Archive for augustus, 2015

De afgelopen maanden hebben werkgevers te maken gehad met verschillende wetswijzigingen, zoals de Wet werk en zekerheid (Wwz) en de Wet aanpak schijnconstructies (WAS). Ook voor de inhuur van uitzendkrachten zijn er verschillende wijzigingen aangekondigd, die al dan niet zijn doorgevoerd. In sommige gevallen zijn er wijzigingen doorgevoerd, maar in andere gevallen zijn de spelregels uiteindelijk toch hetzelfde gebleven. Hieronder een kort overzicht van de ontwikkelingen voor het werken met uitzendkrachten, waar u op moet letten.

 

Inlenersbeloning

Per 30 maart 2015 is in de cao voor uitzendkrachten bepaald, dat vanaf de eerste dag de inlenersbeloning van toepassing is. Hiermee wordt bedoeld dat het loon (en looncomponenten) van uitzendkrachten gelijk moet zijn aan dat van andere medewerkers die bij u in dienst zijn. Met de invoering van de WAS per 1 juli 2015 heeft de uitzendkracht/payroll-medewerker het recht om achterstallig loon ook bij u als inlener op te vragen, als hij bij het uitzendbureau geen gehoor krijgt.

 

G-rekening

In 2014 was er sprake van dat de g-rekening stapsgewijs vervangen zou worden door het depotstelsel. Dit was een jaar eerder al uitgesteld en van dit uitstel is nu zelfs afstel gekomen. Het depotstelstel is helemaal van de baan en de g-rekening blijft.

 

De spelregels van de g-rekening in het kort: als u uitzendkrachten inhuurt, loopt u het risico om aansprakelijk te worden gesteld als het uitzendbureau loonbelasting en premies sociale verzekeringen voor de uitzendkrachten die u inhuurt, niet afdraagt. U kunt dit risico beperken door een gedeelte van de factuur te storten op de g-rekening van het uitzendbureau. Het uitzendbureau kan met deze rekening alleen loonheffing, sociale lasten en omzetbelasting betalen. Voor andere zaken geldt een blokkade.

 

Als u bedragen op de g-rekening heeft gestort, loopt u voor de gestorte bedragen geen aansprakelijkheidsrisico meer. Doorgaans wordt 40 tot 45% van de factuur op de g-rekening gestort. Het is belangrijk dat u hierover schriftelijk afspraken maakt met uw uitzendbureau. Beschikt het uitzendbureau over een SNA-normering, dan is 25% voldoende. Gaat u met een uitzendbureau in zee? Vraag dan altijd naar deze certificering.

 

Buitenlandse uitzendkrachten

Als uw werkzaamheden in Nederland plaatsvinden en u via een Nederlands uitzendbureau buitenlandse uitzendkrachten inhuurt, dan moet het uitzendbureau vanaf de eerste werkdag Nederlandse loonbelasting en premies berekenen. Doet het uitzendbureau dit niet, dan loopt u een aansprakelijkheidsrisico. Dit geldt ook als het uitzendbureau niet in Nederland is gevestigd, maar uitzendkrachten naar Nederland uitzendt. Ook in deze situatie is een g-rekening belangrijk.

Een uitzendkracht kan in het land van herkomst verzekerd zijn voor de sociale verzekeringen, in dit geval moet het uitzendbureau een zogenaamde A1-verklaring kunnen overleggen. Het uitzendbureau hoeft dan geen premies werknemersverzekeringen in Nederland af te dragen. Om te voorkomen dat u dubbel aansprakelijk kunt zijn, is het belangrijk dat u dit bij uw uitzendbureau nagaat en een kopie van de A1-verklaring opvraagt.

(Bron: ABAB)

De staatssecretaris van Financiën heeft de al veel eerder aangekondigde Autobrief II naar de Tweede Kamer gestuurd. De brief bevat de plannen voor de aanpassing van de belastingen op de aanschaf, het bezit en gebruik van auto’s voor de komende jaren. Aanleiding voor herziening van de autobelastingen is de constatering dat de gewenste belastingopbrengsten en de milieudoelstelling niet worden gehaald.

 

De Autobrief II heeft betrekking op de periode van 2017 tot 2020 en bevat als doelstellingen vereenvoudiging van de regelgeving en stabilisering van de belastinginkomsten, gekoppeld aan een grotere milieuwinst.

 

De hoofdlijnen van de Autobrief II zijn:

  • Verlaging van de motorrijtuigenbelasting voor de meeste auto’s met gemiddeld 2%. Voor oudere dieselauto’s (zonder fabrieksroetfilter) gaat de motorrijtuigenbelasting omhoog.
  • Het aantal bijtellingspercentages voor privégebruik gaat van vier naar twee. Voor nulemissievoertuigen met een catalogusprijs van maximaal € 50.000 blijft de bijtelling 4%. Voor andere voertuigen gaat op termijn de bijtelling naar 22%.
  • De belasting op de aanschaf (BPM) gaat met gemiddeld 12% omlaag. De BPM wordt minder CO2-afhankelijk.
  • De plug-in hybrides worden zowel qua bijtelling als in de motorrijtuigenbelasting (MRB) en de BPM meer en meer als reguliere auto’s behandeld.

 

De in de Autobrief II opgenomen plannen worden na discussie met de Tweede Kamer opgenomen in een wetsvoorstel. Dat wetsvoorstel zal dit najaar aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

(Bron: ABAB)

 

Als directeur-grootaandeelhouder (dga) kunt u wel of niet verplicht verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen. Voor het bepalen van deze verzekeringsplicht moet u per 1 januari rekening houden met de nieuwe Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder.

Als dga bent u ook werknemer van uw bv. Het is echter vaak onduidelijk of u dan ook verplicht verzekerd bent voor de werknemersverzekeringen en de bijbehorende premies moet afdragen. Het antwoord op deze vraag vindt u in de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder. De al bestaande regeling was sinds de invoering van de flex-bv echter verouderd en is daarom aangepast. De nieuwe regeling geldt per 1 januari 2016. De bestaande regeling wordt dan ingetrokken zonder overgangsrecht.

Indirect zeggenschap mee laten wegen

De kern van de regeling is dat als een dga voldoende zeggenschap heeft over zijn bv en daardoor zijn eigen ontslag kan voorkomen, hij niet verzekerd is voor de werknemersverzekeringen. De reden hiervoor is dat hij anders zichzelf kan ontslaan en vervolgens kan gaan genieten van een WW-uitkering. De belangrijkste wijziging is dat de regeling per 1 januari 2016 ook indirect zeggenschap mee laat wegen, dus bijvoorbeeld via een holding-bv.

(Bron: Rendement.nl)

Als je op zoek gaat naar kapitaal om de start van je bedrijf te financieren, kun je dit natuurlijk proberen te regelen via een bank, individuele investeerder(s) of crowdfundingplatform. Een alternatief is om geld te lenen bij familie (of vrienden). Wanneer je over het leenbedrag goede afspraken maakt, kan zo’n ‘informele’ lening een uitkomst zijn. Maar weet wel waar je aan begint: geld lenen bij familie, wat zijn de haken en ogen?

1. Hoe gaat een onderhandse lening in zijn werk?

Geld lenen bij familie en/of vrienden noemen we ook wel een onderhandse lening, omdat het in feite een lening is die niet ‘openbaar wordt aangeboden’. De twee partijen, in dit geval jij en jouw familielid of vriend, maken samen afspraken over de voorwaarden en leggen deze in principe vast in een contract. Het vastleggen van de gemaakte afspraken bij de Belastingdienst is niet verplicht, maar wordt wel sterk aangeraden. Op deze manier weten zowel jij als jouw financiers (startkapitaal) namelijk beter waar ze straks aan toe zijn en zal hierover achteraf minder snel onduidelijkheid ontstaan.

Natuurlijk kun je samen met je familie bekijken wat een goed startbedrag is om te lenen. Maar in bepaalde gevallen is het beter als je dit zelf van tevoren al probeert te berekenen. Kom je er niet makkelijk uit? Raadpleeg dan voor de zekerheid ook een accountant of een andere financieel expert. Zo voorkom dat je straks onverhoopt te veel (of juist te weinig) leent.

2. Wat zijn de voordelen?

Een bekend voordeel van geld lenen bij familieleden of een vriend, is dat dit vaak relatief goedkoop zal zijn. In veel gevallen zul je maar weinig rente hoeven te betalen over het geleende bedrag. Daarnaast zal een bekende doorgaans waarschijnlijk eerder bereid zijn om een startende ondernemer kapitaal te verstrekken dan een ‘onpartijdige’ investeerder of instelling.

3. Zijn er ook nadelen?

Denk liever niet te licht over een onderhandse lening. Ook al leen je bij iemand met wie je een hechte band hebt, dan nog is het belangrijk dat je deze beslissing weloverwogen neemt. Je zou niet de eerste startende ondernemer zijn die het niet zo formeel wil aanpakken, omdat je verwacht er als familie of vrienden samen wel uit te komen. En vervolgens de harde les moet leren dat geldkwesties wel degelijk kunnen leiden tot verstoorde relaties binnen families of vriendengroepen.

Als de zaken tijdelijk wat minder gaan en jij jouw lening een paar maanden achtereenvolgens niet kunt aflossen, kan dat namelijk op den duur alsnog leiden tot ontevredenheid. En wat als het allerzwartste scenario werkelijkheid wordt en jouw onderneming failliet gaat, wat dan? Je kunt het risico op ruzie verkleinen door van tevoren duidelijk (zowel mondeling als in het contract dat je samen opstelt) te toelichten waarvoor je het geld gaat gebruiken. Wees daarnaast altijd eerlijk over het risico dat je het geld niet meteen kunt terugbetalen.

4. Hoe stel je een goede leenovereenkomst op?

Het spreekt wellicht voor zich dat je in een leenovereenkomst melding moet maken van de partijen die samen de lening aangaan (bijvoorbeeld jij en je oom). Daarnaast moet je in het contract concreet de hoogte van het bedrag aangeven en ingaan op zowel het rentepercentage als de datum van rentebetaling.

Houd ook rekening met het feit dat de hoogte van de rente marktconform moet zijn. Spreken jullie onderling een rente af die aanzienlijk lager is dan wat er in de markt gemiddeld gerekend wordt? Dan lopen jullie het risico dat de Belastingdienst de lening zal beschouwen als een schenking en kunnen jullie worden verplicht tot het betalen van schenkbelasting. Meer daarover lees je bij punt 5.

Het komt geregeld voor dat starters niet direct beginnen met aflossen of het betalen van rente. Zorg er in dat geval voor dat je de startdatum voor het aflossen van de lening of betalen van rente (bijvoorbeeld exact een half jaar na het aangaan van de lening) ook opneemt in de overeenkomst. Tip: laat het door jullie opgestelde document ook altijd even nalezen door een deskundige op het gebied van contracten, zoals een advocaat, notaris of accountant.

5. Hoe zit het belastingtechnisch?

De Belastingdienst maakt zakelijk gezien onderscheid tussen een lening of een schenking. Wanneer het gaat om een (onderhandse) lening om de start van je bedrijf te financieren, moet je het bewijs hiervan indien nodig kunnen tonen aan een inspecteur. Daarvoor moet er sprake zijn van een schriftelijke overeenkomst. Een overzicht van bankafschrift alleen is dus niet voldoende. Vroeger kon een particuliere geldverstrekker nog gebruikmaken van de durfkapitaalregeling, maar de bijbehorende heffingskorting is begin 2013 vervallen. Er is nog wel sprake van een zekere overgangsregeling.

Wil jouw familielid of vriend jou het benodigde geldbedrag niet lenen, maar schenken? Houd er dan rekening mee dat je te maken kunt krijgen met schenkbelasting. Dit is het geval wanneer het bedrag hoger is dan de vastgestelde vrijstelling. Ook de relatie tot de schenker speelt hierbij een rol. Zo geldt voor schenkingen van ouders aan hun kinderen een hogere vrijstelling dan voor een schenking aan een ander persoon. Binnen één maand na de ontvangst moet je hierover aangifte doen bij de fiscus.

(Bron: Ikgastarten)

Per 1 januari 2015 is de Wet werk en zekerheid (Wwz) gefaseerd ingevoerd. De Wwz brengt verschillende gevolgen met zich mee voor het aangaan van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Om ervoor te zorgen dat uw arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd voldoen aan de nieuwe wetgeving, hebben wij een top 5 van belangrijke aandachtspunten onder elkaar gezet.

 

1. Proeftijd arbeidsovereenkomst
Vanaf 1 januari 2015 mag u als werkgever in een eerste contract van zes maanden of korter geen proeftijd meer opnemen. Bij een opvolgende arbeidsovereenkomst is het opnieuw opnemen van een proeftijd mogelijk, maar alleen als er andere vaardigheden of verantwoordelijkheden, in vergelijking tot de vorige arbeidsovereenkomst, van de medewerker worden vereist.

 

2. Concurrentiebeding tijdelijk contract

Het is in principe niet meer toegestaan om een concurrentiebeding in een tijdelijk contract op te nemen. Het mag alleen nog als er sprake is van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. Is dit het geval, dan moet dit expliciet in het contract worden gemotiveerd. Concurrentiebedingen in tijdelijke contracten die zijn aangegaan voor 1 januari 2015 blijven gelden.

 

3. Aanzegplicht

U bent verplicht om uw medewerkers uiterlijk één maand voordat het contract voor bepaalde tijd van rechtswege afloopt, schriftelijk te informeren over het al dan niet voortzetten van de overeenkomst. Wordt een arbeidsovereenkomst voortgezet, dan moet u de medewerker informeren over de voorwaarden waaronder dit gebeurt. Als u uw medewerker niet of niet tijdig informeert, dan bent u een vergoeding van maximaal één bruto maandsalaris verschuldigd. De aanzegplicht geldt alleen voor contracten van zes maanden of langer en is verplicht als deze na 1 januari 2015 eindigen.

 

4. Ketenreeks

Vanaf 1 juli 2015 mag u een medewerker met wie u meerdere tijdelijke contracten wilt aangaan maximaal 24 maanden een tijdelijk contract aanbieden. In de oude wetgeving was dit nog 36 maanden. Het maximaal aantal tijdelijke contracten blijft drie. Let op dat bijvoorbeeld inleen van arbeid en korte tussenliggende periodes meetellen in deze reeks. Het moment waarop een vast contract aangeboden moet worden, vindt dus eerder plaats.

 

5. Onderbrekingsperiode van de ketenreeks

Onder de nieuwe wetgeving is pas sprake van een doorbreking van de ketenreeks bij meer dan 6 maanden tussen twee contracten. Waar u voorheen nog iemand ‘uit dienst kon laten treden’ om na 3 maanden weer opnieuw de keten in te gaan, wordt de keten van arbeidsovereenkomsten nu pas na 6 maanden doorbroken. De mogelijkheid om bij cao van deze onderbrekingsperiode af te wijken, is afgeschaft. Tot uiterlijk 1 juli 2016 is op grond van overgangsrecht afwijking bij cao onder omstandigheden nog mogelijk.

 

Wij adviseren u om uw arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op alle onderdelen Wwz-proof te maken. U kunt dit doen door de gevolgen voor uw onderneming in kaart te (laten) brengen en er zo mogelijk op te anticiperen.

(Bron: Abab)

X was in loondienst werkzaam en dreef verder een onderneming waarin hij onder meer activiteiten als DJ verrichtte. In 2011 besteedde hij 1.316 uur aan zijn werkzaamheden in dienstbetrekking. Zijn reistijd in verband met het woon-werkverkeer was 170 uur. Aan zijn ondernemingsactiviteiten besteedde X 1.335 uur, inclusief reistijd naar bijvoorbeeld optredens. In zijn aangifte IB 2011 claimde X aftrek van € 6.291 aan zelfstandigenaftrek. Hij ging er daarbij van uit dat de woon-werkverkeeruren buiten beschouwing moesten worden gelaten. Rechtbank Den Haag was het daarmee eens, waarop de inspecteur in hoger beroep ging. Hof Den Haag vond het, anders dan de Rechtbank, niet van belang of de woon-werkverkeeruren op grond van de arbeidsovereenkomst kwalificeerden als werktijd waarvoor X een arbeidsbeloning kreeg. De tijd die X besteedde aan het woon-werkverkeer had betrekking op het dienstverband. Het oogmerk waarmee dit verkeer plaatsvond, was volgens het Hof het verrichten van de werkzaamheden in dienstbetrekking, zodat de daarmee gemoeide 170 uren reistijd meetelden bij de toetsing aan het grotendeelscriterium. X had daardoor geen recht op de zelfstandigenaftrek. Het Hof verklaarde het hoger beroep van de inspecteur gegrond.

(Bron: FUTD)