premies levensverzekering over de jaren 2010 en 2011 voldaan. Hij bracht het deel van de hypotheekrente en de premies levensverzekering die eigenlijk door zijn ex-vrouw betaald hadden moeten worden als partneralimentatie in zijn aangifte IB 2010 en 2011 in aftrek. Hof Den Bosch oordeelde dat dit niet mocht. Het feit dat bij vaststelling van de partneralimentatieverplichting van de man rekening was gehouden met de volledige hypotheeklast en de premies levensverzekering betekende niet zonder meer dat er sprake was van een onderhoudsverplichting in de zin van de inkomstenbelasting.

 

A-G Niessen sluit zich bij dit oordeel aan. De man had bij de berekening van zijn netto-besteedbaar inkomen voor de alimentatievaststelling het volledige bedrag aan hypotheekrente op zijn inkomen in aftrek gebracht. De ex-echtgenote had deze berekening in de alimentatieprocedure niet weersproken, waardoor er sprake lijkt te zijn geweest van een gedeeltelijke uitruil van woonlasten tegenover alimentatie. Immers, door dit niet te weerspreken zal zij minder alimentatie hebben ontvangen dan bij een 50/50 toerekening van de hypotheekrenteaftrek en woonlasten het geval was geweest. Dit bracht echter nog niet mee dat er sprake was van een uit het familierecht voortvloeiende onderhoudsverplichting. De man kon de voor zijn ex-vrouw betaalde hypotheekrente en premies levensverzekering dus niet aftrekken als partneralimentatie. De A-G adviseerde het beroep in cassatie ongegrond te verklaren.

 

Commentaar mr. Pascal van Arnhem

Taxence vroeg mr. Pascal van Arnhem, werkzaam bij belastingdienst kantoor Amsterdam om een reactie.

‘De vraag die in deze procedure beantwoord dient te worden is of het feitelijk voldoen van de hypotheeklasten van de voormalige echtgenote met zich meebrengt dat belanghebbende heeft voldaan aan een op hem rustende onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 6.3, lid 1, Wet IB 2001.

A-G Niessen komt in zijn conclusie tot de slotsom dat belanghebbende de hypotheeklasten van zijn voormalige echtgenote niet heeft voldaan op basis van een onderhoudsverplichting. Het enkele feit dat de rechter de woonlasten meeneemt bij de draagkrachtberekening voor de alimentatieverplichting brengt immers nog niet mee dat de betaling van die woonlasten voortvloeit uit een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting. Die verplichting vloeit immers niet voort uit een rechterlijk vonnis, maar uit de achterliggende door het (ontbonden) huwelijk geschapen familierechtelijke verhouding.

Het gaat er niet zozeer om wat door de voormalige echtgenote is ontvangen, maar wat het karakter is van de betalingen die door belanghebbende voor zijn rekening zijn genomen. Slechts wanneer de betalingen door belanghebbende in juridische zin als alimentatie zijn te kwalificeren, kunnen zij als onderhoudsverplichting worden aangemerkt. Daarvan is in de onderhavige casus zo te zien geen sprake.

De huidige fiscale aftrekregelingen bieden belanghebbende dan ook geen mogelijkheid om rekening te houden met de door hem betaalde woonlasten van zijn voormalige echtgenote. De A-G wijst er op dat die conclusie mogelijk niet door iedereen in overeenstemming zal worden geacht met de ratio van de wettelijke regels. Het lijkt er op dat de A-G die mening ook is toegedaan. Hij geeft de Hoge Raad immers als mogelijke oplossing mee om het wettelijke regime zodanig op te rekken dat renteaftrek toch mogelijk is voor zover de rentebetalingen het eigenwoningforfait te boven gaan. Aan de andere kant wijst de A-G er ook op dat er verschillende politieke keuzes zijn te maken om al dan niet wijzigingen aan te brengen in de huidige renteaftrekbepalingen.

Gelet op dit laatste argument van de A-G en de omstandigheid dat de huidige regeling op zichzelf geen strijd oplevert met andere wettelijke- of verdragsbepalingen ligt het naar mijn mening niet voor de hand dat de Hoge Raad wijzigingen aanbrengt in de huidige aftrekregeling. Die keuze lijkt mij in dit geval voorbehouden te zijn aan de wetgever.’

(Bron: Taxence)

X was als diplomaat verbonden aan het ministerie van Economische Zaken. In november 2009 werd hij gestationeerd op een Nederlandse ambassade in het buitenland. Zijn echtgenote ging mee, maar hun twee dochters bleven in de eigen woning in Nederland wonen. Sinds 26 augustus 2009 stond ook een neef van X in verband met zijn studie ingeschreven op het adres van deze woning. De inspecteur merkte de woning voor de jaren 2010, 2011 en 2012 niet meer aan als eigen woning van X. Hij legde navorderingsaanslagen IB op waarbij hij de eigenwoningrente corrigeerde en de woning in aanmerking nam in box III. Hof Den Bosch het met Rechtbank Zeeland-West-Brabant en de inspecteur eens dat het gebruik van de woning door de neef kwalificeerde als de terbeschikkingstelling van de woning aan een derde in de zin van artikel 3.111, lid 6, onderdeel a, Wet IB omdat (1) de neef als een derde moest worden aangemerkt en (2) sprake was van een situatie waarin werd gedoogd dat die derde (een deel van) de woning gebruikte. Hieraan deed niet af dat (a) de neef ook al voor de uitzending van X en zijn echtgenote gebruik maakte van de woning, dat (b) voor het gebruik van de woning door de neef geen vergoeding was gevraagd en (c) X en zijn echtgenote ook zelf gebruik konden maken van de woning als zij tijdelijk in Nederland verbleven. Het Hof verklaarde het hoger beroep van X ongegrond, hoezeer hij begreep dat X (financieel) zwaar werd getroffen doordat de verleende familiegunst tot gevolg had dat de woning niet meer als eigen woning kwalificeerde.

(Bron: FUTD)

Partners die gezamenlijk een eigen woning kopen en financieren kunnen aanlopen tegen een niet-beoogde beperking van renteaftrek. Gedeeltelijke overdracht van het eigenwoningverleden voorkomt dit. De staatssecretaris maakt deze overdracht nu mogelijk.

Het besluit is gepubliceerd op 30 januari 2018 met nummer nr. 2018-1511. Tegen de achtergrond van de beperkte huwelijksgoederengemeenschap, die vanaf 1 januari van dit jaar geldt als mensen trouwen zonder huwelijkse voorwaarden, is discussie ontstaan over de toepassing van de eigenwoningregeling. Deze discussie leidde uiteindelijk tot de brief van de staatssecretaris van Financiën van 14 april 2017. Daarin neemt de staatssecretaris het standpunt in dat de eigenwoningreserve altijd privé blijft, en dus niet voor de helft overgaat op de partner als mensen in gemeenschap van goederen trouwen. Dat standpunt staat overigens haaks op eerdere uitlatingen van minister Blok van Wonen en Rijksdienst. De problematiek is er eigenlijk alleen maar groter door geworden. Een voorbeeld ter toelichting.
Ruben heeft in 2010 een woning gekocht en gefinancierd met een aflossingsvrije lening van € 200.000. Zes jaar later verkoopt hij de woning voor € 220.000. Ruben realiseert een eigenwoningreserve van € 20.000. Tijdelijk betrekt hij een huurwoning. Natasha trekt bij hem in en niet veel later trouwen ze in algehele gemeenschap van goederen. Vervolgens kopen ze in datzelfde jaar een nieuwe woning, kostprijs € 300.000, die ze financieren met een annuïteitenhypotheek van € 280.000. Het overgangsrecht voor bestaande eigenwoningschulden herleeft, voor de helft bij Ruben en voor de andere helft bij Natasha. Ruben mag op grond van het standpunt van de staatssecretaris maximaal een eigenwoningschuld hebben van € 150.000 -/- € 20.000 = € 130.000. Natasha, die geen eigenwoningverleden had, mag ten volle financieren, dus tot een bedrag van € 150.000. Van de lening van € 280.000 gaat € 140.000 Ruben aan. Hij leent dus € 10.000 meer dan hij aan eigenwoningschuld in box 1 mag hebben. Voor deze € 10.000 valt zijn aandeel in de lening in box 3. Natasha’s € 140.000 valt wel volledig in box 1.
Deze uitleg van de staatssecretaris van Financiën heeft tot veel commotie geleid. Veel hypotheekadviezen zijn niet op deze wijze gegeven, uiteraard met de uitlatingen van minister Blok in het achterhoofd. Dit nieuwe punt – het privé blijven van de eigenwoningreserve – kwam nog bovenop de al aangekaarte problematiek rondom de nieuwe huwelijksgoederengemeenschap. Een voorbeeld.
Ferd heeft sinds 2007 een bestaande eigenwoningschuld van € 200.000. Hij verkoopt in 2017 zijn woning waarbij hij een eigenwoningreserve realiseert van € 50.000. In 2018 trouwt hij zónder huwelijkse voorwaarden met Florentina. Vervolgens kopen zij een woning voor € 300.000. Florentina heeft geen eigenwoningverleden. Ze financieren de woning met een aflossingsvrije hypotheek van € 100.000 en een annuïteitenhypotheek van € 150.000. Op grond van de beperkte huwelijksgoederengemeenschap heeft Ferd zijn eigenwoningverleden volledig behouden. Echter, woning en beide leningdelen zijn 50:50 van beide partners. Ferd heeft dus een aflossingsvrije hypotheek van € 50.000 en een annuïteitenhypotheek van € 75.000. Dat is € 25.000 meer dan Ferd aan eigenwoningschuld mag hebben. Ferd heeft daarmee dus een schuld van € 25.000 in box 3. Florentina heeft dezelfde schulden. Maar omdat zij geen beroep kan doen op het overgangsrecht voor bestaande eigenwoningschulden valt haar aandeel van de aflossingsvrije hypotheek, een bedrag van € 50.000, voor haar in box 3.
De nieuwe staatssecretaris van Financiën lost deze problemen nu op. Hij keurt goed dat fiscale partners over en weer het eigenwoningverleden (overgangsrecht voor bestaande eigenwoningschulden, eigenwoningreserve, aflossingsstand, etc.) voor de helft aan elkaar kunnen overdragen. Aan die goedkeuring stelt hij drie voorwaarden:
  1. De eigen woning moet 50:50 van beide partners zijn. De eigenwoningschuld moet ook 50:50 van beide partners zijn.
  2. Beide partners doen een beroep op deze goedkeuring door de eigenwoningreserve en de eigenwoningrente op deze manier in de aangifte(n) op te nemen.
  3. De verdeling bij helfte van het eigenwoningverleden geldt ook voor de toekomst. Partners kunnen hun keuze voor toepassing van de goedkeuring niet meer herzien of terugdraaien.
Met dit besluit haalt de staatssecretaris de pijn uit de regeling. Een voorbeeld.
Jan heeft sinds 2010 een eigen woning met een aflossingsvrije hypotheek van € 200.000. Hij verkoopt zijn woning in 2017. Met de verkoop realiseert hij een eigenwoningreserve van € 50.000. Hij trouwt vervolgens zónder huwelijkse voorwaarden in 2018 met Esmeralda, die geen eigenwoningverleden heeft. Zij kopen een nieuwe woning voor € 300.000. Zij sluiten daarvoor een aflossingsvrije hypotheek van € 100.000 en een annuïteitenhypotheek van € 150.000. Verder doen zij een beroep op de goedkeuring uit het besluit. Daardoor is Jans eigenwoningverleden voor de helft overgegaan op Esmeralda. Esmeralda heeft daardoor dus een eigenwoningreserve verkregen van € 25.000 en overgangsrechtelijke lening (bestaande eigenwoningschuld) van € 100.000. Jan heeft nu een aflossingsvrije (bestaande) eigenwoningschuld van € 50.000 en een ‘nieuwrecht’ eigenwoningschuld van € 75.000. Voor Esmeralda geldt exact hetzelfde. Alle leningdelen vallen in box 1. Alle rente is fiscaal aftrekbaar.

Belang voor de praktijk

De goedkeuring geldt met ingang van het belastingjaar 2013. Als toepassing van deze goedkeuring tot een lagere aanslag leidt in voorgaande jaren dan kunnen zij gezamenlijk verzoeken om een ambtshalve vermindering. Zij krijgen dan nog geld terug van de Belastingdienst.
Als er een andere eigendoms- of schuldverhouding is, kan iemand geen beroep doen op de goedkeuring uit dit besluit. Daar lijkt ook niet zo veel aanleiding voor te zijn. De staatssecretaris heeft echter toch een vangnet willen regelen voor mogelijke situaties waar er toch sprake is van een niet-beoogde aftrekbeperking. Als daar sprake van is, kunnen partners een verzoek om analoge toepassing indienen bij de Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen, Team Brieven en Beleidsbesluiten.
Samenwoners hebben de regeling eigenlijk niet nodig, maar kunnen toch een beroep doen op de goedkeuring uit het besluit.
Partners dragen dus over een weer de helft van het eigenwoningverleden aan elkaar over. In welke mate partners de rente dragen is niet relevant. In een samenlevingsovereenkomst mag dus bijvoorbeeld best zijn afgesproken dat dit naar rato van het inkomen plaatsvindt. Een 50:50-verdeling hoeven zij niet af te spreken. Evenmin van belang is de toedeling van de belastbare inkomsten uit eigen woning. Partners mogen deze inkomsten in hun aangifte blijven toedelen in willekeurig welke verhouding. Dat staat toepassing van deze goedkeuring niet in de weg.

[ Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden ]

De Staatssecretaris van Financiën keurt goed dat partners die gezamenlijk voor elk de helft een eigen woning kopen en voor elk de helft de eigenwoningschuld aangaan, niet te maken krijgen met een niet-beoogde beperking van de aftrekbare eigenwoningrente.

De Staatssecretaris van Financiën vindt het ongewenst dat partners van wie tenminste één voorafgaand aan de gezamenlijke aankoop van de eigen woning een eigenwoningverleden heeft, worden geconfronteerd met een niet-beoogde beperking van de renteaftrek. Die niet beoogde beperking van de renteaftrek kan het gevolg zijn van een bestaande eigenwoningreserve (EWR) of het niet volledig kunnen voortzetten van een bestaande eigenwoningschuld (BEWS). Daarom keurt hij onder bepaalde voorwaarden goed dat het eigenwoningverleden van beide partners bij helfte wordt verdeeld over beide partners om daarna de individuele eigenwoningschuld (EWS) en het eigenwoningverleden te bepalen. De goedkeuring geldt vanaf belastingjaar 2013.

Eén van de voorwaarden is dat de partners de eigen woning aankopen in een 50%-50%-verhouding en de schuld voor de financiering van de woning eveneens in een 50%-50%-verhouding aangaan.

In het geval zich een andere situatie voordoet dan de 50%-50% eigendomsverhouding en schuldverhouding kunnen de partners zich gezamenlijk wenden tot de Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen, Team Brieven en Beleidsbesluiten. Dan zal de staatssecretaris beoordelen of er in die situaties ook sprake is van een niet-beoogde beperking van de aftrek van eigenwoningrente.

(Bron: Taxlive)

Voor het lage overdrachtsbelastingtarief van 2% voor woningen moet er op het moment van eigendomsoverdracht sprake zijn van een gebouw dat naar zijn aard bestemd is voor bewoning. Een naar woondoeleinden gewijzigde bestemming verandert daar niets aan. Dit bleek uit een zaak die voor Hof Arnhem-Leeuwarden.

 

Een bv had in 2015 een kantoorgebouw gekocht van een stichting voor € 1.285.097. Twee maanden later verkocht de bv dit pand aan een vrouw voor € 1.350.000. Daarbij werd een aannemingsovereenkomst gesloten om het pand – exclusief benedenverdieping – te laten verbouwen tot 29 woonappartementen. De stichting droeg de juridische eigendom van het pand over aan de vrouw. Daarbij was op dat moment sprake van een wijziging naar woonbestemming en een omgevingsvergunning met woonbestemming voor de te realiseren 29 appartementen. De vrouw voldeed op aangifte 6% overdrachtsbelasting over € 1.350.000 en maakte vervolgens bezwaar tegen haar aangifte, omdat zij vond dat slechts 2% overdrachtsbelasting verschuldigd was over het aan de woonappartementen toe te rekenen gedeelte van de koopsom (de 29 nog te realiseren woonappartementen). Zij stelde dat het pand deels als woning was aan te merken, omdat bij verkrijging al vaststond dat 29 woonappartementen zouden worden gerealiseerd en dat voor de toepassing van het tarief gekeken moest worden naar de feitelijke situatie bij oplevering van de appartementen.

 

Het hof volgde de vrouw niet hierin. Het hof overwoog dat nu het pand ten tijde van levering naar zijn aard een kantoorgebouw was, waaraan ook nog geen aanpassingen waren verricht, geen sprake was van een woning. Een onroerende zaak die geen woning is, maar wordt verbouwd tot woning komt niet in aanmerking voor het lage tarief van 2%.

(PKF Wallast)

Een hypotheekadviseur die de gegevens die de boekhouder van een zelfstandige verkeerd interpreteerde, moet een deel van zijn vergoeding terugbetalen. Dat heeft klachteninstituut Kifid bepaald in een bindend advies. De adviseur informeerde de zelfstandige onjuist over het bedrag aan rente dat hij fiscaal kan aftrekken. Hij haalde het belastbaar inkomen en de winst voor belastingen door elkaar. De klant is zelfstandige, zijn partner in loondienst. Ze sluiten via CapFinLex in Den Helder een hypotheek af met drie leningdelen, waarvan de rente tot 1 juni 2026 vaststaat. Eind 2015 wil de zelfstandige de hypotheek wijzigen; de adviseur zegt daarvoor ‘de jaarcijfers, de IB-aangiften en aanslagen en de resultaten (mag op een A4-tje)’ nodig te hebben. Die gegevens moeten door de boekhouder worden verstrekt.

Omzetting

De adviseur suggereert een (gedeeltelijke) omzetting naar een annuïteitenhypotheek voor en afkoop van de lopende beleggingsverzekering, om met de afkoopwaarde van € 10.000 de lening te verlagen. De nettolasten bedroegen € 607 per maand. In de nieuwe situatie worden de maandlasten € 764, uitgaande van een belastingteruggave van € 260 op basis van een tarief van 36,55%. Daar gaat de klant mee akkoord en er wordt € 1.350 in rekening gebracht voor het advies. In de offerte noteert de adviseur: ‘Totale maandelijkse teruggave conform aan mij verstrekte info: € 289. Totaal incl. annuïteit: € 704 netto per maand.’ De hypotheek wordt omgezet.

Minder renteaftrek

De renteaftrek pakt vervolgens lager uit dan de klant verwachtte. Aan de boekhouder van de klant laat de adviseur weten dat hij voor het berekenen van de teruggave is uitgegaan van het inkomen van de zelfstandige, omdat hij in het hogere IB-tarief van 40,4% valt. ‘Wij bereken overigens veiligheidshalve altijd 2% i.p.v. 0,75% eigenwoningforfait. Derhalve hebben wij een teruggavepercentage berekend van 38,5% (op basis van 40,4% tarief en 2% eigenwoningforfait).’

Winst voor belastingen

De boekhouder stelt dat de adviseur voor het bepalen van het inkomen ten onrechte is uitgegaan van de winst voor belastingen. ‘Dat is heel wat anders dan het belastbaar inkomen waarover het tarief wordt berekend. Winst voor belastingen wordt nog verminderd met de zelfstandigenaftrek ad € 7.820 en de mkb-vrijstelling.’ Daarom komt de accountant op een belastbaar inkomen dat in het lagere tarief van 36,55% valt. De aftrekpost eigen woning toewijzen aan het (hogere) inkomen van de partner, die uitkomt op € 17.000, levert geen beter resultaat op. Een nieuwe boekhouder komt tot dezelfde conclusie: de maximale aftrek is € 1.631.

‘Niet mijn taak’

De adviseur meldt vervolgens aan zijn klant: ‘Het is niet mijn taak om de werkzaamheden van een boekhouder te controleren. Nogmaals ik heb mijn bevindingen inzake de hoogte van jullie hypotheekrenteteruggave gebaseerd op de stukken en informatie die jullie mij hebben overlegd. Uitgaande van een teruggave via de laagste schijf (36,55%) en verrekend met het eigenwoningforfait zou jullie teruggave alsdan in mijn optiek € 263 per maand moeten bedragen.’
Uit coulance betaalt de adviseur wel een deel van de kosten terug.

Foutieve berekeningen

De klant dient een klacht in bij Kifid. Hij wil de advieskosten terugbetaald hebben en het verschil tussen het berekende bedrag en het werkelijke bedrag aan belastingteruggave. De geschillencommissie van Kifid stelt vast dat de adviseur foutieve berekeningen over de belastingteruggave heeft gemaakt. ‘Dat deze berekeningen een indicatief en/of voorwaardelijk karakter kenden, is op basis van het adviesdossier niet te achterhalen.’ De adviseur is toerekenbaar tekortgeschoten en heeft verkeerde informatie over de belastingteruggave gegeven. De adviseur moet een deel van zijn vergoeding (€500)terugbetalen, vindt Kifid. Niet volledig, omdat uiteindelijk door bemiddeling van de adviseur de gewenste omzetting tot stand is gebracht.

(Accountancyvanmorgen)

Ondanks dat de beperking van de wettelijke gemeenschap van goederen nog niet is ingegaan, dienen de eerste fiscale onvolkomenheden van deze civiele wetgeving zich al aan in de eigenwoningregeling. Het ministerie van Financiën lijkt vooralsnog niet bereid eventuele fiscale tekortkomingen te willen corrigeren. Ruben Stam spreekt van een verontrustende ontwikkeling.

Beperkte gemeenschap

Op 1 januari 2018 treedt het nieuwe huwelijksvermogensrecht in werking, met als standaardstelsel de beperkte gemeenschap van goederen. Lange tijd is verkondigd dat deze switch van algehele naar beperkte gemeenschap van goederen een puur civielrechtelijke aangelegenheid is, zonder fiscale gevolgen. In een brief van 14 april 2017 nuanceert  voormalig staatssecretaris Wiebes van Financiën dit voor het eerst. Hij geeft aan dat de beperkte gemeenschap in beginsel leidt tot andere civielrechtelijke én fiscale gevolgen dan het huidige standaardstelsel van de algehele gemeenschap. Wie vanaf 2018 het ja-woord geeft, trouwt automatisch in beperkte gemeenschap van goederen en kan alleen met huwelijkse voorwaarden de huidige situatie creëren, om zo de eventuele fiscale gevolgen verbonden aan het nieuwe huwelijksvermogensrecht te voorkomen.
Onder het nieuwe huwelijksvermogensregime blijft voorhuwelijks vermogen privévermogen, evenals de tijdens het huwelijk verkregen giften en erfenissen. Wat vóór het trouwen privé is, blijft dus privé, maar dit geldt niet altijd voor het voorhuwelijkse eigenwoningverleden.

Eigenwoningverleden

De problemen ontstaan met name wanneer mensen volgend jaar (of later) trouwen in beperkte gemeenschap van goederen en vervolgens samen een eigen woning kopen, waarbij één van de partners (of beiden) een nog niet vervallen eigenwoningreserve heeft staan. “De vraag is dan of die eigenwoningreserve gemeenschappelijk wordt,” aldus fiscalist Stam die tevens expert is op het gebied van de eigenwoningregeling. “Binnen de eigenwoningregeling staat de wetgever een ‘economische benadering’ voor ogen. Dit houdt in dat bij een huwelijk in gemeenschap van goederen partners over en weer voor de helft in elkaars eigenwoningverleden stappen. Maar in het nieuwe huwelijksvermogensrecht blijft nu juist het voorhuwelijkse privé. Gaat het eigenwoningverleden dan nog wel voor de helft van de ene partner over op de andere partner? Als dit niet zo is, dan gaat dit ‘fiscaal pijn’ doen. Wanneer in dit geval straks bij de aankoop van een nieuwe woning rekening wordt gehouden met de bestaande eigenwoningreserve en er naast een annuïtaire hypotheek ook nog een stukje aflossingsvrij geleend wordt, pakt dit voor beide partners fiscaal bijzonder ongunstig uit.”

Ongewenste uitkomst

Al in 2016 schreef Stam in het Vakblad Financiële Planning over de (ongewenste) effecten van het nieuwe huwelijksvermogensregime op de eigenwoningregeling. Dit artikel was reden voor de CDA Tweede Kamerfractie om de staatssecretaris hierover te bevragen. In zijn brief van 14 april 2017 schrijft voormalig staatssecretaris Wiebes dat toepassing van de eigenwoningreserve bij gezamenlijke financiering van de nieuwe eigen woning niet tot de gewenste uitkomst leidt. Daarom wil hij bezien in hoeverre dit meer in lijn kan worden gebracht met de doelstelling van de bijleenregeling.
Maar daarmee zijn deze woorden van de voormalig bewindsman van Financiën nog niet omgezet in daden. Daarom hebben de leden van de CDA-fractie opnieuw aan de bel getrokken, ditmaal in de schriftelijke vragenronde over het Belastingplan 2018. Zij willen van de staatssecretaris weten of één en ander gaat leiden tot aanpassing van de wet- of van de regelgeving over de bijleenregeling.
De reactie van Wiebes in de nu verschenen nota naar aanleiding van het verslag bij het Belastingplan 2018 is teleurstellend. Aangezien de vraag van de CDA-fractie geen relatie heeft met onderwerpen uit het pakket Belastingplan 2018, schuift hij deze door naar zijn ambtsopvolger die hier naar alle waarschijnlijkheid pas in 2018 met een afzonderlijke brief antwoord op zal geven.

Noodklok

Stam vindt deze doorschuifactie van Wiebes niet verstandig. Het nieuwe huwelijksvermogensrecht is op 1 januari 2018 immers een feit. “Wiebes lijkt met zijn brief van 14 april 2017 te erkennen dat de beperkte gemeenschap uitstralingseffecten heeft naar de eigenwoningregeling. De beperkte gemeenschap van goederen conflicteert dan met de fiscale eigenwoningregeling,” aldus Stam. “Door het vooruit schuiven belast de staatssecretaris aankomende echtelieden met een eigenwoningverleden met extra kosten. Volgens de uitleg van de voormalig staatssecretaris zijn zij straks genoodzaakt om huwelijkse voorwaarden aan te gaan en volledig annuïtair te lenen. Dat kost geld. In de praktijk leidt deze oplossing in sommige gevallen tot minder leenruimte en daarmee tot verplicht ‘kleiner’ wonen.”
“Het is aan de wetgever om vóór 2018 met een passende oplossing te komen,” vervolgt Stam. “Die oplossing ligt voorhanden door binnen de hele eigenwoningregeling ook voor de beperkte gemeenschap van goederen, in tegenstelling tot het civielrechtelijke, uit te blijven gaan van de economische benadering. Dus ook al trouw je in beperkte gemeenschap van goederen, dan nog stap je voor de helft in het eigenwoningverleden van je partner. Daarmee neemt de wetgever voor een groot gedeelte de pijn uit de eigenwoningregeling weg die dreigt te ontstaan door het nieuwe huwelijksvermogensrecht.”
(Bron: Taxlive)

Tandarts-implantoloog X had een eigen praktijk waarin ongeveer 20 mensen werkten. X liet een woning bouwen en betrok die in maart 2012. De woning had een oppervlakte van 363 m2 en lag op een perceel van 3.750 m2. Bij de woning bevond zich een dubbele garage met autolift, een botenhuis, berging en aanlegsteiger. Verder beschikte de woning over een binnenzwembad, een sauna en een stoomcabine. De totale investering bedroeg € 3.600.253. Op de bovenverdieping van de woning bevonden zich een onzelfstandige werkruimte van 55 m2 en een archiefruimte van 6 m2, die uitsluitend voor de onderneming van X werden gebruikt. X merkte de woning in zijn aangifte IB 2012 in zijn geheel aan als ondernemingsvermogen. De inspecteur corrigeerde de aangifte en merkte de woning aan als privévermogen. Rechtbank Den Haag was het daarmee eens. De Rechtbank vond het aannemelijk dat bij de keuze en de bouw van de woning niet de eisen van een goede en succesvolle bedrijfsuitoefening bij X voorop had gestaan, maar de persoonlijke wens om een comfortabele privéwoonruimte ter beschikking te hebben. Deze persoonlijke overwegingen die hadden geleid tot de verwerving van de bijzonder kostbare woning en het overheersende gebruik daarvan voor privédoeleinden, brachten volgens de Rechtbank mee dat X bij zijn wil de gehele woning tot het ondernemingsvermogen te rekenen niet binnen de grenzen der redelijkheid was gebleven. Daaraan deed niet af dat meer dan 10% van de oppervlakte van de woning voor de onderneming werd gebruikt. De Rechtbank verklaarde het beroep van X ongegrond.

(Bron: FUTD)

Hof Den Bosch oordeelt dat het deel van de hypotheekrente en premies levensverzekering dat een man voor zijn ex-partner betaalt, niet is aan te merken als aftrekbare onderhoudsverplichting.

De zaak (6 april 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1527) verloopt als volgt. Een man is gehuwd in gemeenschap van goederen. In 2009 gaat hij scheiden. Zijn ex-partner verlaat de echtelijke woning in 2009, maar de woning blijft vooralsnog gezamenlijk eigendom. De man blijft in de woning wonen en betaalt de volledige hypotheekrente en premies van de bijbehorende gekoppelde levensverzekering. Deze bedragen neemt hij in zijn aangifte inkomstenbelasting op als (aftrekbare) kosten voor onderhoudsverplichtingen. De Belastingdienst accepteert de volledige aftrek van de betaalde bedragen niet.
Het Hof Den Bosch geeft aan dat alleen in rechte vorderbare familierechtelijke periodieke uitkeringen voor aftrek in aanmerking komen. De bewijslast ligt bij de man. De man voert aan dat bij het vaststellen van alimentatie rekening is gehouden met de verschuldigde hypotheekrente en verzekeringspremies. Volgens het hof is dit niet voldoende: de man maakt niet aannemelijk dat er sprake is van een overeenkomst met zijn ex-partner waarin de betaling is geregeld. Het hof verklaart het beroep van de man ongegrond.

Belang voor de praktijk

Het komt in echtscheidingssituaties regelmatig voor dat één van de ex-partners in de voormalig echtelijke woning blijft wonen terwijl de woning nog gezamenlijk eigendom is. De ex-partners kunnen dan met een aantal fiscale en financiële complicaties te maken krijgen.
Echtscheidingsregeling
Vanaf het moment dat een ex-partner de gezamenlijke woning verlaat, heeft deze fiscaal gezien geen eigen woning meer. Op grond van de echtscheidingsregeling van artikel 3.111, vierde lid Wet inkomstenbelasting 2001 kan de ex-partner echter nog maximaal 24 maanden zijn of haar deel van de gezamenlijke woning aanmerken als eigen woning. De daadwerkelijk betaalde rente die met dit deel van de woning samenhangt, is aftrekbaar.
Eigenwoningforfait
Als een ex-partner zijn of haar deel van de voormalig echtelijke woning ter beschikking stelt, mag degene die niet in de woning woont het eigenwoningforfait aftrekken als alimentatie in natura.
De ex-partner die in de woning blijft wonen, kan alleen voor het gedeelte van de woning waarvan hij eigenaar is de eigenwoningregeling toepassen. Alleen voor dit gedeelte is de daadwerkelijk betaalde rente aftrekbaar. De helft van de woning wordt ter beschikking gesteld. Voor degene die in de woning blijft wonen, vormt het eigenwoningforfait dat hiermee samenhangt, ontvangen alimentatie waarover inkomstenbelasting verschuldigd is.

Rente volledig betaald door één van de ex-partners
Het komt voor dat een van de partners de rente volledig betaalt. In dat geval is de helft van de rente in principe niet aftrekbaar. In plaats van dat een van de partners alle rente betaalt, kunnen de ex-partners beter afspreken dat de zittenblijvende partner aan de vertrokken partner alimentatie betaalt ter grootte van de door de vertrokken partner verschuldigde hypotheekrente. Daardoor bereiken zij dat per saldo de rentelast per saldo drukt op de zittenblijvende partner en bij hem of haar ook fiscaal aftrekbaar is (zij het deels onder de noemer van alimentatie).Onafhankelijk van de gemaakte keuzes is het van groot belang om de afspraken schriftelijk vast te leggen in het convenant.
[ Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden ]