Zeer luxe en kostbare woning niet tot ondernemingsvermogen te rekenen

Tandarts-implantoloog X had een eigen praktijk waarin ongeveer 20 mensen werkten. X liet een woning bouwen en betrok die in maart 2012. De woning had een oppervlakte van 363 m2 en lag op een perceel van 3.750 m2. Bij de woning bevond zich een dubbele garage met autolift, een botenhuis, berging en aanlegsteiger. Verder beschikte de woning over een binnenzwembad, een sauna en een stoomcabine. De totale investering bedroeg € 3.600.253. Op de bovenverdieping van de woning bevonden zich een onzelfstandige werkruimte van 55 m2 en een archiefruimte van 6 m2, die uitsluitend voor de onderneming van X werden gebruikt. X merkte de woning in zijn aangifte IB 2012 in zijn geheel aan als ondernemingsvermogen. De inspecteur corrigeerde de aangifte en merkte de woning aan als privévermogen. Rechtbank Den Haag was het daarmee eens. De Rechtbank vond het aannemelijk dat bij de keuze en de bouw van de woning niet de eisen van een goede en succesvolle bedrijfsuitoefening bij X voorop had gestaan, maar de persoonlijke wens om een comfortabele privéwoonruimte ter beschikking te hebben. Deze persoonlijke overwegingen die hadden geleid tot de verwerving van de bijzonder kostbare woning en het overheersende gebruik daarvan voor privédoeleinden, brachten volgens de Rechtbank mee dat X bij zijn wil de gehele woning tot het ondernemingsvermogen te rekenen niet binnen de grenzen der redelijkheid was gebleven. Daaraan deed niet af dat meer dan 10% van de oppervlakte van de woning voor de onderneming werd gebruikt. De Rechtbank verklaarde het beroep van X ongegrond.

(Bron: FUTD)