Naheffing van herzienings-BTW bij afnemer wel EU-proof?

Vastgoed-BV X verkreeg op 5 januari 2000 de onverdeelde helft van een pand geleverd onder toepassing van de optie voor BTW-belaste levering. De leverancier had het pand zelf ook verkregen met de optie voor BTW-belaste levering.

Vanaf 5 april 2000 ging BV X het pand BTW-vrijgesteld verhuren. Op 4 juli 2000 leverde zij het pand vrijgesteld van BTW aan een derde. Omdat de levering aan BV X achteraf bezien niet voldeed aan het 90%-criterium van artikel 12a Wet OB, en dus niet aan de voorwaarden voor BTW-belaste levering, legde de inspecteur een naheffingsaanslag terzake van herzienings-BTW op aan BV X.

De Hoge Raad besliste dat de wetgever met artikel 12a Wet OB een regeling in het leven had geroepen voor het herzien van het bedrag aan BTW waarvoor de leverancier aftrek had genoten en welk bedrag moest worden herzien, ofschoon deze bedoeling niet duidelijk in de tekst van artikel 12a Wet OB tot uitdrukking was gebracht. Vervolgens legde de Hoge Raad een prejudiciële vraag aan het EU-Hof van Justitie voor omdat de Hoge Raad eraan twijfelde of het op grond van de Zesde BTW-Richtlijn was toegestaan om voor de herzienings-BTW een ander dan de leverancier als de belastingplichtige aan te merken. De Hoge Raad schorste het geding totdat het EU-Hof uitspraak heeft gedaan.

(Bron: futd 28-10-2011)