All posts in Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, inventaris (ook bedrijfsmiddelen en gebouwen en terreinen)

In aanvulling op de reeds bekende belastingplannen is onlangs een amendement voorgesteld dat een beetje onder de radar is gebleven maar ook voor u de nodige gevolgen kan hebben.

Voorgesteld wordt om het tarief van de overdrachtsbelasting voor woningen te verlagen van 2% naar nihil voor natuurlijke personen die nooit eerder een woning in eigendom hebben verkregen. Goed nieuws dus voor starters op de woningmarkt. Verkrijgt u echter een woning terwijl u al twee of meer woningen bezit, dan stijgt het tarief van 2% naar 10%!

Ook voor de verkrijging van aandelen in zogenaamde onroerendgoedlichamen gaat het 10% tarief gelden, voor zover deze aandelen en rechten middellijk of onmiddellijk woningen vertegenwoordigen.

De voorgestelde maatregel is bedoeld voor beleggers in woningen. Maar ook niet beleggers kunnen te maken krijgen met deze maatregel. Heeft u b.v. naast uw woning nog een (vakantie)woning en overweegt u om een studentenwoning voor uw kind kopen, dan moet u rekening houden met een aanzienlijk hoger bedrag aan overdrachtsbelasting. Heeft u zelf maar één woning en koopt u samen met uw partner die twee woningen bezit, een woning aan, dan geldt ook voor u het 10% tarief.

Of het amendement voldoende steun krijgt moet nog blijken. De stemming staat gepland voor deze week.

(Bron: Flynth)

Als u als ondernemer dit jaar niet meer dan € 314.673 investeert, heeft u in beginsel recht op de investeringsaftrek voor kleinschalige investeringen. Met name in de laatste maanden van het jaar is het van belang na te denken hoe u deze aftrek kunt optimaliseren.

Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA)

De KIA is een extra aftrek op de winst, waarvan de grootte afhankelijk is van de omvang van uw investeringen in een jaar. Onderstaande tabel geeft de omvang van de aftrek in 2018 weer.

Investeringsbedrag

 Meer dan  Niet meer dan  KIA
 € 0  € 2.300  € 0
 € 2.300  € 56.642  28%
 € 56.642  € 104.891  € 15.863
 € 104.891  € 314.673  € 15.863 -/- 7,56% van het gedeelte boven € 104.891
 € 314.673  –  € 0

Degressief

Uit de tabel blijkt dat de KIA voor een deel degressief verloopt, ofwel een groter bedrag aan investering levert minder KIA op.

Voorbeeld: bij een investering van € 100.000 heeft u recht op € 15.863 aan KIA. Bij een investering van € 200.000 is dit nog maar € 15.863 -/- 7,56% x (€ 200.000 -/- € 104.891) = € 15.863 -/- € 7.190 = € 8.673.

Meer of minder KIA

Investeringen groter dan € 2.300 leveren dus meer KIA op tot € 56.642 naarmate het bedrag van de investering toeneemt. Investeringen groter dan € 104.891 leveren bij een toenemend bedrag aan investering juist minder KIA op. Tussen € 56.642 en € 104.891 blijft de KIA gelijk.

Hoe optimaliseren?

U kunt uw KIA op meerdere manieren optimaliseren. Bij grotere bedragen is het raadzaam uw investeringen over de jaren te spreiden, ervan uitgaande dat u deze grotere investeringen niet ieder jaar pleegt.

Voorbeeld: u koopt in 2018 twee bestelauto’s van € 25.000 en in 2019 ook. Bij een gelijkblijvende KIA in 2019, levert dit in 2018 en 2019 een KIA op van € 50.000 x 28% = € 14.000. Samen dus € 28.000. Koopt u dit jaar vier bestelauto’s van € 25.000 en in 2019 niets, dan levert dit € 15.863 aan KIA op, ofwel € 12.137 minder.

Tip: grotere investeringen kunt u dan beter over de jaren spreiden.

Investeringen clusteren

Andersom kunt u kleinere investeringen onder € 2.300 beter clusteren.

Voorbeeld: u koopt dit jaar een laptop van € 2.000 en volgend jaar een PC van € 1.500. Investeert u verder niet, dan levert dit in beide jaren geen KIA op, omdat u onder de grens van € 2.300 blijft. Koopt u echter dit jaar de laptop én de PC en volgend jaar niets, dan levert dit € 3.500 x 28% = € 980 aan KIA op.

Heeft u vragen over de KIA, neem dan contact met ons op.

(Bron: SRA)

Onder de huidige wetgeving is afschrijving op gebouwen in eigen gebruik mogelijk tot 50% van de WOZ-waarde van dat gebouw. Op gebouwen die ter beschikking worden gesteld aan derden mag maar worden afgeschreven tot aan de volledige WOZ-waarde van het gebouw. Met ingang van 1 januari 2019 gaat dit veranderen.

Wijzigingen in afschrijving op vastgoed

Vanaf 1 januari 2019 mogen ondernemingen die onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting ook op gebouwen in eigen gebruik nog maar afschrijven tot 100% van de WOZ-waarde van de betreffende gebouwen. Mogelijk krijgt uw onderneming te maken met deze afschrijvingsbeperking.

 

Verkoopwinst van € 225.000 bij aan- en verkoop kantoorpand niet belast als resultaat uit overige werkzaamheden

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, inventaris (ook bedrijfsmiddelen en gebouwen en terreinen)
Reacties uitgeschakeld voor Verkoopwinst van € 225.000 bij aan- en verkoop kantoorpand niet belast als resultaat uit overige werkzaamheden

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de verkoopwinst van ongeveer € 223.000 die X binnen drie maanden heeft behaald met de verkoop van een kantoorpand niet belast is als resultaat uit overige werkzaamheden als bedoeld in art. 3.91 lid 1 onderdeel c Wet IB 2001. Wel is sprake van een belast resultaat uit terbeschikkingstelling als bedoeld in art. 3.92 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001.

Belanghebbende, X, is 100% aandeelhouder in bv Y, welke bv 51% van de aandelen houdt van de werkmaatschappij bv X waarin een accountantskantoor wordt gedreven. Een andere dochter van bv Y, namelijk bv Z is eigenaar van een kantoorpand dat zij verhuurt aan een andere accountantskantoor (bv U). Na het faillissement van dit accountantskantoor verkoopt bv X het pand met toestemming van de bank aan “bv Y, dan wel een daartoe in de plaats te stellen vennootschap, dan wel X in privé” voor een bedrag van € 670.000. Vervolgens vindt op 27 april 2012 de levering van het pand plaats aan X. Vervolgens neemt bv X de exploitatie van bv U over en stelt X het pand aan bv X ter beschikking. Vervolgens verkoopt X het pand aan de door bv Y opgerichte vennootschap bv A voor een bedrag van € 895.000. De levering vindt plaats op 3 augustus 2012.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de verkoopwinst van ongeveer € 223.000 die X binnen drie maanden heeft behaald met de verkoop van een kantoorpand niet belast is als resultaat uit overige werkzaamheden als bedoeld in art. 3.91 lid 1 onderdeel c Wet IB 2001. De inspecteur maakt niet aannemelijk dat X ten tijde van de koop en levering van het pand het oogmerk had om het pand door te verkopen teneinde een voordeel te behalen. De verklaring die X heeft gegeven, acht de rechtbank plausibel. Wel is sprake van een belast resultaat uit terbeschikkingstelling als bedoeld in art. 3.92 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001.

(Bron: Taxlive)

Als een afsplitsing van een rechtspersoon plaatsvindt op zakelijke gronden, hoeft de afgesplitste rechtspersoon geen overdrachtsbelasting te betalen over bij deze splitsing verkregen onroerende zaken. Men moet de zakelijkheid van de splitsing toetsen vanuit het standpunt van de partijen die  betrokken zijn bij de splitsing.

Het is mogelijk dat een derde interesse heeft in de onderneming van een B.V., maar niet alle vermogensbestanddelen van de B.V. wil hebben. In dat geval kan de B.V. overgaan tot een juridische afsplitsing. De ongewenste vermogensbestanddelen gaan dan over naar de afgesplitste rechtspersoon. Vervolgens koopt de derde de aandelen in de B.V. met de gewenste onderneming.

 

Geen zakelijke reden afsplitsing

Door deze aandelenverkoop wordt de splitsing per fictie geacht te hebben plaatsgevonden op grond van onzakelijke motieven, waardoor de splitsingsvrijstelling niet geldt. Maar het leveren van tegenbewijs is mogelijk. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant moet men daartoe aannemelijk maken dat de splitsing heeft plaatsgevonden op grond van bedrijfseconomische motieven van de betrokken partijen. Daarbij valt te denken aan een duurzame rationalisatie of herstructurering van de activiteiten. In deze situatie vindt de splitsing plaats met het oog op de verkoop van een onderneming.

De rechtbank ziet hierin geen zakelijke reden voor de partijen die bij de splitsing zijn betrokken. De afgesplitste rechtspersoon zal dus overdrachtsbelasting moeten betalen over de onroerende zaken die zij meekrijgt als gevolg van de afsplitsing.

 

Een dochter die de aandelen in een vastgoedonderneming van haar vader krijgt, hoeft geen overdrachtsbelasting af te tikken. De rechter vindt dat de overdracht van de aandelen in de bv ook onder de vrijstelling valt. Ook al is dat volgens de letter van de wet alleen weggelegd voor IB-ondernemers.

In deze zaak voor de rechtbank in Haarlem draaide het om een bv die zich bezighield met aankoop, verkoop en verhuur van vastgoed. De directeur-grootaandeelhouder (dga) van die bv schonk in 2013 alle aandelen aan zijn dochter. Ten tijde van de bedrijfsoverdracht moment was de vastgoedportefeuille bijna €6 miljoen waard.
De dochter deed bij haar aangifte overdrachtsbelasting een beroep op de vrijstelling volgens de bedrijfsopvolgingsfaciliteit. Zij kreeg later een naheffingsaanslag van dik drie ton voor haar kiezen, plus rente. De dochter vocht die aanslag aan bij de rechtbank.

Drempel bedrijfsoverdracht lager

Het idee van de vrijstelling is dat de overdrachtsbelasting geen te hoge drempel opwerpt voor ouders die hun onderneming willen overdragen aan hun kinderen. Naar de letter van de wet geldt die vrijstelling echter alleen voor eenmanszaken en andere ondernemers voor de inkomstenbelasting. Niet voor bv’s dus. Maar op basis van jurisprudentie van de Hoge Raad zou de vrijstelling ook hier kunnen gelden, zo stelde de rechtbank in zijn uitspraak.

Bv en eenmanszaak gelijk behandelen

Verder wees de rechter op de wetsgeschiedenis. Daaruit bleek onder meer dat het de bedoeling is geweest om het ‘in wezen gelijke ook fiscaal gelijk te behandelen’. In dit geval stelde de rechtbank dat als de bv-structuur er niet was geweest, en de onderneming een eenmanszaak was geweest, de vrijstelling ook van toepassing was geweest. Daarom keurde de rechtbank de vrijstelling goed. De naheffingsaanslag werd vernietigd.

(Bron: Rendement.nl)

Het Besluit Uitsluiting Aftrek omzetbelasting (BUA) moet ook worden toegepast als de terbeschikkingstelling van huisvesting noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering. Dit heeft rechtbank Gelderland onlangs aangegeven.

Een organisatie kan in principe de BTW verrekenen die in rekening is gebracht door leveranciers. Op deze hoofdregel bestaan een aantal uitzonderingen. Eén van deze uitzonderingen betreffen goederen en diensten die door een organisatie worden betaald, maar worden gebruikt voor de werknemers. Dit privégebruik door werknemers mag uiteraard niet leiden tot aftrekbare BTW voor de organisatie. Hiervoor is het BUA  ingevoerd. Hierdoor is bijvoorbeeld de BTW op uitgaven voor huisvesting van werknemers niet aftrekbaar als voorbelasting. In onderstaande zaak ging het om de vraag of het BUA ook van toepassing is als het gaat om huisvesting die noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering.

Werknemers waren hier maar tijdelijk

Het ging hier om een uitzendbureau dat vooral buitenlandse uitzendkrachten ter beschikking stelde aan opdrachtgevers. Voor deze uitzendkrachten werden overnachtings/verblijfsplekken geregeld waarvoor ze geen vergoeding hoefden te betalen. Het uitzendbureau vond dat het BUA niet van toepassing was omdat de werknemers hier alleen maar tijdelijk verbleven en in het land van herkomst bleven wonen. Daarnaast waren de belangen van de uitzendkrachten ondergeschikt aan die van het uitzendbureau. De benodigde werknemers met specialistische kennis waren in Nederland ook niet te vinden. Het ging daarom om kosten die rechtstreeks verband hielden met de uitzendactiviteiten. Het uitzendbureau was dus de verbruiker van de geleverde huisvestingsdienst.

Verstrekking in persoonlijk belang

De Belastingdienst was het hier niet mee eens omdat hier sprake was van een verstrekking in het persoonlijke belang van de uitzendkracht. Het uitzendbureau had er zelf voor gekozen om iets te regelen voor de werknemers. De rechter sloot zich aan bij de fiscus. Zelfs als de verstrekking noodzakelijk was voor de bedrijfsvoering bleef het BUA gelden. Er was ook geen sprake van dat het BUA in strijd was met het Europese recht.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat het verlaagde overdrachtsbelastingtarief op 80% van het pand van toepassing is. Afgaande op de bouwtekeningen moet 20% van het pand namelijk als werkruimte worden bestempeld.

X verkrijgt op 4 april 2013 een onroerende zaak. Het betreft een pand dat in 1906 in opdracht van een architect is gebouwd als woonhuis met atelier. Vanaf 1989 fungeert het pand deels als advocatenkantoor en deels als woonhuis. Vanaf 2008 wordt het object anti-kraak bewoond en wordt het niet langer gebruikt als kantoor. In geschil is de toepassing van het verlaagde overdrachtsbelastingtarief. X is van mening dat het van toepassing is op het hele pand. De inspecteur stelt dat het pand voor 43% dient als kantoor en voor 57% als woning. Hij sluit daarbij aan bij de situatie ten tijde van het gebruik als advocatenkantoor, en legt een naheffingsaanslag op.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat het pand van oorsprong naar zijn aard is bestemd om te wonen en te werken. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat er na de bouw aan het exterieur, noch aan het interieur van het pand wezenlijke wijzigingen zijn aangebracht. Volgens de rechtbank moet er daarom van worden uitgegaan dat het pand ook ten tijde van de verkrijging door X naar zijn aard een gemengde bestemming had. Het verlaagde tarief is dan alleen van toepassing op de verkrijging van het gedeelte dat bestemd is voor bewoning. De rechtbank stelt vervolgens het aandeel van de werkruimte, aan de hand van de overgelegde bouwtekeningen, schattenderwijs vast op 20% van het pand. De rechtbank verlaagt de naheffingsaanslag.

(Bron: Taxlive)

Toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de overdrachtsbelasting is mogelijk als het verkregene een materiële onderneming vormt, ook wanneer die onderneming wordt gedreven door een rechtspersoon volgens Rechtbank Noord-Nederland.

Bij akte van schenking van 31 december 2014 schonk een moeder aan haar kind 100% van de aandelen in een vennootschap (een artikel 4 WBR lichaam). Deze vennootschap bezat onder andere onroerende zaken en 100% van de aandelen in een andere bv. Er ontstond discussie over de samenloop tussen artikel 4 WBR (regeling van fictieve onroerende zaken) en de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) in de overdrachtsbelasting (artikel 15, lid 1, onderdeel b WBR). Volgens de inspecteur kon de begiftigde de BOF niet toepassen op zijn verkrijging.

 

Materiële onderneming

Rechtbank Noord-Nederland oordeelde echter dat de BOF wel van toepassing was op deze overdracht van aandelen in een onroerend goed-lichaam als bedoeld in artikel 4 WBR, aangezien er sprake was van een materiële onderneming. Volgens de rechtbank beoogde de wetgever met de BOF alle bedrijfsoverdrachten vrij te stellen die voldoen aan de materiële criteria voor het bestaan van een onderneming. Het begrip onderneming sluit aan bij het ondernemingsbegrip zoals dat in de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in andere wetten wordt gehanteerd. Het gaat dan om een onderneming als bedoeld in artikel 3.2 van de Wet IB 2001, ook wanneer deze wordt gedreven door een vennootschap of lichaam. De toepassing van de BOF kwam ook niet in strijd met de doelstelling van de regeling voor fictieve onroerende zaken. Als dezelfde materiële onderneming was overgedragen zonder dat deze werd gedreven door een rechtspersoon, was op de overdracht van de onroerende zaken de vrijstelling van toepassing geweest. Het tussengeschoven zijn van een vennootschap leidde in dit geval dus niet tot het vermijden van overdrachtsbelasting. De rechtbank verklaarde het beroep van de begiftigde gegrond.

(Bron: Taxence)

Bent u van plan om onbebouwde grond aan te kopen waarop u btw-belaste prestaties gaat verrichten? Dan is het gunstiger om btw voor de aankoop van de onbebouwde grond te betalen in plaats van overdrachtsbelasting. De btw kunt u namelijk terugvragen, de overdrachtsbelasting niet.

 

Hiervoor moet de onbebouwde grond wel aangemerkt zijn als bouwterrein. Kwalificeert de onbebouwde grond als bouwterrein, dan betaalt u wel btw en geen overdrachtsbelasting. Recent besloot het ministerie van Financiën dat we voor deze kwalificatie voortaan het Europese begrip mogen aanhouden. Heeft u op of na 17 december 2015 overdrachtsbelasting betaald voor de aankoop van een bouwterrein? Dan kunt u de betaalde overdrachtsbelasting terugvragen!

 

Volgens Europese wetgeving is sneller sprake van een bouwterrein dan volgens de Nederlandse wet. Door het besluit van het ministerie is voortaan ook vrijstelling van overdrachtsbelasting van toepassing op de verkrijging van een bouwterrein dat volgens de Nederlandse wet niet als bouwterrein wordt aangemerkt. Daaraan verbindt het ministerie wel voorwaarden. Zo moet u een verzoek indienen bij de Belastingdienst.

Terugvragen overdrachtsbelasting

Heeft u onbebouwde grond aangekocht? Of heeft u bebouwde grond aangekocht waarbij de verkoper verplicht is om het gebouw te slopen? Dan was mogelijk sprake van een bouwterrein op basis van Europese jurisprudentie. In dat geval hoeft u geen overdrachtsbelasting te betalen. Heeft u op of na 17 december 2015 de overdrachtsbelasting betaald? Dan betaalt de Belastingdienst u de overdrachtsbelasting op verzoek terug.

(Bron: ABAB)